ECLI:NL:GHAMS:2024:3309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23-003164-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verboden netvoorzieningen in de visserij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2021. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van het vissen met verboden netvoorzieningen, wat in strijd is met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98. De tenlastelegging omvatte onder andere het aanbrengen van voorzieningen aan netten die de mazen konden versperren en het niet verlenen van medewerking aan inspecteurs van de NVWA. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 en 29 augustus 2017 op de Noordzee met een vissersvaartuig, genaamd [vaartuig 1], heeft gevist met netten die niet voldeden aan de wettelijke eisen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan het onder 1 tenlastegelegde. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 25.000,00. Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de bemanning aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend, omdat deze handelingen plaatsvonden in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. De vordering van de benadeelde partij, Rijkswaterstaat Zee & Delta, is niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen causaal verband is aangetoond tussen de schade en het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003164-21
datum uitspraak: 6 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-994075-17 tegen
[verdachte] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1, 2 en 23 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , met het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1] , genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98, door voorzieningen aan het/de door haar en/of haar mededader(s) gebruikte net(ten) aan te brengen die de mazen in enig deel van dat/die net(ten) konden versperren en/of de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) gevist met 2, in elk geval een of meer (pulswing) sleepnet(ten), waarbij in de oorspronkelijke kuil(en) van dat/die net(ten) (telkens) een binnenkuil, in elk geval een verboden netvoorziening was/waren aangebracht;
2. primair
zij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als reder/marktdeelnemer, toen haar, onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1] , genaamd [vaartuig 1] , werd geïnspecteerd en/of zou worden geïnspecteerd, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 113 lid 2 van Verordening (EG) nr. 404/2011, door niet te allen tijde te zorgen voor de veiligheid van de functionarissen en/of hun actief hulp en/of medewerking te verlenen bij de uitvoering van hun inspectietaken en/of
zichzelf en/of haar mededader(s) te onthouden van gedragingen die de functionarissen tegenwerken en/of intimideren en/of verhinderen hun werkzaamheden uit te voeren, alsmede andere personen verhinderen dit te doen, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s), op het moment dat een (inspectie)vaartuig, RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 1] en/of [naam 2] , met aan boord
[naam 3] en/of
[naam 4] en/of
[naam 5] ,
zijnde aangewezen met controle belaste waarnemer(s)/inspecteur(s) (in dienst bij de NVWA), in elk geval een of meer functionaris(sen), langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1] ,
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of niet is gaan stilliggen en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord o.a. genoemde [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 5] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte en/of genoemde [naam 3] en/of [naam 4] en/of [naam 5] werd(en) bemoeilijkt/belemmerd om aan boord van die [vaartuig 1] te gaan en/of
op het moment dat de zich op het dek van die [vaartuig 1] bevindende bemanningsleden, in elk geval een of meer bemanningslid/leden (dreigend) tegen die [naam 5] en/of [naam 3] en/of [naam 4] begonnen te schreeuwen (dat zij moesten oprotten en/of van dek af moesten) niet dat/ die bemanningslid/leden in toom gehouden, in elk geval niet erop toegezien dat die waarnemer(s)/inspecteur(s) ongehinderd dat schip [vaartuig 1] en/of de netten van dat schip [vaartuig 1] kon(den) controleren en/of
een of meer rijgtouwen van de zich in die visnet(ten) bevindende binnenkuil(en) doorgesneden, in elk geval losgemaakt, waardoor die binnenkuil(en) in zee terecht kwam(en) en niet meer door die waarnemer(s)/inspecteur(s) geïnspecteerd kon(den) worden;
2.
subsidiair
zij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als reder van het onder Nederlandse vlag varend communautaire vissersvaartuig [vaartuig 1] , genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, heeft gehandeld in strijd met artikel 75 lid 1 van de Verordening EG 1224/2009 (Controleverordening) door niet te zorgen voor een veilige toegang tot genoemd vaartuig [vaartuig 1] en/of niet de veiligheid van de functionarissen te waarborgen en/of hen van de uitvoering van hun taken te weerhouden en/of hen te intimideren en/of te hinderen tijdens hun werkzaamheden, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 1] en/of [naam 2] , met aan boord o.a.
