ECLI:NL:GHAMS:2024:3310

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23-003165-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vissen met binnenkuilen, mishandeling en handelen in strijd met artikel 73, zevende lid van Verordening (EG) Nr. 1224/2009

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, die onder andere bestond uit het vissen met binnenkuilen, mishandeling van ambtenaren en het niet faciliteren van controleurs in strijd met de Europese regelgeving. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep van het openbaar ministerie. Tijdens de zittingen op 1, 2 en 23 oktober 2024 is het bewijs en de tenlastelegging besproken. De verdachte werd beschuldigd van het aanbrengen van verboden netvoorzieningen en het mishandelen van inspecteurs van de NVWA tijdens een controle op de Noordzee op 28 augustus 2017. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastelegging. De verdachte werd vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat niet kon worden aangetoond dat hij op de hoogte was van de verboden netten of dat hij opzettelijk de controleurs had gehinderd. Het hof heeft ook geoordeeld dat de dagvaarding niet nietig was, ondanks de argumenten van de verdediging. De vordering van de benadeelde partij, Rijkswaterstaat Zee & Delta, werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003165-21
datum uitspraak: 6 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-994077-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1, 2 en 23 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis waarbij de verdachte van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2], met het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98, door voorzieningen aan het/de door hem en/of zijn mededader(s) gebruikte net(ten) aan te brengen die de mazen in enig deel van dat/die net(ten) konden versperren en/of de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gevist met 2, in elk geval een of meer (pulswing) sleepnet(ten), waarbij in de oorspronkelijke kuil(en) van dat/die net(ten) (telkens) een binnenkuil, in elk geval een verboden netvoorziening was/waren aangebracht;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2], omstreeks middennacht, varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in de uitoefening van zijn beroep, zijnde visser opzettelijk mishandelend bij - [naam 1], medewerker Rijkswaterstaat en/of
- [naam 2], medewerker Rijksrederij en/of
- [naam 3], inspecteur NVWA,
allen zijnde ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, gevoelens van doodsnood en/of hevige onlust heeft veroorzaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3], kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte(n),
en/of
(dreigend) tegen die [naam 3] geschreeuwd (dat zij moest oprotten en/of van dek af moest) en/of gedreigd met een waterspuit, waardoor bij die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] gevoelens van doodsnood en/of hevige onlust werd(en) veroorzaakt;
3.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2], varende met het onder Nederlandse vlag varend communautaire vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1], tezamen en in vereniging met de schipper/kapitein en/of een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009 (Controleverordening) door niet ervoor te zorgen dat
[naam 4] en/of
[naam 5] en/of
[naam 3], zijnde aangewezen met controle belaste waarnemer(s)/inspecteur(s) (in dienst bij De NVWA) naar behoren werd(en) ondergebracht en/of zijn/haar/hun taak werd vergemakkelijkt
en/of
niet erop toe te zien dat die waarnemer(s)/inspecteur(s) niet werd(en) gehinderd bij het vervullen van hun opdracht immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), met aan boord o.a. genoemde [naam 4] en/of [naam 5] en/of [naam 3], langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord o.a. genoemde [naam 3], kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte en/of die [naam 3] werd belemmerd om aan boord van die [vaartuig 1] te gaan
en/of
(dreigend) tegen die [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] geschreeuwd (o.a. dat zij moesten oprotten en/of van dek af moesten) en/of gedreigd met een waterspuit, in elk geval die waarnemer(s)/inspecteur(s) gehinderd bij het controleren van dat schip [vaartuig 1] en/of de netten van dat schip [vaartuig 1] en/of een of meer rijgtouwen van de zich in die visnet(ten) bevindende binnenkuil(en) doorgesneden, in elk geval losgemaakt, waardoor die binnenkuil(en) in zee terecht kwam(en) en niet meer door die waarnemer(s)/inspecteur(s) geïnspecteerd kon(den) worden.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Geldigheid van de dagvaarding (feit 1)

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard omdat deze niet zou voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Aan de verdachte (al dan niet in vereniging met een ander of anderen) wordt verweten dat hij in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van de Europese Unie van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (hierna: Verordening 850/98) heeft gehandeld. In dit artikel is bepaald dat het is verboden bepaalde voorzieningen in netten aan te brengen. In de tenlastelegging wordt dit verwijt, het
aanbrengenvan verboden netvoorzieningen, geconcretiseerd (‘immers heeft hij’) door aldaar op te nemen het verwijt dat verdachte heeft
gevistmet verboden netvoorzieningen. Het vissen met verboden netvoorzieningen betreft echter een andere handeling dan het
aanbrengenvan dergelijke voorzieningen en kan dan ook niet als nadere invulling of concretisering van het verwijt gelden. Op grond van de nieuwe verordening (Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019) is inmiddels ook het
gebruikvan bepaalde netvoorzieningen strafbaar, maar die verordening gold destijds nog niet. Als gevolg van de wijze van tenlasteleggen is voor de verdediging niet duidelijk waartegen hij zich moet verweren.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat voldoende duidelijk is tegen welke verwijten de verdachte zich moet verdedigen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk wordt in de tenlastelegging tot uitdrukking gebracht dat het aanbrengen van de verboden voorzieningen kan worden uitgelegd en (mede) dient te worden begrepen als het gebruiken daarvan, hetgeen in de tenlastelegging nader feitelijk is omschreven als het vissen met dergelijke voorzieningen. Aldus is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof overigens ook duidelijk geworden dat het voor de verdachte voldoende duidelijk is geweest waartegen hij zich diende te verdedigen.
