ECLI:NL:GHAMS:2024:3308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
23-003163-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en overtreding van visserijwetgeving op de Noordzee

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, schipper van het vissersvaartuig [vaartuig 1], werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en het vissen met verboden netvoorzieningen. De feiten vonden plaats op 28 en 29 augustus 2017 op de Noordzee, waar de verdachte met zijn schip in strijd met de Visserijwetgeving handelde door binnenkuilen aan te brengen in zijn netten. Dit leidde tot een gevaarlijke situatie voor de opvarenden van een inspectievaartuig, de RHIB, die door de verdachte onbruikbaar werd gemaakt. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk handelde, waardoor levensgevaar voor de inspecteurs ontstond. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van overtredingen van de Visserijwet en poging tot zware mishandeling. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren op. De benadeelde partij, Rijkswaterstaat Zee & Delta, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet de eigenaar van het beschadigde vaartuig was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003163-21
datum uitspraak: 6 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 18 november 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-994049-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
1, 2 en 23 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als schipper van het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98, door voorzieningen aan het/de door hem en/of zijn mededader(s) gebruikte net(ten) aan te brengen die de mazen in enig deel van dat/die net(ten) konden versperren en/of de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) gevist met 2, in elk geval een of meer (pulswing) sleepnet(ten), waarbij in de oorspronkelijke kuil(en) van dat/die net(ten) (telkens) een binnenkuil, in elk geval een verboden netvoorziening was/waren aangebracht;
2. primair
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , omstreeks middennacht, varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , ter uitvoering van zijn voornemen om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en/of
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en/of
- [naam 3] , inspecteur NVWA,
(allen ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening), van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 4] en/of [naam 5] , met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart heeft gemaakt en/of behouden en/of de snelheid heeft verhoogd, in elk geval is doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] heeft opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw heeft opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte(n), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair
hij, op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , omstreeks middennacht, varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, in de uitoefening van zijn beroep, zijnde schipper/visser, opzettelijk mishandelend bij
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en/of
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en/of
- [naam 3] , inspecteur NVWA,
allen zijnde ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, gevoelens van doodsnood en/of hevige onlust heeft veroorzaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 4] en/of [naam 5] , met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte(n), waardoor bij die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] gevoelens van doodsnood en/of hevige onlust werd(en) veroorzaakt;
3.
primair
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
- een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat) genaamd [naam 4] en/of [naam 5] , toebehorende aan de Rijkswaterstaat Zee en Delta Rijksrederij en/of [BV 1] B.V. en/of [BV 2] B.V., zijnde een vaartuig, heeft laten zinken en/of verongelukken en/of heeft vernield en/of onbruikbaar gemaakt en/of beschadigd, terwijl daarvan levensgevaar voor, met name:
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en/of
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en/of
- [naam 3] , inspecteur NVWA, in elk geval een of meer ander(en) te duchten,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op het moment dat genoemd vaartuig/RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of onbruikbaar werd en/of die RHIB dreigde te zinken en/of (gedeeltelijk) was gezonken en/of verongelukt en/of genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte(n);
3.
subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie, [locatie 1] en [locatie 2] , varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen,
- op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 4] en/of [naam 5] , met aan boord
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en/of
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en/of
- [naam 3] , inspecteur NVWA,
langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, hoogst, in elk geval aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig met dat schip [vaartuig 1],
- vaart heeft gemaakt en/of behouden en/of de snelheid heeft verhoogd, in elk geval is doorgevaren, in elk geval niet is gaan stilliggen en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] heeft opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw heeft opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of onbruikbaar werd en/of die RHIB dreigde te zinken en/of (gedeeltelijk) was gezonken en/of verongelukt en/of genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte(n), waardoor het aan zijn, verdachtes, en/of diens mededader(s) schuld te wijten is dat die RIHB (gedeeltelijk) is gezonken en/of is verongelukt en/of vernield en/of onbruikbaar is gemaakt en/of beschadigd werd, terwijl daardoor levensgevaar voor genoemde [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , in elk geval voor een of meer ander(en) is ontstaan;
4. primair
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als schipper/kapitein van het onder Nederlandse vlag varend communautaire vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, al dan niet opzettelijk, in strijd met artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009 (Controleverordening) niet ervoor heeft gezorgd dat
[naam 6] en/of
[naam 7] en/of
[naam 3] ,
zijnde aangewezen met controle belaste waarnemer(s)/inspecteur(s) (in dienst bij de NVWA), naar behoren werd(en) ondergebracht en/of zijn/haar/hun taak werd vergemakkelijkt en/of niet erop heeft toegezien dat die waarnemer(s)/inspecteur(s) niet werd(en) gehinderd bij het vervullen van hun opdracht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), met aan boord o.a. genoemde [naam 3] , langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is/zijn doorgevaren en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met o.a. genoemde [naam 3] aan boord, kwam vast te zitten in een visnet en/of een kuiltouw en/of die RHIB onbestuurbaar werd en/of die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en/of het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en/of die RHIB (geheel) volliep met water en/of de motor van die RHIB onderwater liep en/of uitviel en/of die RHIB dreigde te zinken en/of genoemde [naam 3] in die RHIB tot ongeveer borsthoogte, in elk geval geheel of ten dele in het water geraakte en/of werd belemmerd om aan boord van die [vaartuig 1] te gaan en/of
op het moment dat de zich op het dek van die [vaartuig 1] bevindende bemanningsleden, in elk geval een of meer bemanningslid/leden (dreigend) tegen die [naam 3] en/of [naam 6] en/of [naam 7] begonnen te schreeuwen (dat zij moesten oprotten en/of van dek af moesten) niet dat/die bemanningslid/leden in toom gehouden, in elk geval niet erop toegezien dat die waarnemer(s)/inspecteur(s) ongehinderd dat schip [vaartuig 1] en/of de netten van dat schip [vaartuig 1] kon(den) controleren en/of
een of meer rijgtouwen van de zich in die visnet(ten) bevindende binnenkuil(en) doorgesneden, in elk geval losgemaakt, waardoor die binnenkuil(en) in zee terecht kwam(en) en niet meer door die waarnemer(s)/inspecteur(s) geïnspecteerd kon(den) worden;
4.
