ECLI:NL:GHAMS:2024:3332

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
200.337.162/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling voor minderjarige in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een zorgregeling voor de minderjarige zoon van partijen, die in een eerdere procedure door de voorzieningenrechter was vastgesteld. De moeder, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen een gedeelte van het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 december 2023, waarin een voorlopige zorgregeling was bepaald. De vader, geïntimeerde, had in eerste aanleg een kort geding aangespannen om de zorgregeling te wijzigen, wat door de voorzieningenrechter werd toegewezen. De moeder heeft in hoger beroep vijf grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat de voorzieningenrechter ten onrechte de zorgregeling heeft gewijzigd zonder spoedeisend belang. Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak bevestigd en geconcludeerd dat de huidige zorgregeling, die sinds de beëindiging van de relatie van de ouders van kracht is, goed functioneert en in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft de vorderingen van de moeder afgewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd, met de overweging dat er geen noodzaak is voor een hulpverleningstraject voor de minderjarige. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.337.162/01 KG
zaaknummer rechtbank: C/15/345707 / KG ZA 23-602
arrest van de meervoudige familiekamer van 3 december 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
appellante,
advocaat: mr. M. Bootsma te Haarlem,
tegen
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. van de Pol te Haarlem,

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna de moeder en de vader genoemd.
1.2
De moeder is bij dagvaarding tevens inhoudende memorie van grieven van 18 januari 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) van
21 december 2023 (hierna: het bestreden vonnis), in kort geding gewezen tussen de vader als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en de moeder als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.
1.3
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord, met producties;
- een bericht van de zijde van de moeder van 27 september 2024;
- een bericht van de zijde van de vader van 27 september 2024.
1.4
De moeder heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis gedeeltelijk zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – in zoverre opnieuw rechtdoende:
- zal bepalen dat de reguliere zorgregeling, die is vastgelegd in de beschikking van 12 juli 2021 van de rechtbank, waarbij [minderjarige] , de minderjarige zoon van partijen (hierna: [minderjarige] ), iedere maandag uit school tot woensdag naar school en op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader verblijft, van kracht blijft totdat partijen samen een andere reguliere zorgregeling overeenkomen of de rechter in een bodemzaak de hiervoor genoemde regeling wijzigt;
- de moeder vervangende toestemming zal verlenen om [minderjarige] te laten deelnemen aan het traject Dappere Dino’s, zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming;
- de vader zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties;
- met bekrachtiging van het vonnis van 21 december 2023 voor het overige.
1.5
De vader heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de moeder in de kosten van de procedure in hoger beroep.
1.6
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2024, waar partijen zijn verschenen met hun advocaten. Mr. Bootsma heeft pleitnotities overgelegd.
1.7
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

2.1
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Ook het hof zal daarvan uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit geding zijn komen vast te staan, de volgende.
2.2
Partijen hebben een relatie gehad en zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2017 te [plaats C] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Partijen oefenen sinds 4 mei 2019 op hun beider verzoek gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] is bij de moeder.
2.3
Partijen zijn in het ouderschapsplan van 1 mei 2019 een zorgregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] op dinsdag van 8.15 tot 18.00 uur en op zaterdag van 9.00 tot 13.00 uur bij de vader verblijft en de vader op donderdag tussen 18.00 en 20.00 uur bij de moeder thuis de zorg voor [minderjarige] heeft. Sinds 23 september 2019 is de regeling uitgebreid met een overnachting bij de vader van dinsdag op woensdag.
2.4
Bij vonnis van 7 november 2019 heeft de voorzieningenrechter als voorlopige zorgregeling bepaald dat [minderjarige] iedere maandag uit de crèche tot woensdag 9.30 uur bij de vader verblijft en iedere zaterdag van 9.00 tot 18.00 uur.
2.5
Bij tussenbeschikking van 23 september 2020 heeft de rechtbank de behandeling van de verzoeken omtrent de zorgregeling en het gezag aangehouden in afwachting van de resultaten van een raadsonderzoek.
2.6
Bij beschikking van 12 juli 2021 heeft de rechtbank als definitieve zorgregeling bepaald dat [minderjarige] bij de vader verblijft iedere maandag uit school tot woensdag naar school en op zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur, en dat vakanties in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. Daarnaast is de zaak aangehouden ten aanzien van de beslissing over het gezag.