Het hof betrekt daarbij de reikwijdte van artikel 16 van Verordening 850/98. Bij de uitleg van Unie-recht moet ten eerste in aanmerking worden genomen, dat de teksten van het Unie-recht in verscheidene talen zijn opgesteld en dat de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn; de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht vereist dan ook een vergelijking van de verschillende taalversies. Voorts zij opgemerkt dat, zelfs wanneer de taalversies volledig overeenstemmen, het gemeenschapsrecht een eigen terminologie bezigt en dat de rechtsbegrippen in het gemeenschapsrecht niet noodzakelijkerwijs dezelfde inhoud hebben als in de verschillende nationale rechtsstelsels. Ten slotte moet elke bepaling van gemeenschapsrecht in haar context worden geplaatst en worden uitgelegd in het licht van dit recht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast.
De betreffende bepaling staat in hoofdstuk III van Verordening 850/98, getiteld ‘Algemene bepalingen inzake netten en het gebruik ervan’ en luidt als volgt:
Het is verboden voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen.
Deze bepaling sluit echter niet uit dat voorzieningen worden gebruikt waarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Bij een vergelijking met de Engelse, Franse en Duitse tekst van de verordening blijkt het volgende.
In de Engelse tekst van artikel 16 staat:
‘No device shall be used by means of which the mesh in any part of the fishing net is obstructed or otherwise effectively diminished. (…)’
In de Franse tekst staat:
‘L’utilisation de dispositifs qui obstruent les mailles d’une partie quelconque du filet ou qui en réduisent effectivement les dimensions est interdite. (…)’
In de Duitse tekst staat:
‘Vorrichtungen, welche die Maschen in irgendeinem Teil des Netzes verstopfen oder sonstwie wirksam verkleinern, dürfen nicht verwendet werden. (…)”
In die drie versies wordt dus – naar het Nederlands vertaald –
het gebruikverboden van voorzieningen
die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen. Dat sluit ook aan bij de hiervoor vermelde tweede volzin van artikel 16, inhoudende dat de eerste volzin
niet uitsluit dat voorzieningen worden gebruiktwaarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Voorts blijkt uit de preambule van voornoemde verordening dat:
- het overboord zetten van vis zoveel mogelijk moet worden beperkt;
- ervoor moet worden gezorgd dat de kinderkamers worden beschermd;
- met het oog op de bescherming van de levende rijkdommen van de zee enerzijds en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden anderzijds, in het belang van zowel de vissers als de consumenten, technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden moeten worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot passende maaswijdten en combinaties daarvan voor de vangst van bepaalde soorten, alsmede met betrekking tot andere vistuigkenmerken, minimummaten van mariene organismen, en beperkingen van de visserij in bepaalde zones en perioden en met bepaalde soorten vistuig en toebehoren;
- in het licht van wetenschappelijke adviezen, grotere maaswijdten moeten worden vastgesteld voor gesleept vistuig waarmee op mariene organismen van bepaalde soorten wordt gevist, en dat het gebruik van netdelen met vierkante mazen verplicht moet worden gesteld, aangezien dit aanzienlijk kan bijdragen tot een vermindering van de vangst van jonge exemplaren van mariene organismen;
- moet worden voorkomen dat staand vistuig met steeds kleinere maaswijdten wordt gebruikt, omdat dit leidt tot een hogere sterfte van jonge exemplaren van de soorten waarop in de betrokken visserijtakken wordt gevist, en dat het derhalve noodzakelijk is om maaswijdten voor staand vistuig vast te stellen.