subsidiair
hij op of omstreeks 28 augustus 2017 en/of 29 augustus 2017, in elk geval in augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als schipper/kapitein van het onder Nederlandse vlag varend communautaire vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , welk schip geïnspecteerd werd, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met artikel 114 van de Verordening EG 404/2011 (Uitvoeringsverordening) door niet het veilig en efficiënt aan boord gaan van de functionarissen overeenkomstig de voorschriften van goed zeemanschap mogelijk te maken toen het desbetreffende sein uit het internationale seinboek werd gegeven en/of een (inspectie)vaartuig, RHIB (Rigid hull inflatable boat), genaamd [naam 4] en/of [naam 5] , met aan boord [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 3] , zijnde aangewezen met controle belaste waarnemer(s)/inspecteur(s) (in dienst bij De NVWA), in elk geval een of meer functionaris(sen), via radiocommunicatie en/of lichtsignalen te kennen had gegeven dat deze functionaris(sen) aan boord van dat vissersvaartuig [vaartuig 1] wilde(n) komen, immers heeft hij, verdachte, op het moment dat genoemd vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), met aan boord o.a. genoemde [naam 6] en/of [naam 7] en/of [naam 3] , langszij en/of tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer,
- niet op die (licht)seinen en/of radiocommunicatie gereageerd en/of met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en/of behouden en/of de snelheid verhoogd, in elk geval is doorgevaren en/of niet is gaan stilliggen en/of
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en/of opgehaald en/of
- een of meer visnetten en/of een kuiltouw opgehaald;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding (feit 1)

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard omdat deze niet zou voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Aan de verdachte (al dan niet in vereniging met een ander of anderen) wordt verweten dat hij in strijd met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van de Europese Unie van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (hierna: Verordening 850/98) heeft gehandeld. In dit artikel is bepaald dat het is verboden bepaalde voorzieningen in netten aan te brengen. In de tenlastelegging wordt dit verwijt, het
aanbrengenvan verboden netvoorzieningen, geconcretiseerd (‘immers heeft hij’) door aldaar op te nemen het verwijt dat verdachte heeft
gevistmet verboden netvoorzieningen. Het vissen met verboden netvoorzieningen betreft echter een andere handeling dan het
aanbrengenvan dergelijke voorzieningen en kan dan ook niet als nadere invulling of concretisering van het verwijt gelden. Op grond van de nieuwe verordening (Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019) is inmiddels ook het
gebruikvan bepaalde netvoorzieningen strafbaar, maar die verordening gold destijds nog niet. Als gevolg van de wijze van ten laste leggen is voor de verdediging niet duidelijk waartegen hij zich moet verweren.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Het hof is van oordeel dat voldoende duidelijk is tegen welke verwijten de verdachte zich moet verdedigen. Kennelijk en niet onbegrijpelijk wordt in de tenlastelegging tot uitdrukking
gebracht dat het aanbrengen van de verboden voorzieningen kan worden uitgelegd en (mede) dient te worden begrepen als het gebruiken daarvan, hetgeen in de tenlastelegging nader feitelijk is omschreven als het vissen met dergelijke voorzieningen. Aldus is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid. Uit het verhandelde ter terechtzitting is het hof overigens ook duidelijk geworden dat het voor de verdachte voldoende is duidelijk geweest waartegen hij zich diende te verdedigen.
Het hof betrekt daarbij de reikwijdte van artikel 16 van Verordening 850/98. Bij de uitleg van Unie-recht moet ten eerste in aanmerking worden genomen, dat de teksten van het Unie-recht in verscheidene talen zijn opgesteld en dat de verschillende taalversies gelijkelijk authentiek zijn; de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht vereist dan ook een vergelijking van de verschillende taalversies. Voorts zij opgemerkt dat, zelfs wanneer de taalversies volledig overeenstemmen, het gemeenschapsrecht een eigen terminologie bezigt en dat de rechtsbegrippen in het gemeenschapsrecht niet noodzakelijkerwijs dezelfde inhoud hebben als in de verschillende nationale rechtsstelsels. Ten slotte moet elke bepaling van gemeenschapsrecht in haar context worden geplaatst en worden uitgelegd in het licht van dit recht in zijn geheel, zijn doelstellingen en zijn ontwikkelingsstand op het ogenblik waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast.
De betreffende bepaling staat in hoofdstuk III van Verordening 850/98, getiteld ‘Algemene bepalingen inzake netten en het gebruik ervan’ en luidt als volgt:
Het is verboden voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen.
Deze bepaling sluit echter niet uit dat voorzieningen worden gebruikt waarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Bij een vergelijking met de Engelse, Franse en Duitse tekst van de verordening blijkt het volgende.
In de Engelse tekst van artikel 16 staat:
‘No device shall be used by means of which the mesh in any part of the fishing net is obstructed or otherwise effectively diminished. (…)’
In de Franse tekst staat:
‘L’utilisation de dispositifs qui obstruent les mailles d’une partie quelconque du filet ou qui en réduisent effectivement les dimensions est interdite. (…)’
In de Duitse tekst staat:
‘Vorrichtungen, welche die Maschen in irgendeinem Teil des Netzes verstopfen oder sonstwie wirksam verkleinern, dürfen nicht verwendet werden. (…)”
In die drie versies wordt dus – naar het Nederlands vertaald –
het gebruikverboden van voorzieningen
die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen. Dat sluit ook aan bij de hiervoor vermelde tweede volzin van artikel 16, inhoudende dat de eerste volzin
niet uitsluit dat voorzieningen worden gebruiktwaarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.
