ECLI:NL:GHAMS:2024:3353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
23-000630-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens onvoldoende bewijs van opzet of schuld bij koolmonoxidevergiftiging na brand op zeilboot

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk of roekeloos doden van een slachtoffer door hem te laten overlijden aan koolmonoxidevergiftiging tijdens een brand op een zeilboot. De feiten zijn als volgt: in de nacht van 30 juni op 1 juli 2020 overnachtten de verdachte en het slachtoffer op een boot in Amsterdam. Tijdens hun verblijf ontstond er een brand in de kajuit. De verdachte heeft verklaard dat hij in slaap viel en pas wakker werd toen de brand al woedde. Hij heeft geprobeerd het slachtoffer wakker te maken, maar heeft de boot uiteindelijk verlaten zonder hulp in te schakelen. Het slachtoffer werd later levenloos aangetroffen, met koolmonoxidevergiftiging als doodsoorzaak.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzet of schuld had aan de dood van het slachtoffer. De rechtbank had eerder al vrijspraak uitgesproken, en het hof heeft deze beslissing bevestigd. Het hof concludeerde dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat de verdachte de boot verliet. De deskundigen waren het erover eens dat het slachtoffer waarschijnlijk nog leefde tijdens de brand, maar het hof kon niet uitsluiten dat hij in de periode tussen het verlaten van de verdachte en het moment van de camerabeelden was overleden. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat het handelen of nalaten van de verdachte bepalend was voor de dood van het slachtoffer. De verdachte werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000630-21
datum uitspraak: 26 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-172628-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 november 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

Het hoger beroep is door de officier van justitie onbeperkt ingesteld. De advocaat-generaal heeft medegedeeld dat het hoger beroep zich niet richt tegen de vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en heeft gevorderd de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
Het hof is niet gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig nader onderzoek van het onder 2 tenlastegelegde. Daarom zal de officier van justitie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in een boot opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk terwijl er een brand was in deze boot, terwijl [slachtoffer] zich (slapend) in deze boot bevond, het luik van voornoemde boot (meermalen) heeft gesloten en/of geopend en terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest/kon vermoeden dat voornoemde [slachtoffer] voornoemde bootje niet zelfstandig (meer) kon verlaten), het luik heeft gesloten waarna hij de boot heeft verlaten en/of geen hulp heeft verleend en/of ingeroepen en/of verschaft en/of (na het sluiten van het luik) is weggelopen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] door koolmonoxidevergiftiging, althans een hoog koolmonoxidegehalte in het bloed, en/of het inademen van hete lucht en/of rook is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, grovelijk en/of roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam terwijl er een brand was in een boot, terwijl [slachtoffer] zich (slapend) in deze boot bevond, het luik van voornoemde boot (meermalen) heeft gesloten en/of geopend en terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest/kon vermoeden dat voornoemde [slachtoffer] voornoemde bootje niet zelfstandig (meer) kon verlaten), het luik heeft gesloten waarna hij de boot heeft verlaten en/of geen hulp heeft verleend en/of ingeroepen en/of verschaft en/of (na het sluiten van het luik) is weggelopen en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] aan zijn lot heeft overgelaten, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] door koolmonoxidevergiftiging, althans een hoog koolmonoxidegehalte in het bloed, en/of het inademen van hete lucht en/of rook is overleden;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 juli 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als getuige van het ogenblikkelijke levensgevaar waarin [slachtoffer] verkeerde, heeft nagelaten hulp te verlenen of te verschaffen aan voornoemde [slachtoffer] , immers heeft verdachte terwijl er een brand was in een boot, terwijl [slachtoffer] zich (slapend) in deze boot bevond, het luik van de boot gesloten en de boot verlaten, (terwijl hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest/kon vermoeden dat voornoemde [slachtoffer] voornoemde boot niet (meer) zelfstandig kon verlaten) en/of voornoemde [slachtoffer] aan zijn lot heeft overgelaten, terwijl bij het inschakelen van hulpverlening voor hem, verdachte, redelijkerwijs geen gevaar voor zichzelf of voor anderen te duchten was, terwijl de dood van voornoemde [slachtoffer] op of omstreeks 1 juli 2020 is gevolgd door koolmonoxidevergiftiging, althans een hoog koolmonoxidegehalte in het bloed, en/of het inademen van hete lucht en/of rook door voornoemde [slachtoffer] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep (voor zover in hoger beroep nog aan de orde), met dien verstande dat het hof de gronden voor en motivering van de vrijspraak vervangt.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot hechtenis voor de duur van drie weken, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 19.733,44. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij het gevorderde bedrag ter terechtzitting is verlaagd tot € 18.600,00.