Gelet op de doelstellingen in de preambule (met name de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen) en het woordgebruik in de Engelse, Franse en Duitse versie is het hof van oordeel dat artikel 16 van Verordening 850/98 aldus moet worden uitgelegd dat daarin het gebruik van netten met voorzieningen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen, is verboden. Het strafbaar stellen van het enkel aanbrengen (bijvoorbeeld op het land) zou ook niet logisch zijn, nu niet valt in te zien welk doel dit in het licht van de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen zou dienen.
Het hof is, ook gelet op het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat het voorgaande voor de verdachte als professionele partij duidelijk is geweest – en dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van de inhoud van het dossier en de toepasselijke regelgeving – en ziet gelet daarop geen aanleiding de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig te verklaren.

Beroep op artikel 359a Sv

De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het voorbereidend onderzoek is volgens de raadsman niet objectief en onpartijdig geweest omdat het (mede) is verricht door de bij het incident betrokken inspecteurs/de NVWA en processen-verbaal onderling zijn afgestemd. Eén en ander is in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht en dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de betreffende processen-verbaal.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld zij dat (buitengewoon) opsporingsambtenaren gehouden zijn proces-verbaal op te maken van hun bevindingen. De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van ontoelaatbare afstemming en het ‘creëren’ van bewijsmiddelen door ‘te kopiëren en plakken’ kan niet worden gevolgd. De verbalisanten [naam 4] en [naam 5] van de NVWA zijn ter terechtzitting in hoger beroep als getuigen gehoord en hebben onder ede verklaard dat hun bevindingen in de processen-verbaal juist zijn en dat, daar waar gezamenlijk een proces-verbaal is opgemaakt, zij enkel verslag hebben gedaan van hun eigen bevindingen. Er heeft geen inhoudelijke afstemming plaatsgevonden. Dat (andere) ambtenaren van de NVWA in het kader van het onderzoek naar de economische feiten verhoren hebben afgenomen die (vanwege de samenhang tussen de feiten) raken aan hetgeen collega’s is overkomen, leidt niet reeds tot het oordeel dat sprake zou zijn van partijdigheid of tunnelvisie. Gesteld noch gebleken is bovendien dat één en ander heeft geleid tot onjuistheden in de (weergave van de) verhoren, waar de verdachten zich (grotendeels) op hun zwijgrecht hebben beroepen. De politie heeft het onderzoek inzake het commune delict (de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling) uitgevoerd.
Ook anderszins is het hof niet gebleken dat het voorbereidend onderzoek niet objectief en onpartijdig is geweest. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake, zodat er geen reden is tot bewijsuitsluiting te komen

Bespreking feiten 1, 2 en 3

I Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 3 tenlastegelegde kan worden bewezen, en dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit.
II Het oordeel van het hof
II.1 Inleiding
Op 28 augustus 2017 heeft het inspectievaartuig de ‘[vaartuig 2]’ de haven van Scheveningen verlaten om visserijcontroles op de Noordzee te verrichten. Het Nederlands vissersvaartuig [vaartuig 1]
‘[vaartuig 1]’ (hierna te noemen [vaartuig 1]) zou worden gecontroleerd omdat het vermoeden bestond dat de [vaartuig 1] met verboden netvoorzieningen viste. [1]
[naam 4], [naam 5] en [naam 3], ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), zouden als visserij inspecteurs de controle uitvoeren. Volgens de gegevens afkomstig van het Vessel Monitoring System (VMS) bevond de [vaartuig 1] zich in Franse wateren. Op 28 augustus 2017 omstreeks 19:45 uur zijn voornoemde visserij inspecteurs, vergezeld door bestuurders, W. [naam 1] (in dienst van Rijswaterstaat) [2] en [naam 2] (werkzaam bij de Rijksrederij) [3] , vanaf het inspectievaartuig de [vaartuig 2] in een Rigid Hull Inflatable Boat (hierna: RHIB) te water gelaten en daarmee naar de laatst bekende positie van de [vaartuig 1] gevaren. Omstreeks 23:50 uur werd door [naam 2] en [naam 1] op de radar de [vaartuig 1] waargenomen. [4] De RHIB werd op volle snelheid – door het opspattend schroefwater is de RHIB dan goed zichtbaar op de radar als deze binnen radarbereik komt [5] – en met ontstoken