Voorts blijkt uit de preambule van voornoemde verordening dat:
- het overboord zetten van vis zoveel mogelijk moet worden beperkt;
- ervoor moet worden gezorgd dat de kinderkamers worden beschermd;
- met het oog op de bescherming van de levende rijkdommen van de zee enerzijds en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden anderzijds, in het belang van zowel de vissers als de consumenten, technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden moeten worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot passende maaswijdten en combinaties daarvan voor de vangst van bepaalde soorten, alsmede met betrekking tot andere vistuigkenmerken, minimummaten van mariene organismen, en beperkingen van de visserij in bepaalde zones en perioden en met bepaalde soorten vistuig en toebehoren;
- in het licht van wetenschappelijke adviezen, grotere maaswijdten moeten worden vastgesteld voor gesleept vistuig waarmee op mariene organismen van bepaalde soorten wordt gevist, en dat het gebruik van netdelen met vierkante mazen verplicht moet worden gesteld, aangezien dit aanzienlijk kan bijdragen tot een vermindering van de vangst van jonge exemplaren van mariene organismen;
- moet worden voorkomen dat staand vistuig met steeds kleinere maaswijdten wordt gebruikt, omdat dit leidt tot een hogere sterfte van jonge exemplaren van de soorten waarop in de betrokken visserijtakken wordt gevist, en dat het derhalve noodzakelijk is om maaswijdten voor staand vistuig vast te stellen.
Gelet op de doelstellingen in de preambule (met name de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen) en het woordgebruik in de Engelse, Franse en Duitse versie is het hof van oordeel dat artikel 16 van Verordening 850/98 aldus moet worden uitgelegd dat daarin het gebruik van netten met voorzieningen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen, is verboden. Het strafbaar stellen van het enkel aanbrengen (bijvoorbeeld op
het land) zou ook niet logisch zijn, nu niet valt in te zien welk doel dit in het licht van de instandhouding van jonge exemplaren van mariene organismen zou dienen.
Het hof is, ook gelet op het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat het voorgaande voor de verdachte als professionele partij duidelijk is geweest – en dat de tenlastelegging dient te worden gelezen in het licht van de inhoud van het dossier en de toepasselijke regelgeving – en ziet gelet daarop geen aanleiding de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig te verklaren.

Bewijsoverwegingen

I
Beroep op artikel 359a Sv
De raadsman heeft betoogd dat sprake is geweest van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het voorbereidend onderzoek is volgens de raadsman niet objectief en onpartijdig geweest omdat het (mede) is verricht door de bij het incident betrokken inspecteurs/de NVWA en processen-verbaal onderling zijn afgestemd. Een en ander is in strijd met de beginselen van behoorlijk strafprocesrecht en dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de betreffende processen-verbaal.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vooropgesteld zij dat (buitengewoon) opsporingsambtenaren gehouden zijn proces-verbaal op te maken van hun bevindingen. De stelling van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van ontoelaatbare afstemming en het ‘creëren’ van bewijsmiddelen door ‘te kopiëren en plakken’ kan niet worden gevolgd. De verbalisanten [naam 6] en [naam 7] van de NVWA zijn ter terechtzitting in hoger beroep als getuigen gehoord en hebben onder ede verklaard dat hun bevindingen in de processen-verbaal juist zijn en dat, daar waar gezamenlijk een proces-verbaal is opgemaakt, zij enkel verslag hebben gedaan van hun eigen bevindingen. Er heeft geen inhoudelijke afstemming plaatsgevonden. Dat (andere) ambtenaren van de NVWA in het kader van het onderzoek naar de economische feiten verhoren hebben afgenomen die (vanwege de samenhang tussen de feiten) raken aan hetgeen collega’s is overkomen, leidt niet reeds tot het oordeel dat sprake zou zijn van partijdigheid of tunnelvisie. Gesteld noch gebleken is bovendien dat een en ander heeft geleid tot onjuistheden in de verhoren, waar verdachten zich (grotendeels) op hun zwijgrecht hebben beroepen. De politie heeft het onderzoek inzake het reguliere delict (poging doodslag) uitgevoerd. Ook anderszins is het hof niet gebleken van aanwijzingen dat het voorbereidend onderzoek niet objectief en onpartijdig is geweest. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
Het verweer wordt verworpen.