Standpunten

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte iets had kunnen doen om het overlijden van het slachtoffer, [slachtoffer] , zonder meer te voorkomen, en dat daarmee niet kan worden vastgesteld dat het overlijden van het slachtoffer aan het handelen of nalaten van de verdachte te wijten is.
De advocaat-generaal is van oordeel dat het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte zich bewust was van het acute levensgevaar waarin het slachtoffer verkeerde op het moment dat de verdachte de boot waarin het slachtoffer lag, verliet, en dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat het slachtoffer op dat moment nog in leven was. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij bewust heeft afgezien van het verlenen of zoeken van verdere hulp aan of voor het slachtoffer.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de onder 1 tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] nog in leven was op het moment van het handelen of nalaten dat de verdachte wordt verweten. Voorts kan bewezenverklaring van de handelingen zoals opgenomen in de tenlastelegging niet leiden tot bewezenverklaring van (de overige onderdelen van) het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu deze handelingen niet waren gericht op het teweegbrengen van het in de tenlastelegging opgenomen gevolg.

Oordeel van het hof

Vrijspraak
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die blijken uit het dossier, waaronder de camerabeelden, en het verhandelde ter terechtzitting.
In de nacht van 30 juni 2020 op 1 juli 2020 hebben de verdachte en [slachtoffer] , het latere slachtoffer, overnacht op een boot gelegen aan de [adres] (ter hoogte van perceelnummer [nummer] ) te Amsterdam. Zij zijn samen rond 00:19 uur bij de boot aangekomen en in de kajuit geklommen. Beiden zijn in de boot gaan slapen. [slachtoffer] heeft tevoren nog alcohol gedronken en onder meer cocaïne gerookt met gebruik van een brandende kaars die in de kajuit stond. Die nacht is er een brand ontstaan in de kajuit. De verdachte heeft verklaard dat hij in slaap is gevallen en dat hij de brand heeft opgemerkt toen hij wakker werd, waarna hij uit de kajuit is geklommen Het tijdstip waarop de verdachte uit de kajuit is geklommen staat niet vast. De brand is voor het eerst op de camerabeelden waar te nemen om 03:52:24 uur. De verdachte bevindt zich op dat moment al buiten de kajuit in de kuip van de boot. Door het (geopende) luik dat toegang geeft tot de kajuit en door het raam van de boot is op dat moment een vlammende brand te zien in de kajuit. Terwijl de verdachte buiten de kajuit op de boot staat, opent en sluit hij het luik meerdere malen, waarbij hij ook – hangend boven het geopende luik – herhaaldelijk naar binnen roept en op enig moment met zijn arm naar binnen reikt. Wanneer het luik is geopend, is op meerdere momenten te zien dat er vlammen uit de opening van het luik slaan. Nadat het luik voor de tweede en derde (laatste) keer wordt gesloten, blijven vlammen te zien aan de rand van het luik. Ongeveer één minuut na het starten van de video-opname waarop de brand voor het eerst is te zien sluit de verdachte het luik opnieuw, stapt hij om 03:53:31 uur van de boot af en loopt hij weg. [slachtoffer] wordt rond 08:00 uur levenloos in de kajuit aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] aan een koolmonoxidevergiftiging is overleden.
Zoals hierboven vermeld, is de brand voor het eerst waar te nemen om 03:52:24 uur en bevindt de verdachte zich op dat moment reeds buiten de kajuit. Hoelang de brand al woedde en hoelang de verdachte zich al buiten de kajuit bevond, kan niet worden vastgesteld. Dit betekent dat evenmin kan worden vastgesteld hoeveel tijd is verstreken tussen het moment waarop de verdachte de kajuit verliet en het moment waarop de verdachte uiteindelijk de boot verliet. Tot slot kan niet worden vastgesteld of het luik tussen het moment waarop de verdachte de kajuit verliet en het moment waarop de video-opname is begonnen de gehele tijd geopend is geweest, of ook (deels) gesloten. Daardoor kunnen geen nauwkeurige uitspraken worden gedaan over (de ontwikkeling van) de concentratie koolmonoxide in de kajuit gedurende die periode van onbekende duur. Nu de verdachte daarnaast wisselend heeft verklaard over wat hij heeft waargenomen vanaf het moment dat hij de brand in de kajuit opmerkte, acht het hof de door de verdachte afgelegde verklaringen hierover onvoldoende betrouwbaar om daar nadere feitelijke vaststellingen aan te ontlenen. Het hof betrekt daarbij dat de verdachte die nacht zelf ook onder invloed van alcohol was en bij de verdachte (blijkens een hem betreffend Pro Justitia-rapport, opgemaakt door drs. J. Yntema, GZ-psycholoog, op 29 november 2020) sprake is van zwakbegaafdheid en dat hij (zo is het hof ter terechtzitting gebleken) onder meer moeite heeft met het chronologisch duiden van zijn waarnemingen. Het voorgaande leidt tot de constatering dat het hof geen voor de beoordeling van het tenlastegelegde relevante, nadere feitelijke vaststellingen kan doen over (de volgordelijkheid van) wat zich in de kajuit en op de boot heeft afgespeeld in de periode tussen het (onbekende) moment waarop de brand is uitgebroken en het tijdstip van 03:52:24 uur.