navigatieverlichting naar de [vaartuig 1] gevaren. De [vaartuig 1] bevond zich op dat moment op de Noordzee, positie [locatie 1] en [locatie 2]. De RHIB is naast de [vaartuig 1] mee gaan varen. [naam 5] en [naam 4] zagen dat de dekverlichting van de [vaartuig 1] niet was ontstoken. [6] Volgens [naam 4] was de situatie op de [vaartuig 1] een situatie van een vissend vaartuig: de gieken stonden horizontaal, de vaart was van een vissend vaartuig, de dekverlichting was niet ontstoken en er stonden geen bemanningsleden aan de reling om het ophalen van de netten te begeleiden. [7] [naam 5] en [naam 4] zagen een aantal bemanningsleden onder de boegruimte druk in de weer zijn. Deze bemanningsleden droegen hun normale kleding, geen kleding die normaal gesproken in die ruimte wordt gedragen (oliekleding). [naam 5] en [naam 4] hadden ieder oogcontact met één persoon in die ruimte. [naam 5] heeft de [vaartuig 1] meerdere malen opgeroepen via de marifoon op kanaal 16 en gemeld dat de NVWA RHIB aan bakboordzijde was. Kanaal 16 is het marifoonkanaal dat iedere kapitein verplicht uit moet luisteren en waarbij berichten tussen schepen onderling worden uitgewisseld. Door de schipper van de [vaartuig 1] werd niet gereageerd op het aanroepen. Tevens werd door [naam 1] met een schijnwerper vanaf de RHIB geschenen op de brug van de [vaartuig 1] teneinde de aandacht te krijgen van de schipper. [8] Ook hierop werd niet gereageerd. [9] Vervolgens is de RHIB tegen de bakboordzijde van de [vaartuig 1] geplaatst teneinde te kunnen overstappen om op de [vaartuig 1] een visserijcontrole uit te voeren. Op het moment dat [naam 4] aan boord stapte, zag hij de schipper [naam 6] op de brug staan en hoorde hij aan de motor dat de snelheid werd opgevoerd. [10] Op het moment dat [naam 4] aan boord ging van de [vaartuig 1] zag [naam 5] dat de bakboordgiek omhoog ging. Terwijl [naam 5] naar voren liep (om ook aan boord van de [vaartuig 1] te gaan) zag hij dat de pulswing met de netten naar boven kwam. [naam 5] is toen aan boord gegaan en zag de bemanning van de [vaartuig 1] met oliegoed en laarzen uit de kleedruimte onder de brug komen. [naam 5] zag een van de mannen met een pikhaak het kuiltouw pakken en vervolgens twee mannen dat touw om een lier draaien, waarmee zij het kuiltouw begonnen binnen te halen. [11] Doordat de netten werden opgehaald, kwam het kuiltouw in de schroef van de RHIB terecht. De RHIB werd hierdoor achterwaarts en onder water getrokken. Een van de opvarenden van de RHIB, [naam 1], stond op een gegeven moment tot zijn middel in het water terwijl de achterzijde van de RHIB al voor tweederde onder water stond. [12] De RHIB was onbestuurbaar geworden en dreigde te zinken. [naam 3], [naam 2] en [naam 1] zijn naar het voorschip van de RHIB gegaan omdat het achterschip bijna totaal onder water verdween. Voorin de RHIB zaten zij tot hun middel in het water. [13] [naam 5] heeft toen tegen de schipper geroepen dat ‘hij de kracht eraf moest gooien’, waaraan de schipper voldeed. Na een aantal minuten kwam de [vaartuig 1] tot stilstand, is het ophalen van de netten gestaakt en kon ook [naam 3] overstappen. De inspecteurs konden toen alsnog een controle uitvoeren. Vervolgens is de [vaartuig 1] naar Vlissingen gevaren. [14]
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Onder 1 wordt aan de verdachte tenlastegelegd – kort gezegd – dat hij tezamen met zijn medeverdachten heeft gevist met binnenkuilen. Op grond van de inhoud van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet met een voor bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het vissen met een verboden netvoorziening. In het bijzonder bevat het dossier niets waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte (voorafgaand aan het binnenhalen van de netten ten tijde van het incident) wetenschap had van de aanwezigheid van verboden netvoorzieningen, bijvoorbeeld omdat hij de netten eerder te water had gelaten of opgehaald. Aangezien daarmee naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Onder ‘mishandeling’ in de zin van art. 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden verstaan het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam. Alhoewel het gebeuren voor de opvarenden van de RHIB bijzonder beangstigend moet zijn geweest en zal hebben gezorgd voor gevoelens van doodsnood, kunnen die gevoelens niet opleveren mishandeling in de zin van artikel 300 Sr, nu het bij angst niet gaat om een onlust veroorzakende gewaarwording
in of aan het lichaam.