II
Feiten
Het hof gaat bij de beoordeling uit van de volgende, aan de bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden. [1]
Op 28 augustus 2017 heeft het inspectievaartuig de ‘ [vaartuig 2] ’ de haven van Scheveningen verlaten om visserijcontroles op de Noordzee te verrichten. De bedoeling was om het Nederlands vissersvaartuig [vaartuig 1] ’ hierna te noemen [vaartuig 1] aan een visserijcontrole te onderwerpen omdat het vermoeden bestond dat de [vaartuig 1] met verboden netvoorzieningen viste. [2] De verdachte was kapitein op de [vaartuig 1], hij werkte destijds al ongeveer twaalf jaar op dit schip en kende het schip van binnen en buiten. [3]
[naam 6] , [naam 7] en [naam 3] , ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), zouden als visserij inspecteurs de controle uitvoeren. Volgens de gegevens afkomstig van het Vessel Monitoring System (VMS) bevond de [vaartuig 1] zich in Franse wateren. Op 28 augustus 2017 omstreeks 19:45 uur zijn voornoemde visserij inspecteurs, vergezeld door twee bestuurders,
[naam 1] (in dienst van Rijswaterstaat) [4] en [naam 2] (werkzaam bij de Rijksrederij) [5] , vanaf het inspectievaartuig de [vaartuig 2] in een Rigid Hull Inflatable Boat (hierna: RHIB) [6] te water gelaten en daarmee naar de laatst bekende positie van de [vaartuig 1] gevaren. De RHIB is een speciaal klein en wendbaar inspectievaartuig. Omstreeks 23:50 uur, werden door [naam 2] en [naam 1] op de radar de [vaartuig 1] waargenomen. [7] De RHIB is op volle snelheid – door het opspattend schroefwater is de RHIB dan goed zichtbaar op de radar als deze binnen radarbereik komt [8] – en met ontstoken navigatieverlichting naar de [vaartuig 1] gevaren. De [vaartuig 1] bevond zich op dat moment op de Noordzee, positie [locatie 1] en [locatie 2] . De RHIB is naast de [vaartuig 1] mee gaan varen. [naam 7] en [naam 6] zagen dat de dekverlichting van de [vaartuig 1] niet was ontstoken. [9] Volgens [naam 6] was de situatie op de [vaartuig 1] een situatie van een vissend vaartuig: de gieken stonden horizontaal, de vaart was van een vissend vaartuig, de dekverlichting was niet ontstoken en er stonden geen bemanningsleden aan de reling om het ophalen van de netten te begeleiden. [10] [naam 6] en [naam 7] zagen een aantal bemanningsleden onder de boegruimte druk in de weer zijn. Deze bemanningsleden droegen hun normale kleding, geen kleding die normaal gesproken in die ruimte wordt gedragen (oliekleding). [naam 7] en [naam 6] hadden ieder oogcontact met een persoon in die ruimte. [naam 7] heeft de [vaartuig 1] meerdere malen opgeroepen via de marifoon op kanaal 16 en gemeld dat dat de NVWA rubberboot aan bakboordzijde was. Kanaal 16 is het marifoonkanaal dat iedere kapitein verplicht uit moet luisteren en waarbij berichten tussen schepen onderling worden uitgewisseld. Door de schipper van de [vaartuig 1] werd niet gereageerd op het aanroepen. Tevens werd door [naam 1] met een schijnwerper geschenen op de brug van de [vaartuig 1] teneinde de aandacht te krijgen van de schipper. [11] Ook hierop werd niet gereageerd. [12] Vervolgens is de RHIB tegen de bakboordzijde van de [vaartuig 1] geplaatst teneinde te kunnen overstappen om op de [vaartuig 1] een visserijcontrole uit te voeren. Op het moment dat [naam 6] aan boord stapte, zag hij de schipper [verdachte] op de brug staan en hoorde hij aan de motor dat de snelheid werd opgevoerd. [13] Op het moment dat [naam 6] aan boord ging van de [vaartuig 1] zag [naam 7] dat de bakboordgiek omhoog ging. Terwijl [naam 7] naar voren liep (om ook aan boord van de [vaartuig 1] te gaan) zag hij dat de pulswing met de netten naar boven kwam. [naam 7] is toen aan boord gegaan en zag de bemanning van de [vaartuig 1] met oliegoed en laarzen uit de kleedruimte onder de brug komen. [naam 7] zag een van de mannen met een pikhaak het kuiltouw pakken en vervolgens twee mannen dat touw om een lier draaien, waarmee zij het kuiltouw begonnen binnen te halen. [14] Doordat de netten werden opgehaald, kwam het kuiltouw in de schroef van de RHIB terecht. De RHIB werd hierdoor achterwaarts en onder water getrokken. Een van de opvarenden van de RHIB, [naam 1] , stond op een gegeven moment tot zijn middel in het water terwijl de achterzijde van de RHIB al voor twee derde onder water stond. [15] De RHIB was onbestuurbaar geworden en dreigde te zinken. [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] zijn naar het voorschip van de RHIB gegaan omdat het achterschip bijna totaal onder water verdween. Voorin de RHIB zaten zij tot hun middel in het water. [16] [naam 7] heeft toen tegen de schipper geroepen dat hij de kracht eraf moest gooien, waaraan de schipper voldeed. Na een aantal minuten kwam de [vaartuig 1] tot stilstand, is het ophalen van de netten gestaakt en kon ook [naam 3] overstappen. De inspecteurs konden toen alsnog de controle uitvoeren. Vervolgens is de [vaartuig 1] naar Vlissingen gevaren. [17] Daar zijn alle bemanningsleden aangehouden.
III
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1, feit 2 primair, feit 3 primair en
feit 4 primair kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat artikel 16 van Verordening 850/98 slechts
het aanbrengenvan bepaalde netvoorzieningen verbiedt en uit het dossier niet blijkt wie de netvoorzieningen heeft aangebracht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat voornoemd artikel ook het gebruik van bepaalde netvoorzieningen omvat, een dergelijke toepassing/uitleg in strijd is met het lex certa-beginsel en voor rechtsonzekerheid zorgt omdat dit voor de verdachte, zowel taalkundig bezien als in het licht van de strafbaarstelling in het (niet ten laste gelegde) artikel 4, tweede lid, van Verordening 850/98 niet voorzienbaar was.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair heeft de raadsman betoogd dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet. Het proces van ophalen van de netten was al gaande toen de RHIB langszij kwam varen en kon niet zomaar worden afgebroken. De verdachte, werkzaam als schipper, heeft vanwege het lawaai van dit proces en het beperkte zicht vanaf de plek waar hij de hendels bedient om de netten op te halen de marifoonoproepen niet gehoord en de RHIB niet gezien; een lichtschijnsel hoeft geen indicatie voor een RHIB te zijn. Niet kan bovendien worden voorbijgegaan aan een mogelijk scenario dat de RHIB bewust geen signalen heeft afgegeven om de inspectie onverwachts uit te kunnen voeren.