Met de rechtbank meent het hof dat de vraag die als eerste dient te worden beantwoord, is of het slachtoffer nog in leven was op het moment van het handelen dan wel het nalaten dat de verdachte wordt verweten.
Voor alle onder 1 tenlastegelegde feiten is immers – kort gezegd – vereist dat eerst komt vast te staan dat het slachtoffer is overleden
nahet tenlastegelegde handelen of nalaten. Omdat, zoals hiervoor al overwogen, geen nadere feitelijke vaststellingen kunnen worden gedaan over hetgeen zich in de kajuit heeft afgespeeld vanaf het moment van uitbreken van de brand tot het startmoment van de camerabeelden om 03:52:24 uur en over hoelang de verdachte zich op dat moment al buiten de kajuit op de boot bevond, neemt het hof het moment waarop de verdachte
de bootverliet, te weten 03:53:31 uur, als aanvangsmoment van eventueel strafrechtelijk verwijtbaar handelen dan wel nalaten door de verdachte. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte voorafgaand aan dat moment heeft geprobeerd het slachtoffer wakker te maken door hem (van buiten de kajuit door het geopende luik) te roepen en heeft aangegeven te hebben gewacht tot [slachtoffer] uit de boot zou komen, en dat het openen en sluiten van het luik naar het oordeel van het hof geen handelingen zijn waarvan de verdachte kan worden verweten dat hij daarmee zou hebben bijgedragen aan het intreden van de dood van het slachtoffer. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is immers genoegzaam gebleken dat door het geopend laten van het luik de boot waarschijnlijk (volledig) zou zijn uitgebrand en dat door het gesloten laten van het luik de brand zou zijn overgegaan in een smorende brand, waardoor de concentratie koolmonoxide in de kajuit zou zijn toegenomen. Zowel het geopend laten als het gesloten laten van het luik zou daarmee tot een groot risico op een dodelijke afloop hebben geleid, dit als gevolg van omstandigheden waarop de verdachte geen verdere invloed had.
Het hof heeft dus te beoordelen of het slachtoffer op het moment dat de verdachte
de bootverliet nog in leven was.
Uit het dossier blijkt dat uitgebreid onderzoek is gedaan naar de brand, het overlijden van het slachtoffer en het handelen dan wel nalaten van de verdachte. Uit het pathologieonderzoeksrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) van 22 september 2020 blijkt dat het slachtoffer nog in leven was ten tijde van (naar het hof begrijpt: in ieder geval een deel van) de brand. Dit blijkt uit het aantreffen van roet diep in de slokdarm en luchtwegen van het slachtoffer, alsmede uit de hoge concentratie koolmonoxide in zijn bloed (75%). Blijkens dit rapport is het slachtoffer overleden door koolmonoxidevergiftiging.
In het dossier bevindt zich ook een proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2020. Hierin wordt door forensisch gespecialiseerde verbalisanten onder andere antwoord gegeven op de vraag of het slachtoffer nog in leven was op het moment dat verdachte
de kajuitverliet. Deze verbalisanten achten het niet aannemelijk dat de verdachte nog in relatief goede gezondheid verkeerde en de kajuit heeft kunnen verlaten terwijl het slachtoffer al zou zijn overleden aan een koolmonoxidevergiftiging. De verdachte en het slachtoffer hebben (tot dat moment) namelijk even lang in dezelfde kleine ruimte gelegen waar de brand woedde, zodat de verbalisanten het niet aannemelijk achten dat de koolmonoxide zich alleen rondom het slachtoffer zou hebben bevonden en niet rondom de verdachte. Daarom is het volgens deze verbalisanten aannemelijk dat het slachtoffer nog leefde toen verdachte de kajuit verliet. In dit proces-verbaal wordt verder overwogen dat niet valt uit te sluiten dat sprake is geweest van bewusteloosheid van het slachtoffer voorafgaand aan of ten tijde van de brand. Hierbij baseren de verbalisanten zich op het toxicologisch onderzoeksrapport van 18 september 2020, waarin wordt aangegeven dat het slachtoffer benzodiazepinen (clonazepam), ethanol en cocaïne heeft gebruikt. De waarde van clonazepam (en het omzettingsproduct 7-aminoclonazepam) in het bloed van het slachtoffer is relatief hoog. Dit wijst op een hoge concentratie clonazepam in het bloed ten tijde van het overlijden, waarbij sedatie, sufheid, spierzwakte en verminderde spiercoördinatie kunnen optreden. In het proces-verbaal wordt verder overwogen dat het aannemelijk wordt geacht dat de positie van het slachtoffer is veranderd nadat de verdachte uit de kajuit was geklommen. Dit leiden de verbalisanten onder meer af uit het gegeven dat bij het slachtoffer brandwonden op zijn gelaat, hals en rechterschouder zijn aangetroffen die zijn veroorzaakt door een bij leven opgetreden hitte-inwerking, maar dat deze niet ontstaan kunnen zijn in de positie waarin het slachtoffer is aangetroffen.