[naam 3] en/of
[naam 4] en/of
[naam 5] ,
zijnde aangewezen met controle belaste waarnemer(s)/inspecteur(s) (in dienst bij de NVWA), in elk geval een of meer functionaris(sen), langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1] ,
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB met aan bood o.a. genoemde [naam 5] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 5] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte en/of werd belemmerd om aan boord van die [vaartuig 1] te gaan en/of
op het moment dat de zich op het dek van die [vaartuig 1] bevindende bemanningsleden, in elk geval een of meer bemanningslid/leden (dreigend) tegen die [naam 5] en/of [naam 3] en/of [naam 4] begon(nen) te schreeuwen (dat zij moesten oprotten en/of van dek af moesten) niet dat/die bemanningslid/leden in toom gehouden, in elk geval niet erop toegezien dat die waarnemer(s)/inspecteur(s) ongehinderd dat schip [vaartuig 1] en/of de netten van dat schip [vaartuig 1] kon(den) controleren en/of
een of meer rijgtouwen van de zich in die visnet(ten) bevindende binnenkuil(en) doorgesneden, in elk geval losgemaakt, waardoor die binnenkuil(en) in zee terecht kwam(en) en niet meer door die waarnemer(s)/inspecteur(s) geïnspecteerd kon(den) worden.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding (feit 1)

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard omdat deze niet zou voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Aan de verdachte (al dan niet in vereniging met een ander of anderen) wordt verweten dat zij in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van de Europese Unie van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (hierna: Verordening 850/98) heeft gehandeld. In dit artikel is bepaald dat het is verboden bepaalde voorzieningen in netten aan te brengen. In de tenlastelegging wordt dit verwijt, het
aanbrengenvan verboden netvoorzieningen, geconcretiseerd (‘immers heeft zij’) door aldaar op te nemen het verwijt dat verdachte heeft
gevistmet verboden netvoorzieningen. Het vissen met verboden netvoorzieningen betreft echter een andere handeling dan het
aanbrengenvan dergelijke voorzieningen en kan dan ook niet als nadere invulling of concretisering van het verwijt gelden. Op grond van de nieuwe verordening (Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019) is inmiddels ook het
gebruikvan bepaalde netvoorzieningen strafbaar, maar die verordening gold destijds nog niet. Als gevolg van de wijze van ten laste leggen is voor de verdediging niet duidelijk waartegen zij zich moet verweren.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat voldoende duidelijk is tegen welke verwijten de verdachte zich moet verdedigen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk wordt in de tenlastelegging tot uitdrukking
gebracht dat het aanbrengen van de verboden voorzieningen kan worden uitgelegd en (mede) dient te worden begrepen als het gebruiken daarvan, hetgeen in de tenlastelegging nader feitelijk is omschreven als het vissen met dergelijke voorzieningen. Aldus is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof overigens ook duidelijk geworden dat het voor de verdachte voldoende is duidelijk geweest waartegen zij zich diende te verdedigen.
Het hof betrekt daarbij de reikwijdte van artikel 16 van Verordening 850/98. Bij de uitleg van Unie-recht moet ten eerste in aanmerking worden genomen, dat de teksten van het Unie-recht in verscheidene talen zijn opgesteld en dat de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn; de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht vereist dan ook een vergelijking van de verschillende taalversies. Voorts zij opgemerkt dat, zelfs wanneer de taalversies volledig overeenstemmen, het gemeenschapsrecht een eigen terminologie bezigt en dat de rechtsbegrippen in het gemeenschapsrecht niet noodzakelijkerwijs dezelfde inhoud hebben als in de verschillende nationale rechtsstelsels. Ten slotte moet elke bepaling van gemeenschapsrecht in haar context worden geplaatst en worden uitgelegd in het licht van dit recht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast.
De betreffende bepaling staat in hoofdstuk III van Verordening 850/98, getiteld ‘Algemene bepalingen inzake netten en het gebruik ervan’ en luidt als volgt:
Het is verboden voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen.
Deze bepaling sluit echter niet uit dat voorzieningen worden gebruikt waarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Bij een vergelijking met de Engelse, Franse en Duitse tekst van de verordening blijkt het volgende.