Ook feit 3 kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen. De verdachte heeft geen opzet gehad op vernieling van de RHIB terwijl daardoor levensgevaar te duchten was en evenmin is sprake geweest van hoogst of aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig handelen van de verdachte.
Wat betreft feit 4 primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich op de brug bevond en de ten laste gelegde handelingen van de bemanning niet heeft waargenomen, zodat geen sprake is van het opzettelijk niet in toom houden van de bemanning. De verdachte heeft daarentegen vanaf het moment dat hij wist dat de RHIB werd meegetrokken op een zo veilig mogelijke manier het schip tot stilstand gebracht en zijn bemanning gesommeerd een touw richting de RHIB te gooien zodat deze richting de [vaartuig 1] kon worden getrokken. De inspecteurs hebben ook uiteindelijk hun inspectie kunnen uitvoeren. Nu de verdachte door het ophalen van de netten geen seinen en marifoonoproepen heeft waargenomen, is geen sprake geweest van het bewust negeren daarvan. Gelet op het feit dat de verdachte vanaf het moment dat hij wist dat de RHIB langszij lag die werd meegetrokken er alles aan gedaan heeft om de personen die daar nog in zaten zo snel mogelijk in veiligheid te brengen, is ook het onder feit 4, subsidiair tenlastegelegde – het niet veilig en efficiënt aan boord gaan van inspecteurs mogelijk maken – niet bewezen, in ieder geval niet de opzetvariant daarvan.
IV
Het oordeel van het hof
IV.1 Feit 1
Onder 1 wordt aan de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij tezamen met zijn medeverdachten, in strijd met artikel 16 van Verordening 850/98, heeft gevist met binnenkuilen.
Een binnenkuil is een kuil die is aangebracht in de oorspronkelijke kuil, zijnde een netvoorziening die niet wordt genoemd in artikel 4 tot en met 15 van Verordening (EG) nr. 3440/84, derhalve een niet-toegestane netvoorziening. Deze voorziening verspert de mazen van het net (de oorspronkelijke kuil) of verkleint de feitelijke afmetingen daarvan, zoals bedoeld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98. Door het gebruik van een binnenkuil wordt het ontsnappen van jonge vis ernstig bemoeilijkt zo niet onmogelijk gemaakt. De grootte van de maten van de binnenkuil is niet relevant, omdat een binnenkuil reeds een niet toegestane netvoorziening betreft ongeacht de grootte van de mazen. [18]
Zoals reeds hierboven overwogen is het hof van oordeel dat artikel 16 van Verordening 850/98 aldus moet worden uitgelegd dat het
gebruikvan netten met voorzieningen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen onder de strafbepaling valt en dat dit voldoende duidelijk moet zijn geweest voor de verdachte. Van een schending van het lex certa-beginsel is geen sprake. Dat in artikel 4 van Verordening 850/98 het gebruik van bepaalde netten in bepaalde gebieden of geografische zones is geboden/verboden, doet daar niet aan af. Artikel 16 ziet op het gebruik van bepaalde voorzieningen in netten.
Het hof gaat uit van de hiervoor, onder II, vastgestelde feiten en omstandigheden en overweegt in aanvulling daarop het volgende.
Bij het aan boord komen van de kuilen aan bak- en stuurboordzijde van de [vaartuig 1] op 29 augustus 2017, hebben [naam 6] en [naam 7] gezien dat verboden netvoorzieningen in beide kuilen aanwezig waren. Nadat de vangst in de visopvangbakken was gestort, hebben zij gezien dat de netten aan beide zijden over het dek werden gelegd en dat in zowel het net aan stuurboord als dat aan bakboordzijde een binnenkuil aanwezig was. [naam 6] en [naam 7] hebben gezien dat binnen het normale net, paars van kleur, van acht centimeter maaswijdte een net was bevestigd met mazen van vier à vijf centimeter groot. Deze binnenkuilen waren door middel van een rijgdraad bevestigd aan het uiteinde van de kuil van zowel bakboord- als stuurboordzijde. [19] Aldus was sprake van een het gebruik van een verboden voorziening door te vissen met (door middel van een rijgdraad aangebrachte) binnenkuilen.
Aan de bemanning is vervolgens toegestaan de netten weer te water te laten, teneinde de visbakken te kunnen sluiten. Bij het aan bakboord overboord zetten van de netten is gezien dat een bemanningslid een snijdende beweging in het net heeft gemaakt. Toen de netten na het schoonspoelen weer aan boord kwamen, bleek de verboden netvoorziening verdwenen. [20] Het hof leidt hieruit af dat in ieder geval een deel van de bemanning ermee bekend was dat sprake was van het gebruik van verboden netvoorzieningen. Ook de verdachte was naar het oordeel van het hof met het gebruik van deze verboden netvoorziening op de [vaartuig 1] bekend. Hij heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat tijdens een reis veertig tot zestig keer de netten worden opgehaald, dat hij als schipper de netten bedient, dat hij deze ook ziet als ze uit het water komen, en dat hij de netten in de bakken moet opengooien. [21] Het kan derhalve niet anders dan dat de binnenkuilen voor hem – en ook voor (het deel van) de bemanning die/dat heeft geholpen de netten binnen te halen – zichtbaar zijn geweest. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte tezamen met zijn medeverdachten met binnenkuilen heeft gevist.