In opdracht van het hof is door deskundigen van het NFI een contra-expertise verricht ten aanzien van het onderzoek en de bevindingen zoals beschreven in bovengenoemd proces-verbaal, en is gerapporteerd over de vraag of (kort gezegd) de aangetroffen bevindingen beter passen bij het scenario waarin het slachtoffer nog in leven was toen de verdachte de boot verliet of het scenario waarin het slachtoffer is overleden voordat de verdachte de boot had verlaten. Dat heeft geleid tot het rapport betreffende brandtechnisch onderzoek en forensisch onderzoek (hierna: het NFI-rapport) van 12 juni 2023. In dit rapport wordt over het moment van overlijden in aanvulling op de bevindingen uit bovengenoemd proces-verbaal opgemerkt dat het aannemelijk is dat de concentratie koolmonoxide min of meer gelijkmatig over de ruimte is verspreid, en dat in casu geen betekenisvolle verschillen zijn te verwachten voor wat betreft de ademhalingsfrequentie en het ademhalingsvolume van de verdachte en het slachtoffer en eventuele gevolgen daarvan voor de (snelheid van) opname van koolmonoxide in het lichaam. Ten aanzien van de positieverandering van het slachtoffer wordt opgemerkt dat deze ook veroorzaakt kan zijn door ongecontroleerde bewegingen in het kader van het overlijdensproces. Geconcludeerd wordt dat het aantreffen van de bevindingen veel waarschijnlijker is onder de hypothese dat het slachtoffer nog in leven was toen de verdachte de boot verliet dan onder de hypothese dat het slachtoffer is overleden voordat de verdachte de boot had verlaten.
Desondanks komt het hof tot het oordeel dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat de verdachte
de bootverliet. Daarmee gaat het hof dus voorbij aan voornoemde conclusie in het NFI-rapport. Redengevend daarvoor is dat in de overwegingen die door de deskundigen aan deze conclusie ten grondslag zijn gelegd op geen enkele wijze naar voren komt dat rekening is gehouden met de omstandigheid dat sprake is geweest van een periode van onbekende duur vanaf het moment van het verlaten van
de kajuitdoor de verdachte tot het startmoment van de camerabeelden om 03:52:24 uur. Aldus kan niet worden vastgesteld hoeveel tijd is verstreken tussen het moment waarop de verdachte
de kajuitheeft verlaten en het moment waarop hij
de bootheeft verlaten. Bovendien kunnen – zoals reeds overwogen – geen nauwkeurige uitspraken worden gedaan over (de ontwikkeling van) de concentratie koolmonoxide in de kajuit gedurende die periode. Dit maakt dat niet voorbij kan worden gegaan aan het scenario dat het slachtoffer in deze periode (van onbekende duur) is overleden aan koolmonoxidevergiftiging. Ook de overige zich in het dossier bevindende en hiervoor besproken onderzoeksresultaten geven op dit punt geen dan wel onvoldoende uitsluitsel.
Aldus is het hof van oordeel dat niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het handelen dan wel nalaten van de verdachte op de wijze als primair en subsidiair tenlastegelegd in enige of bepalende mate van invloed is geweest op het overlijden van [slachtoffer] . De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Hetzelfde geldt voor het meer subsidiair tenlastegelegde, nu voor een bewezenverklaring van dit feit, in het bijzonder het bestanddeel ‘getuige van het ogenblikkelijk levensgevaar waarin een ander verkeert’, eveneens moet worden vastgesteld dat het slachtoffer nog in leven was toen de verdachte naliet hulp te verlenen. Dit laat onverlet dat de verdachte naar het oordeel van het hof wel moreel laakbaar heeft gehandeld door uit eigen belang – omdat hij illegaal in Nederland verbleef – geen hulp te vragen of in te schakelen op het moment dat hij de boot verliet (terwijl hij – gelet op het hiervoor overwogene – moet hebben geweten dat de situatie in de kajuit levensgevaarlijk kon zijn voor [slachtoffer] ).
Met de rechtbank is het hof daarmee van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair en 1 meer subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte zoals de rechtbank heeft beslist, hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het vorenoverwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. W.F. Groos en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 november 2024.
mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]