Overigens geldt dat ook voor de feitelijke handelingen in de tenlastelegging onvoldoende bewijs te vinden is voor de betrokkenheid van specifiek deze verdachte, in welk verband het hof verwijst naar hetgeen hierna, onder feit 3 wordt overwogen.
Aangezien naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zal de verdachte hiervan worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde
Onder feit 3 wordt aan de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij tezamen en in vereniging met de schipper/kapitein en/of een ander of anderen heeft gehandeld in strijd met artikel 73, zevende lid van Verordening (EG) Nr. 1224/2009. Dit artikel ziet op het vergemakkelijken van de taak van controleurs en op het toezien op het niet hinderen van hun taak door de schipper/kapitein.
Voor zover de tenlastelegging ziet op het voor de verdachte als medepleger relevante handelen van de bemanning geldt het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij aan stuurboord doende was de netten op te halen. Gelet op de positie van de RHIB, te weten langszij het schip aan bakboord, is het hof van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de betrokkene wist van hetgeen zich aan bakboord afspeelde, en zich door zijn handelen (het ophalen van de netten) aan stuurboord schuldig heeft gemaakt aan de verweten gedraging.
Het hof overweegt voorts dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat een deel van de bemanning (dreigend) tegen [naam 4], [naam 5] en [naam 3] heeft geschreeuwd (onder andere dat zij moesten oprotten en van het dek af moesten) en dat er gedreigd is met een waterspuit. Ook kan worden vastgesteld dat het rijgtouw van de binnenkuil door een bemanningslid is doorgesneden. Niet kan echter met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld wie van de bemanning zich daaraan schuldig heeft gemaakt. [naam 4] heeft verklaard dat
verschillendebemanningsleden naar hen toekwamen, waarvan twee de grootste mond hadden, een man van ongeveer 45 a 50 jaar met een bril en een grote forse wat kalende man, welke laatste man ook de snijbeweging in het net zou hebben gemaakt. In een gezamenlijk proces-verbaal met [naam 5] wordt deze grote forse wat kalende man ‘[naam 7]’ genoemd. [naam 5] verklaart dat drie bemanningsleden naar hen toekwamen en dat een man, die ‘later [naam 7] bleek te zijn’, hen sommeerde dat de RHIB los moest en er verder moest worden gevist, dat de drie bemanningsleden zeiden dat de controleurs ook maar van boord moesten en dat ze door zouden gaan met vissen; er werd ook aangeboden om ‘wel te helpen met van boord gaan’. Hij zag verder [verdachte] sr. aanstalten maken om in het net te gaan snijden.
[naam 3] verklaart dat
verschillendebemanningsleden naar hen toe kwamen en dat ieder bemanningslid tegen hen begon te schreeuwen dat ze wilden vissen en geld verdienen en dat de controleurs van boord moesten.
Het hof is van oordeel dat uit de processen-verbaal onvoldoende duidelijk is of daadwerkelijk
elkbemanningslid heeft meegedaan of enkel
elk van de verschillendebemanningsleden
die naar de controleurs toekwamen, waarbij verder onduidelijk is wie deze verschillende bemanningsleden waren. Zoals hiervoor vermeld, noemt [naam 4] in zijn eigen proces-verbaal geen namen van betrokkenen, [naam 5] verklaart over ‘een man die later [naam 7] bleek te zijn’ en [naam 4] noemt vervolgens in zijn gezamenlijk proces-verbaal met [naam 5] weer wel een naam, namelijk ‘[naam 7]’. Wat betreft het doorsnijden van het rijgtouw verklaart [naam 4] over een grote forse wat kalende man, terwijl [naam 5] over [verdachte] sr. spreekt, wiens uiterlijk evenwel niet in dat beeld past.
Gelet op het voreno verwogene is het hof van oordeel dat, voor wat betreft de gedragingen van de bemanningsleden, niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zich hieraan als medepleger schuldig heeft gemaakt. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De oorspronkelijke vordering bedraagt € 101.067,41. Volgens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg is de vordering op zitting bijgesteld.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat geen sprake is van eigen schade.
De verdediging heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof overweegt dat de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het onder feit 3 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta
Verklaart de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. M. Senden en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2024.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 4] en [naam 5], ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
4.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 4] en [naam 5], ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
5.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 4], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 4] en [naam 5], ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
7.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 4], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79-80 en proces-verbaal van bevindingen open bronnen onderzoek van [naam 4], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 94.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 4] en [naam 5], ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
9.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1] van [naam 3], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op
10.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 4], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar domein milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op 30 augustus 2017, p. 90.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], p. 102.
12.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op
13.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], p. 102.