Het hof acht op grond van het voren overwogene feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
IV.2 Feit 2
Onder feit 2 primair wordt de verdachte – kort gezegd – verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op, dan wel poging tot zware mishandeling van [naam 1] ,
[naam 2] en [naam 3] . Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
Het hof leidt uit de hiervoor onder II vastgestelde feiten en omstandigheden af – in het bijzonder de zichtbaarheid van de RHIB op de radar van de [vaartuig 1], de oproepen via de marifoon en het lichtsignaal – dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte als schipper van de [vaartuig 1] de RHIB heeft gezien en gehoord al voordat de RHIB langszij was gekomen, en er kennelijk bewust voor heeft gekozen deze signalen te negeren. Het hof betrekt hierbij dat de aanwezige apparatuur van de RHIB, zoals de radar en marifoon, in de haven van Scheveningen is getest en in orde bevonden [22] en de inspecteurs [naam 6] en [naam 7] hebben verklaard dat het hun bekend is dat, als de marifoon op normale geluidssterkte staat, deze in de gehele brug van een kotter hoorbaar is, ook tijdens het halen van vistuigen [23] , waarvan op dat moment overigens nog geen sprake was. Voor het scenario dat vanuit de RHIB – zoals door de verdediging gesteld – geen signalen zijn afgegeven teneinde de inspectie onverwacht en onaangekondigd te kunnen uitvoeren, ziet het hof geen enkel aanknopingspunt in het dossier. Het hof gaat uit van de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, waaruit volgt dat deze signalen zijn gegeven. Daar komt bij dat de verdachte zelf heeft verklaard een lichtsignaal te hebben waargenomen.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt verder dat de [vaartuig 1] op het moment van het benaderen, afgeven van signalen en langszij varen door de RIHB, vissend en niet halend was. De gieken stonden horizontaal, de vaart was van die van een vissend vaartuig, de dekverlichting was niet ontstoken en er stond geen bemanning aan de reling om het binnenhalen van de netten te begeleiden. Uit niets kan worden afgeleid dat de [vaartuig 1] bezig was om de netten op te halen.
Uit het vorenstaande concludeert het hof dat de verdachte wetenschap had van de komst van de RHIB, vervolgens de nabijheid van de RHIB aan bakboordzijde, en het daarna langszij leggen van de RHIB aan de [vaartuig 1], en het schip heeft genegeerd. Eerst op het moment dat de inspecteurs aan boord kwamen dan wel doende waren met het aan boord komen, is gestart met het proces van ophalen van de gieken
Door dit handelen heeft hij een zeer gevaarlijke situatie voor de opvarenden van de RHIB – [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] – doen ontstaan, welk handelen naar het oordeel van het hof (in ieder geval) de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de inzittenden van de RHIB in het leven riep. Het midden in de nacht op volle zee ophalen van de netten in de wetenschap dat de RHIB met opvarenden zich nabij en langszij het schip bevond, brengt de aanmerkelijke kans met zich dat de RHIB oncontroleerbaar wordt en de opvarenden daardoor in het water geraken, onder of tussen de RHIB en de (netten van de) [vaartuig 1] of in de netten van de [vaartuig 1], met alle gevaren op zwaar lichamelijk letsel van dien. Het is bij uitstek verdachte die, als schipper en destijds al 12 jaar varende op de [vaartuig 1], bekend is met de gevaren van de zee. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan de gedraging van de verdachte worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is het hof niet gebleken.
Van de eveneens primair ten laste gelegde poging doodslag wordt de verdachte vrijgesproken, nu het hof (voorwaardelijk) opzet op de dood niet bewezen acht. Weliswaar kan het handelen van de verdachte in de gegeven omstandigheden ook een aanmerkelijke kans op de dood in het leven roepen, met name ook door onder water te worden getrokken met de (zinkende) boot mee, maar acht het hof op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet (overtuigend) bewezen dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
(Voorwaardelijk) verzoek om een schouw
De raadsman heeft verzocht, zo begrijpt het hof zijn verzoek, om in geval het hof een bewezenverklaring zou overwegen, het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en over te gaan tot een schouw teneinde vast te stellen welk zicht de verdachte vanaf zijn positie op de brug heeft gehad bij het bedienen van de hendels voor het ophalen van de netten.
Uit het voren overwogene volgt dat het hof van oordeel is dat de verdachte de RHIB al vóór het langszij varen heeft gezien, gelet op de signalen via radar, marifoon en schijnwerper. Gelet op de door het hof vastgestelde feiten en in aanmerking genomen de onderbouwing van dit verzoek is er dan ook geen noodzaak voor het houden van een schouw op de [vaartuig 1]. Het verzoek wordt verworpen.
IV.3 Feit 3
Zoals hiervoor onder feit 2 is overwogen, had de verdachte wetenschap van de nabijheid van de NVWA-RHIB aan bakboordzijde al voor het langszij varen door de RHIB, heeft hij deze genegeerd en is hij eerst op het moment dat de inspecteurs aan boord kwamen dan wel doende waren met het aan boord komen, gestart met het proces van ophalen. Hierdoor is het kuiltouw in de schroef van de RHIB terecht gekomen, die daardoor onbestuurbaar en onbruikbaar werd, terwijl voor de opvarenden in de RHIB levensgevaar te duchten was, onder meer door onder water te worden getrokken met de RHIB mee of door midden in de nacht in open zee te raken. Met zijn handelen – het ophalen van netten, terwijl de RHIB langszij vaart – heeft de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet op het (tijdelijk) onbruikbaar maken van de RHIB gehad. Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt verworpen.
Ook feit 3, primair acht het hof derhalve bewezen.