In de Engelse tekst van artikel 16 staat:
‘No device shall be used by means of which the mesh in any part of the fishing net is obstructed or otherwise effectively diminished. (…)’
In de Franse tekst staat:
‘L’utilisation de dispositifs qui obstruent les mailles d’une partie quelconque du filet ou qui en réduisent effectivement les dimensions est interdite. (…)’
In de Duitse tekst staat:
‘Vorrichtungen, welche die Maschen in irgendeinem Teil des Netzes verstopfen oder sonstwie wirksam verkleinern, dürfen nicht verwendet werden. (…)”
In die drie versies wordt dus – naar het Nederlands vertaald –
het gebruikverboden van voorzieningen
die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen. Dat sluit ook aan bij de hiervoor vermelde tweede volzin van artikel 16, inhoudende dat de eerste volzin
niet uitsluit dat voorzieningen worden gebruiktwaarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Voorts blijkt uit de preambule van voornoemde verordening dat:
- het overboord zetten van vis zoveel mogelijk moet worden beperkt;
- ervoor moet worden gezorgd dat de kinderkamers worden beschermd;
- met het oog op de bescherming van de levende rijkdommen van de zee enerzijds en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden anderzijds, in het belang van zowel de vissers als de consumenten, technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden moeten worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot passende maaswijdten en combinaties daarvan voor de vangst van bepaalde soorten, alsmede met betrekking tot andere vistuigkenmerken, minimummaten van mariene organismen, en beperkingen van de visserij in bepaalde zones en perioden en met bepaalde soorten vistuig en toebehoren;
- in het licht van wetenschappelijke adviezen, grotere maaswijdten moeten worden vastgesteld voor gesleept vistuig waarmee op mariene organismen van bepaalde soorten wordt gevist, en dat het gebruik van netdelen met vierkante mazen verplicht moet worden gesteld, aangezien dit aanzienlijk kan bijdragen tot een vermindering van de vangst van jonge exemplaren van mariene organismen;
- moet worden voorkomen dat staand vistuig met steeds kleinere maaswijdten wordt gebruikt, omdat dit leidt tot een hogere sterfte van jonge exemplaren van de soorten waarop in de betrokken visserijtakken wordt gevist, en dat het derhalve noodzakelijk is om maaswijdten voor staand vistuig vast te stellen.
Gelet op de doelstellingen in de preambule (met name de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen) en het woordgebruik in de Engelse, Franse en Duitse versie is het hof van oordeel dat artikel 16 van Verordening 850/98 aldus moet worden uitgelegd dat daarin het gebruik van netten met voorzieningen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen, is verboden. Het strafbaar stellen van het enkel aanbrengen (bijvoorbeeld op het land) zou ook niet logisch zijn, nu niet valt in te zien welk doel dit in het licht van de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen zou dienen.
Het hof is, ook gelet op het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat het voorgaande voor de verdachte als professionele partij duidelijk is geweest – en dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van de inhoud van het dossier en de toepasselijke regelgeving – en ziet gelet daarop geen aanleiding de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig te verklaren.

Bewijsoverwegingen

I
Beroep op artikel 359a Sv
De raadsman heeft betoogd dat sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het voorbereidend onderzoek is volgens de raadsman niet objectief en onpartijdig geweest omdat het (mede) is verricht door de bij het incident betrokken inspecteurs/de NVWA en processen-verbaal onderling zijn afgestemd. Eén en ander is in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht en dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de betreffende processen-verbaal.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld zij dat (buitengewoon) opsporingsambtenaren gehouden zijn proces-verbaal op te maken van hun bevindingen. De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van ontoelaatbare afstemming en het ‘creëren’ van bewijsmiddelen door ‘te kopiëren en plakken’ kan niet worden gevolgd. De verbalisanten [naam 3] en [naam 4] van de NVWA zijn ter terechtzitting in hoger beroep als getuigen gehoord en hebben onder ede verklaard dat hun bevindingen in de processen-verbaal juist zijn en dat, daar waar gezamenlijk een proces-verbaal is opgemaakt, zij enkel verslag hebben gedaan van hun eigen bevindingen. Er heeft geen inhoudelijke afstemming plaatsgevonden. Dat (andere) ambtenaren van de NVWA in het kader van het onderzoek naar de economische feiten verhoren hebben afgenomen die (vanwege de samenhang tussen de feiten) raken aan hetgeen collega’s is overkomen, leidt niet reeds tot het oordeel dat sprake zou zijn van partijdigheid of tunnelvisie. Gesteld noch gebleken is bovendien dat één en ander heeft geleid tot onjuistheden in de (weergave van de) verhoren, waar de verdachten zich (grotendeels) op hun zwijgrecht hebben beroepen. De politie heeft het onderzoek inzake het commune delict (de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling) uitgevoerd.