2.7
Bij beschikking van 9 februari 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om haar met het eenhoofdig gezag te belasten afgewezen.
2.8
In het niet bestreden deel van het vonnis van 21 december 2023 heeft de voorzieningenrechter de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen bepaald:
- gedurende de kerstvakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- gedurende de voorjaarsvakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder, met uitzondering van de krokusvakantie/voorjaarsvakantie 2024, in welke vakantie [minderjarige] bij de moeder verblijft;
- gedurende de meivakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- gedurende de herfstvakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader, met uitzondering van de herfstvakantie in 2024, in welke vakantie [minderjarige] bij de vader verblijft;
- gedurende de zomervakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader en in de oneven jaren andersom;
- gedurende Pinksteren verblijft [minderjarige] in het even jaar bij de vader en in het oneven jaar bij de moeder;
- op Goede Vrijdag verblijft [minderjarige] bij de vader, op een eventuele vrije dag vanaf 14.00 uur;
- op Vaderdag verblijft [minderjarige] bij de vader aansluitend aan zijn zorgdagen en op Moederdag bij de moeder (indien in de meivakantie vanaf zaterdag 20.00 uur tot maandag naar school);
een wisseldag in een vakantie vindt plaats op de middelste dag, en bij een vakantie van een even aantal dagen op de dag daaraan voorafgaand, telkens om 14.00 uur.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft de vader in conventie, voor zover hier van belang, gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de reguliere zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur loopt.
3.2
De moeder heeft in reconventie, voor zover hier van belang, gevorderd te bepalen dat:
- de voorzieningenrechter de moeder vervangende toestemming verleent om passende hulpverlening voor [minderjarige] te regelen, waarbij advies wordt ingewonnen van de huisarts van [minderjarige] , school en/of het CJG;
- [minderjarige] de ene week van zaterdag na voetbal of zaterdag 10.00 uur wanneer voetbal niet doorgaat, tot woensdag naar school bij de vader is en van woensdag uit school tot maandag naar school bij de moeder. De andere week is [minderjarige] van maandag uit school tot woensdag naar school bij de vader en van woensdag uit school tot zaterdag naar voetbal of zaterdag 10.00 uur bij de moeder.
3.3
De voorzieningenrechter heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, voor zover hier van belang:
- een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft van maandag uit school tot woensdag naar school en van vrijdag uit school tot zaterdag 18.00 uur;
- de vordering van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om passende hulpverlening voor [minderjarige] te regelen, waarbij advies wordt ingewonnen van de huisarts van [minderjarige] , school en/of het CJG, afgewezen.
3.4
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt de moeder met vijf grieven op.
3.5
De grieven 1 tot en met 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling en komen er in de kern op neer dat de voorzieningenrechter ten onrechte de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] heeft gewijzigd. De zorgregeling had niet in een kort geding procedure gewijzigd kunnen worden omdat geen sprake was van een spoedeisend belang. Enkel een onmiddellijke voorziening voor de kerstvakantie 2023 kon niet worden afgewacht, maar de reguliere zorgregeling kon wel in een bodemprocedure aan de rechter worden voorgelegd. In het geval dat het hof wel aan een inhoudelijke behandeling toekomt, voert de moeder aan dat de zorgregeling zoals bepaald door de voorzieningenrechter tot onrust voor [minderjarige] leidt. Hij moet nu vaker wisselen van plek, meer of langer reizen naar school en voetbal en kan minder makkelijk met vriendjes afspreken. Met grief 4 stelt de moeder aan de orde dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij aan een hulpverleningstraject, te weten Dappere Dino’s, deelneemt, maar dat de vader de noodzaak hiervan niet inziet. [minderjarige] heeft last van de situatie tussen de ouders en zijn lichamelijke klachten kunnen hiervan een signaal zijn. De huisarts onderschrijft dit. Dat de praktijkondersteuner de noodzaak van hulp voor [minderjarige] nog niet heeft bevestigd, komt doordat nog geen volledig beeld van de ontwikkeling van [minderjarige] bestaat omdat de vader de gesprekken vroegtijdig heeft gestopt.