IV.4 Feit 4
Het hof acht bewezen dat de verdachte als schipper/kapitein van de [vaartuig 1] er niet voor heeft gezorgd dat de taak van inspecteurs [naam 6] , [naam 7] en [naam 3] van de NVWA werd vergemakkelijkt en er niet op heeft toegezien dat zij niet werden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht. Het hof verwijst in dit verband allereerst naar hetgeen hiervoor met betrekking tot het door de verdachte ophalen van de netten is overwogen, waardoor het controlevoertuig met opvarenden onbruikbaar werd. Verder heeft het hof vastgesteld dat een deel van de bemanning tegen [naam 6] , [naam 7] en [naam 3] heeft geschreeuwd dat zij van boord af moesten, niet goedschiks dan kwaadschiks, of woorden van gelijke strekking. Hierop is [naam 6] naar de brug gelopen en heeft tegen de verdachte gezegd dat hij zijn bemanning in toom moest houden. [naam 6] is vervolgens weer naar het dek gelopen waar de bemanning nog steeds aan het schreeuwen was dat zij op moesten rotten. [24] Gelet hierop is het hof ook van oordeel dat de verdachte zijn bemanningsleden niet in toom heeft gehouden. Dat [naam 7] heeft verklaard dat hij zich niet bedreigd voelde, doet overigens niet af aan het feit dat (dreigend) tegen de inspecteurs is geschreeuwd, hetgeen de taak van de controleurs niet vergemakkelijkt en hen hindert in hun opdracht.
IV.5 bespreking aanvullend verweer
De raadsman heeft nog betoogd, dat de RHIB ingevolge het
Verdrag inzake de internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zeehad dienen uit te wijken. Dit verweer dient te worden verworpen. In casu was sprake van een controle, waarbij de controleurs hun controlevoertuig tegen het schip
aanleggenteneinde te kunnen
boarden, en niet van een aanvaring.
Het verweer mist voorts ook feitelijke grondslag omdat uit de hiervoor vastgestelde feiten volgt dat – anders dan de verdediging stelt – de verdachte het controlevoertuig wel degelijk heeft waargenomen en bewust heeft gekozen dit te negeren, en voorts de [vaartuig 1] ten tijde van het langszij komen van de RHIB niet halend was.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Feit 4, primair acht het hof derhalve bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en
4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 augustus 2017 en 29 augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als schipper van het onder Nederlandse vlag varend vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in strijd heeft gehandeld met artikel 16 van Verordening (EG) nr. 850/98, door voorzieningen aan de door hem en zijn mededaders gebruikte netten aan te brengen die de mazen in enig deel van die netten konden versperren en de feitelijke afmetingen daarvan konden verkleinen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders gevist met 2 pulswing sleepnetten, waarbij in de oorspronkelijke kuilen van die netten telkens een binnenkuil was aangebracht.
2. primair
hij op 28 augustus 2017 en 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , ter uitvoering van zijn voornemen om, opzettelijk
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en
- [naam 3] , inspecteur NVWA,
allen ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat) met aan boord genoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , langszij en tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart heeft gemaakt en behouden en de snelheid heeft verhoogd, en
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] heeft opgetopt en opgehaald en
- visnetten en een kuiltouw heeft opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , kwam vast te zitten in een kuiltouw en die RHIB onbestuurbaar werd en die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en die RHIB volliep met water en die RHIB dreigde te zinken en [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] in die RHIB ten dele, in het water geraakten.
3.
primair
hij op 28 augustus 2017 en 29 augustus 2017, op de Noordzee, op volle zee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , varende met het onder Nederlandse vlag varend vissersschip [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , opzettelijk en wederrechtelijk
- een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid Hull Inflatable Boat), toebehorende aan [BV 1] B.V. zijnde een vaartuig, heeft onbruikbaar gemaakt, terwijl daarvan levensgevaar voor:
- [naam 1] , medewerker Rijkswaterstaat en
- [naam 2] , medewerker Rijksrederij en
- [naam 3] , inspecteur NVWA,
te duchten was, immers heeft verdachte, op het moment dat genoemd vaartuig/RHIB, met aan boord [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , langszij en tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en behouden en de snelheid verhoogd en
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en opgehaald en
- visnetten en een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met aan boord genoemde [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] , kwam vast te zitten in een kuiltouw en die RHIB onbestuurbaar werd en die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en die RHIB volliep met water en die RHIB dreigde te zinken en [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] in die RHIB ten dele in het water geraakten.
4.
primair
hij op 28 augustus 2017 en 29 augustus 2017, op de Noordzee, op of nabij de positie [locatie 1] en [locatie 2] , als schipper/kapitein van het onder Nederlandse vlag varend communautaire vissersvaartuig [vaartuig 1], genaamd [vaartuig 1] , opzettelijk, in strijd met artikel 73 lid 7 van de Verordening EG 1224/2009 (Controleverordening) niet ervoor heeft gezorgd dat de taak van
[naam 6] en
[naam 7] en
[naam 3] ,
zijnde aangewezen met controle belaste waarnemers/inspecteurs (in dienst bij de NVWA), werd vergemakkelijkt en niet erop heeft toegezien dat die waarnemers/inspecteurs niet werden gehinderd bij het vervullen van hun opdracht, immers heeft hij, verdachte, op het moment dat een (inspectie)vaartuig/RHIB (Rigid hull inflatable boat), met aan boord o.a. genoemde [naam 3] , langszij en tegen en/of zeer nabij die [vaartuig 1] voer, met dat schip [vaartuig 1],
- vaart gemaakt en behouden en de snelheid verhoogd, en
- een of meer gieken/hefbomen van dat schip [vaartuig 1] opgetopt en opgehaald en
- visnetten en een kuiltouw opgehaald,
waardoor die RHIB, met o.a. genoemde [naam 3] aan boord, kwam vast te zitten in een kuiltouw en die RHIB onbestuurbaar werd en die RHIB achterstevoren door dat schip [vaartuig 1] werd meegetrokken en het achterschip van die RHIB onderwater werd getrokken en die RHIB volliep met water en die RHIB dreigde te zinken en [naam 3] in die RHIB ten dele in het water geraakte
en
op het moment dat de zich op het dek van die [vaartuig 1] bevindende bemanningsleden, (dreigend) tegen die [naam 3] en [naam 6] en [naam 7] begonnen te schreeuwen (dat zij moesten oprotten en van dek af moesten) niet die bemanningsleden in toom gehouden.