Ook anderszins is het hof niet gebleken dat het voorbereidend onderzoek niet objectief en onpartijdig is geweest. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake, zodat er geen reden is tot bewijsuitsluiting te komen
II
Feiten
Het hof stelt de volgende, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden vast.
Op 28 augustus 2017 heeft het inspectievaartuig de ‘ [vaartuig 2] ’ de haven van Scheveningen verlaten om visserijcontroles op de Noordzee te verrichten. Het Nederlands vissersvaartuig [vaartuig 1]
‘ [vaartuig 1] ’ (hierna te noemen [vaartuig 1] ) zou worden gecontroleerd omdat het vermoeden bestond dat de [vaartuig 1] met verboden netvoorzieningen viste. [1] [verdachte] B.V. was in de ten laste gelegde periode eigenaar van de [vaartuig 1] . [2]
[naam 3] , [naam 4] en [naam 5] , ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), zouden als visserij inspecteurs de controle uitvoeren. Volgens de gegevens afkomstig van het Vessel Monitoring System (VMS) bevond de [vaartuig 1] zich in Franse wateren. Op 28 augustus 2017 omstreeks 19:45 uur zijn voornoemde visserij inspecteurs, vergezeld door bestuurders, [naam 6] (in dienst van Rijswaterstaat) [3] en [naam 7] (werkzaam bij de Rijksrederij) [4] , vanaf het inspectievaartuig de [vaartuig 2] in een Rigid Hull Inflatable Boat (hierna: RHIB) te water gelaten en daarmee naar de laatst bekende positie van de [vaartuig 1] gevaren. Omstreeks 23:50 uur, werd door [naam 7] en [naam 6] op de radar de [vaartuig 1] waargenomen. [5] De RHIB werd op volle snelheid – door het opspattend schroefwater is de RHIB dan goed zichtbaar op de radar als deze binnen radarbereik komt [6] – en met ontstoken navigatieverlichting naar de [vaartuig 1] gevaren. De [vaartuig 1] bevond zich op dat moment op de Noordzee, positie [locatie 1] en [locatie 2] . De RHIB is naast de [vaartuig 1] mee gaan varen. [naam 4] en [naam 3] zagen dat de dekverlichting van de [vaartuig 1] niet was ontstoken. [7] Volgens [naam 3] was de situatie op de [vaartuig 1] een situatie van een vissend vaartuig: de gieken stonden horizontaal, de vaart was van een vissend vaartuig, de dekverlichting was niet ontstoken en er stonden geen bemanningsleden aan de reling om het ophalen van de netten te begeleiden. [8] [naam 4] en [naam 3] zagen een aantal bemanningsleden onder de boegruimte druk in de weer zijn. Deze bemanningsleden droegen hun normale kleding, geen kleding die normaal gesproken in die ruimte wordt gedragen (oliekleding). [naam 4] en [naam 3] hadden ieder oogcontact met één persoon in die ruimte. [naam 4] heeft de [vaartuig 1] meerdere malen opgeroepen via de marifoon op kanaal 16 en gemeld dat de NVWA RHIB aan bakboordzijde was. Kanaal 16 is het marifoonkanaal dat iedere kapitein verplicht uit moet luisteren en waarbij berichten tussen schepen onderling worden uitgewisseld. Door de schipper van de [vaartuig 1] werd niet gereageerd op het aanroepen. Tevens werd door [naam 6] met een schijnwerper vanaf de RHIB geschenen op de brug van de [vaartuig 1] teneinde de aandacht te krijgen van de schipper. [9] Ook hierop werd niet gereageerd. [10] Vervolgens is de RHIB tegen de bakboordzijde van de [vaartuig 1] geplaatst teneinde te kunnen overstappen om op de [vaartuig 1] een visserijcontrole uit te voeren. Op het moment dat [naam 3] aan boord stapte, zag hij de schipper Jan [naam 8] op de brug staan en hoorde hij aan de motor dat de snelheid werd opgevoerd. [11] Op het moment dat [naam 3] aan boord ging van de [vaartuig 1] zag [naam 4] dat de bakboordgiek omhoog ging. Terwijl [naam 4] naar voren liep (om ook aan boord van de [vaartuig 1] te gaan) zag hij dat de pulswing met de netten naar boven kwam. [naam 4] is toen aan boord gegaan en zag de bemanning van de [vaartuig 1] met oliegoed en laarzen uit de kleedruimte onder de brug komen. [naam 4] zag een