3.6
De vader voert verweer. Hij stelt dat hij zich in november 2023 genoodzaakt voelde een kort geding te starten omdat [minderjarige] last had van de vele wisselmomenten die onder meer rond en tijdens kerst plaatsvonden, en het op dat moment al bijna kerstvakantie was. Bovendien heeft de moeder zelf in kort geding een volledige wijziging van de zorgregeling gevorderd, hetgeen niet strookt met haar standpunt over het ontbreken van een rechtsingang voor een kort geding procedure. De door de voorzieningenrechter bepaalde zorgregeling verloopt goed en heeft meer rust gebracht in het leven van [minderjarige] . De problemen die de moeder noemt zijn niet aan de orde, omdat de vader het halen en brengen van [minderjarige] en het spelen met vriendjes faciliteert. Verder bestaat geen aanleiding voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige] . De vader herkent de zorgen van de moeder over [minderjarige] niet. De huisarts, de praktijkondersteuner en de leraar van [minderjarige] bevestigen dat het goed met hem gaat en ook [minderjarige] zelf geeft aan geen behoefte te hebben aan hulp.
3.7
Het hof is met de voorzieningenrechter van oordeel dat de vader door de naderende kerstvakantie 2023 een spoedeisend belang had bij het voeren van een kort geding procedure. Naar het oordeel van het hof heeft de voorzieningenrechter de vader op juiste gronden ontvankelijk geacht in zijn vorderingen in kort geding.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is verder het volgende gebleken. Sinds de beëindiging van de relatie van de ouders is sprake van een verstoorde verstandhouding tussen hen. Dit komt onder meer doordat de ouders van visie verschillen over hoe het met [minderjarige] gaat en wat goed voor hem is. Als gevolg daarvan hebben zij een aanhoudende (juridische) strijd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Dit heeft de afgelopen tijd tot onduidelijkheid voor [minderjarige] geleid. Het hof is gebleken dat de zorgregeling nu al geruime tijd naar behoren verloopt. Niet is gebleken dat sprake is van contra-indicaties voor een goed verloop van de door de voorzieningenrechter vastgestelde zorgregeling. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de huidige regeling wordt voorgezet, zodat er voor hem duidelijkheid blijft over de dagen waarop hij bij zijn vader verblijft. Daardoor kan rust en stabiliteit voor hem ontstaan in het contact met zijn ouders. Het hof zal de vordering van de moeder ten aanzien van de zorgregeling dan ook afwijzen en het bestreden vonnis op dit punt bekrachtigen.
3.8
Naar het oordeel van het hof is er onvoldoende onderbouwing voor de stelling van de moeder dat vervangende toestemming voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof overweegt verder dat het verschil van inzicht tussen de ouders over hoe het gaat met [minderjarige] geen belemmering hoeft te zijn voor het goed opgroeien van [minderjarige] . Wel is het van belang dat partijen duidelijkheid en rust kunnen creëren voor [minderjarige] en alles in het werk behoren te stellen om dat te bereiken. Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor een hulpverleningstraject voor [minderjarige] afwijzen en het bestreden vonnis op dit punt bekrachtigen.
3.9
Het hof benadrukt bij al het voorgaande dat het in het belang van [minderjarige] is dat partijen zich tot het uiterste zullen (blijven) inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren, zodat zij in de toekomst in staat zullen zijn om – indien nodig of gewenst – in onderling overleg nadere afspraken te maken over kwesties die de zorgregeling betreffen.
Proceskosten
3.1
In haar vijfde grief voert de moeder aan dat de vader onnodig een kort geding heeft aangespannen, omdat hij de in het bestreden vonnis bepaalde regeling voor de kerstvakantie niet heeft uitgevoerd, en daarom moet worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De vader stelt dat hij de verdeling van de kerstvakantie niet direct conform het bestreden vonnis heeft uitgevoerd om voor [minderjarige] de rust te bewaren. De moeder kiest er zelf voor om in beroep te gaan voor enkel één wisselmoment en zij had ook kunnen berusten in het bestreden vonnis. De moeder moet daarom worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, aldus de vader.
3.11
Het hof ziet in de door de ouders gestelde feiten en omstandigheden geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in familierechtelijke zaken de kosten worden gecompenseerd. Omdat partijen een affectieve relatie hebben gehad en het onderhavige geschil daarmee verband houdt, zullen de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.12
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Kleefmann, M.T. Hoogland en J.W. Brunt en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.