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze (met voetnoten) zijn opgenomen in dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
Enig vaartuig opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken, indien daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3a van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte vanwege ditzelfde incident reeds tuchtrechtelijk is aangesproken. Verder heeft dit incident veel gedaan met de verdachte. Hij heeft lange tijd niet kunnen werken en het gebeurde heeft nog steeds invloed op zijn psychische gesteldheid. Ook is de verdachte niet langer schipper op de [vaartuig 1]. Daarnaast heeft de verdediging verzocht bij de strafoplegging mee te wegen de wijze van verslaglegging en de wijze waarop de inspecteurs onderzoek hebben gedaan. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tezamen met zijn medeverdachten gevist met binnenkuilen. Door bij het vissen gebruik te maken van netten met verboden voorzieningen wordt welbewust inbreuk gemaakt op de regelgeving die de vispopulatie beoogt te beschermen. Het hof neemt aan dat de verdachte dit uit financieel gewin heeft gedaan.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling jegens de opvarenden van een kleine boot, gepleegd in de nachtelijke uren op volle zee. Dit is een ernstig feit en moet voor de betreffende medewerkers, die bezig waren met de uitoefening van hun functie, een buitengewoon angstige ervaring zijn geweest. De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige effecten daarvan kunnen ondervinden.
Ook heeft de verdachte het vaartuig van de controleurs onbruikbaar gemaakt, terwijl voor de opvarenden levensgevaar te duchten was.
Tot slot heeft hij als schipper de taak van de visserij inspecteurs niet vergemakkelijkt en niet erop toegezien dat zij in de uitvoering daarvan niet werden gehinderd. Aldus worden controles gefrustreerd.
Het hof rekent de verdachte al deze feiten aan.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is wat betreft de wijze van verslaglegging en het doen van onderzoek geen sprake geweest van een vormverzuim, zodat het hof daarmee in de strafoplegging, anders dan door de verdediging is verzocht, geen rekening zal houden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 september 2024 was de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet eerder in Nederland onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden. Het hof heeft echter geconstateerd dat bij behandeling van deze zaak in eerste aanleg de redelijke termijn met bijna 27 maanden is overschreden. Het hof neemt als aanvang van de termijn 29 augustus 2017, de datum waarop de verdachte in verzekering is gesteld. In hoger beroep is de redelijke termijn met ongeveer elf maanden overschreden. Gelet op deze overschrijdingen, zal het hof de op te leggen straf in die zin matigen dat in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De oorspronkelijke vordering bedraagt € 101.067,41. Ter terechtzitting in eerste aanleg is de vordering bijgesteld.
De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat geen sprake is van eigen schade, nu de benadeelde partij niet de eigenaar van het vaartuig is waaraan de schade is ontstaan is.
De verdediging heeft het hof verzocht in geval van veroordeling voor een of meer van feiten de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat voor behandeling van deze vordering (veel) aanvullende informatie nodig is. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 63, 168 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 53 en 128 van de Uitvoeringsregeling zeevisserij, artikel 3 Reglement zee- en kustvisserij 1977, artikel 3a Visserijwet 1963, artikel 16 Verordening (EG) nr. 850/98, de artikelen 9 onder a en 17 onder a Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 20 maart 2017, nr. WJZ/17038522 en artikel 73 Verordening (EG) nr. 1224/2009.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en
4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Vordering van de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta
Verklaart de benadeelde partij Rijkswaterstaat Zee & Delta niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. M. Senden en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Egidi, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2024.
Mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]

Voetnoten

1.Vanwege de samenhang van de feiten, zijn deze feiten en omstandigheden van toepassing op alle bewezenverklaarde feiten.
2.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 30 augustus 2017, opgemaakt door [verbalisant 1]
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
5.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 2] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
6.De RHIB behoort aan [BV 1] B.V. toe, zie proces-verbaal van aangifte van 31 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 6] , p. 117-96.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
8.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 6] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79.
9.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
10.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 6] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 79-80 en proces-verbaal van bevindingen open bronnen onderzoek van [naam 6] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 94.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
12.Proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1] van [naam 3] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op 31 augustus 2017, p. 106.
13.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar domein milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op 30 augustus 2017, p. 90
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , p. 102.
15.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 3] m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1], ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed opgemaakt op
16.Proces-verbaal van verhoor aangever [naam 1] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 7] van 29 augustus 2017, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7] , p. 102.
18.Aanvullend proces-verbaal van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt op
19.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
20.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
21.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 2 oktober 2024.
22.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,
23.Aanvullend proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole van [naam 6] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtseed opgemaakt op 6 september 2017, p. 80 en proces-verbaal van bevindingen m.b.t. visserijcontrole [vaartuig 1] van [naam 7] , ambtenaar van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, op ambtsbelofte opgemaakt op 6 september 2017, p. 100.
24.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 6] en [naam 7] , ambtenaren van de NVWA, tevens buitengewoon opsporingsambtenaren domein milieu, welzijn en infrastructuur, naar waarheid opgemaakt op 30 augustus 2017,