van de mannen met een pikhaak het kuiltouw pakken en vervolgens twee mannen dat touw om een lier draaien, waarmee zij het kuiltouw begonnen binnen te halen. [12] Doordat de netten werden opgehaald, kwam het kuiltouw in de schroef van de RHIB terecht. De RHIB werd hierdoor achterwaarts en onder water getrokken. Een van de opvarenden van de RHIB, [naam 6] , stond op een gegeven moment tot zijn middel in het water terwijl de achterzijde van de RHIB al voor twee derde onder water stond. [13] De RHIB was onbestuurbaar geworden en dreigde te zinken. [naam 5] , [naam 7] en [naam 6] zijn naar het voorschip van de RHIB gegaan omdat het achterschip bijna totaal onder water verdween. Voorin de RHIB zaten zij tot hun middel in het water. [14] [naam 4] heeft toen tegen de schipper geroepen dat ‘hij de kracht eraf moest gooien’, waaraan de schipper voldeed. Na een aantal minuten kwam de [vaartuig 1] tot stilstand, is het ophalen van de netten gestaakt en kon ook [naam 5] overstappen. De inspecteurs konden toen alsnog een controle uitvoeren. Vervolgens is de [vaartuig 1] naar Vlissingen gevaren. [15] Daar zijn alle bemanningsleden aangehouden.
III
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 en feit 2 primair kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat artikel 16 van Verordening 850/98 slechts
het aanbrengenvan bepaalde netvoorzieningen verbiedt en dat uit het dossier niet blijkt wie de netvoorzieningen heeft aangebracht. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat voornoemd artikel ook het gebruik van bepaalde netvoorzieningen omvat, een dergelijke toepassing/uitleg in strijd is met het lex certa-beginsel en voor rechtsonzekerheid zorgt omdat dit voor de verdachte, zowel taalkundig bezien als in het licht van de strafbaarstelling in het (niet ten laste gelegde) artikel 4, tweede lid, van Verordening 850/98 niet voorzienbaar was. Verder kan de gedraging niet aan de verdachte worden toegerekend, nu de verdachte niet op de hoogte was van het gebruik van binnenkuilen en dit ook niet stimuleerde.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat deze gedraging niet aan de verdachte kan worden toegerekend, nu deze niet in de normale bedrijfsvoering van de verdachte past en haar ook niet dienstig is geweest.
IV
Het oordeel van het hof
IV.1 Verweer met betrekking tot feit 1
Het vissen met binnenkuilen
Onder 1 wordt aan de verdachte – kort gezegd – verweten dat zij tezamen met medeverdachte(n), in strijd met artikel 16 van Verordening 850/98, heeft gevist met binnenkuilen.
Een binnenkuil is een kuil die is aangebracht in de oorspronkelijke kuil, zijnde een netvoorziening die niet wordt genoemd in artikel 4 tot en met 15 van Verordening (EG) nr. 3440/84, derhalve een niet-toegestane netvoorziening. Deze voorziening verspert de mazen van het net (de oorspronkelijke kuil) of verkleint de feitelijke afmetingen daarvan, zoals bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98. Door het gebruik van een binnenkuil wordt het ontsnappen van jonge vis ernstig bemoeilijkt zo niet onmogelijk gemaakt. De grootte van de maten van de binnenkuil is niet relevant, omdat een binnenkuil reeds een niet toegestane netvoorziening betreft ongeacht de grootte van de mazen. [16]
Zoals reeds hierboven overwogen is het hof van oordeel dat artikel 16 van Verordening 850/98 aldus moet worden uitgelegd dat het
gebruikvan netten met voorzieningen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen onder de strafbepaling valt en dat dit voldoende duidelijk is geweest voor de verdachte. Van een schending van het lex certa-beginsel is geen sprake. Dat in artikel 4 van Verordening 850/98 het gebruik van bepaalde netten in bepaalde gebieden of geografische zones is geboden/verboden, doet daar niet aan af. Artikel 16 ziet op het gebruik van bepaalde voorzieningen in netten.
Het hof gaat uit van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en overweegt in aanvulling daarop het volgende.
Bij het aan boord komen van de kuilen aan bak- en stuurboordzijde van de [vaartuig 1] op 29 augustus 2017, hebben [naam 3] en [naam 4] gezien dat verboden netvoorzieningen in beide kuilen aanwezig waren. Nadat de vangst in de visopvangbakken was gestort, hebben zij gezien dat de netten aan beide zijden over het dek werden gelegd en dat in zowel het net aan stuurboord als dat aan bakboordzijde een binnenkuil aanwezig was. [naam 3] en [naam 4] hebben gezien dat binnen het normale net, paars van kleur, van 8 centimetermaaswijdte een net was bevestigd met mazen van vier à vijfcentimetergroot. Deze binnenkuilen waren door middel van een rijgdraad bevestigd aan het uiteinde van de kuil van zowel bakboord- als stuurboordzijde. [17]
Aldus was sprake van een het gebruik van een verboden voorziening door te vissen met (door middel van een rijgdraad aangebrachte) binnenkuilen.
Aan de bemanning is vervolgens toegestaan de netten weer te water te laten, teneinde de visbakken te kunnen sluiten. Bij het aan bakboord overboord zetten van de netten is gezien dat een bemanningslid een snijdende beweging in het net heeft gemaakt. Toen de netten na het schoonspoelen weer aan boord kwamen, bleek de verboden netvoorziening verdwenen. [18] Het hof leidt hieruit af dat in ieder geval een deel van de bemanning ermee bekend was dat sprake was van het gebruik van verboden netvoorzieningen.
Daderschap van de rechtspersoon
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden, is of dit handelen van de bemanning aan [verdachte] B.V. kan worden toegerekend.
Een rechtspersoon kan volgens vaste jurisprudentie worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. Of een gedraging redelijkerwijs kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon,
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon,
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf,
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Naar het oordeel van het hof zijn de vastgestelde gedragingen, het vissen met verboden netvoorzieningen, gepleegd in de sfeer van de rechtspersoon. Er is immers sprake van een handelen door (een deel van) de bemanning van de [vaartuig 1] [19] , een schip dat eigendom is van [verdachte] B.V. De bemanning vist voor [verdachte] B.V. en vissen past in de normale bedrijfsvoering van deze rechtspersoon. Bovendien is het vissen met verboden netvoorzieningen de rechtspersoon dienstig, nu daardoor meer vis wordt gevangen en dus meer geld wordt verdiend. Feit 1 kan aan de verdachte worden toegerekend.
Het hof acht op grond van het voren overwogene feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
IV.2 Vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde
Onder feit 2 primair en subsidiair wordt de verdachte verweten dat zij – kort gezegd – de controle door de NVWA-ambtenaren heeft gefrustreerd.
Het hof overweegt dat uit de door het hof vastgestelde feiten zonder meer volgt dat de schipper en (een deel van) de bemanning van de [vaartuig 1] de controle hebben gefrustreerd, onder meer door de gieken op te halen waardoor de RHIB kwam vast te zitten in de netten en het kuiltouw, door (dreigend) te schreeuwen tegen de inspecteurs en door de rijgdraad van de zich in de netten bevindende binnenkuilen door te snijden, met als gevolg dat (nadere) inspectie daarvan niet meer mogelijk was. De vraag is echter of dit handelen aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Zoals hiervoor overwogen, is een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening of de gedraging heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon. Niet kan worden gezegd dat de gedragingen van de schipper en de bemanning in de normale bedrijfsvoering passen, de rechtspersoon dienstig zijn geweest en door de rechtspersoon werden aanvaard of plachten te worden aanvaard. [naam 8] , vertegenwoordiger van de rechtspersoon, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de expliciete instructie van [verdachte] B.V. was dat de bemanning zich aan de controlevoorschriften diende te houden. Het dossier bevat ook geen informatie waaruit het tegendeel blijkt.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gedragingen niet aan de rechtspersoon kunnen worden toegerekend en de verdachte van feit 2 primair en subsidiair dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 28 augustus 2017 en 29 augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , met het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1] , genaamd [vaartuig 1] , opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98, door voorzieningen aan de door haar gebruikte netten aan te brengen die de mazen in enig deel van die netten konden versperren en de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers heeft zij, verdachte gevist met 2 pulswing sleepnetten, waarbij in de oorspronkelijke kuilen van die netten telkens een binnenkuil was aangebracht.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en onder 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,00, waarbij de advocaat-generaal de geldboete heeft gematigd in verband met de forse overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging rekening te houden met de in de bestuursrechtelijke procedure genomen besluiten (de puntentoekenning op basis van het puntensysteem voor de visserij en een nadien onrechtmatig bevonden schorsing van de pulstoestemming waardoor de verdachte schade heeft geleden). Verder heeft de verdediging verzocht mee te wegen de wijze van verslaglegging en de wijze waarop de inspecteurs onderzoek hebben gedaan. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vissen met verboden netvoorzieningen. Door bij het vissen gebruik te maken van netten met te kleine mazen, wordt welbewust inbreuk gemaakt op de regelgeving die de vispopulatie beoogt te beschermen. Bovendien heeft de verdachte daarmee op illegale wijze een voordelige concurrentiepositie bewerkstelligd ten opzichte van vissers die zich wel aan de regels houden. De vertegenwoordiger van de rechtspersoon heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen inzicht willen geven in de financiële situatie van de rechtspersoon zodat het hof daarmee geen rekening kan houden. Het hof heeft verder reeds overwogen dat wat betreft de wijze van verslaglegging en het doen van onderzoek geen sprake is geweest van een vormverzuim, zodat het hof dit niet, anders dan door de verdediging is verzocht, in de strafoplegging, zal betrekken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2024 is zij eerder onherroepelijk veroordeeld voor overtreding van artikel 3a van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan door een rechtspersoon.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een geldboete van € 30.000,00 passend en geboden.
Het hof heeft geconstateerd dat bij behandeling van deze zaak de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden. Het hof neemt als aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg het verhoor van [naam 8] , vertegenwoordiger van de rechtspersoon, op 4 januari 2018. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 18 november 2021. Het openbaar ministerie heeft op 29 november 2021 hoger beroep ingesteld en het arrest van dit hof is van 6 november 2024. In eerste aanleg is de redelijke termijn met meer dan 22 maanden overschreden, in hoger beroep met meer dan elf maanden. Gelet hierop zal het hof de op te leggen geldboete zodanig matigen dat deze € 25.000,00 bedraagt.

Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De oorspronkelijke vordering bedraagt € 101.067,41. Volgens het proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg is de vordering op zitting bijgesteld.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat geen sprake is van eigen schade.
De verdediging heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Ook heeft de verdediging aangevoerd dat de gestelde schade los staat van hetgeen onder 1 is tenlastegelegd. In geval van veroordeling van feit 2 heeft de raadsman het hof (subsidiair) verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof overweegt dat de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het onder 2 primair en
subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. Voor zover beoogd is de schade ook te verhalen in verband met het onder 1 tenlastegelegde, overweegt het hof dat geen sprake is van causaal verband. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 53 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, artikel 3 Reglement zee- en kustvisserij 1977, artikel 3a Visserijwet 1963, artikel 16 Verordening (EG) nr. 850/98 en artikel 9 onder a Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van
20 maart 2017, nr. WJZ/17038522.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro).
Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta
Verklaart de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de economische meervoudige kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. M. Senden en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2024.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
2.Verklaring [naam 8] als bestuurder van [verdachte] B.V., afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg, proces-verbaal ter terechtzitting in eerste aanleg van 4 november 2021, p. 4.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 6] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 7] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
5.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
6.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 3] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
8.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 3] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79-80 en proces-verbaal van bevindingen open bronnen onderzoek van [naam 3] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 94.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
10.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1] van [naam 5] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op
11.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar domein milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op 30 augustus 2017, p. 90.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , p. 102.
13.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 5] m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op
14.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 6] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] , p. 102.
16.Aanvullend proces-verbaal van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt op
17.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
18.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
19.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] en [naam 4] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,