ECLI:NL:GHAMS:2024:3306

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
200.320.858/03 en 200.327.487/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheer in hoger beroep inzake gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2024 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekers, die betrokken zijn bij een hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de uithuisplaatsing van hun kinderen was verlengd en hun gezag over deze kinderen was beëindigd. Tijdens de zitting op 22 oktober 2024 hebben verzoekers de wraking van de raadsheer aangevraagd, met verwijzing naar een klaagschrift dat op 21 oktober 2024 was ingediend. De raadsheer heeft op 24 oktober 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoekers het verzoek pas op 22 oktober 2024 hebben ingediend, terwijl zij op de hoogte waren van de relevante feiten sinds januari 2024. De verzoekers hebben geen redelijke verklaring gegeven voor het tijdsverloop van vier maanden. Daarnaast heeft de wrakingskamer geoordeeld dat de aangevoerde gronden voor wraking, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang, niet toereikend zijn om het verzoek te honoreren. De wrakingskamer benadrukt dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van objectieve feiten die wijzen op partijdigheid, en dat onvrede over rechterlijke beslissingen op zich geen grond voor wraking kan zijn.

De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters en de griffier. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan wrakingsverzoeken worden gesteld en de noodzaak voor verzoekers om tijdig en met voldoende onderbouwing hun verzoeken in te dienen.

Uitspraak

GeRechtshof Amsterdam

zaaknummers : 200.320.858/03 en 200.327.487/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.320.858/01 en 200.327.487/01
Beslissing van de wrakingskamer van 14 november 2024
op het wrakingsverzoek ingediend door

1.[verzoeker 1] ,

2. [verzoeker 2] ,
wonende te [plaats] ,
bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam,
hierna: verzoekers dan wel verzoeker.

1.De procedure

1.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de vonnissen van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 3 oktober 2022 (waarbij de machtiging uithuisplaatsing is verlengd) en 21 februari 2023 (waarbij het gezag van verzoekers over hun kinderen is beëindigd).
1.2
Op 22 oktober 2024 is de hoofdzaak op de zitting behandeld. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Verzoekers hebben tijdens deze zitting de wraking van de raadsheer verzocht en voor de motivering daarvan verwezen naar de gronden in het op 21 oktober 2024 bij het hof ingekomen klaagschrift van [naam 1] .
1.3
De raadsheer heeft op 24 oktober 2024 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.4
Het wrakingsverzoek is op 31 oktober 2024 door de wrakingskamer achter gesloten deuren behandeld. Aanwezig op de zitting waren [verzoeker 2] en [naam 2] (de zus van verzoeker). [naam 1] was via een digitale videoverbinding aanwezig. De raadsheer was, zoals zij voorafgaand aan de zitting had aangekondigd, niet op de zitting aanwezig.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit hiervoor genoemd schriftelijk stuk van 21 oktober 2024 en zijn hieronder geciteerd. Verzoeker en [naam 1] hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht.
“1. Gelet op de in het voorgaande geciteerde stelling van het hof lag het in de rede om het door de ouders voorgestelde multisysteem onderzoek te doen. Immers, indien een onderzoek bij de ouders geen contra-indicaties zou opleveren dan zou de
beslissing over gezagsbeëindiging in een geheel ander daglicht komen te staan.
Vanwege de door [naam 3] geïnitieerde beslissing om de contraexpertise
te beperken tot alleen de gezinssituatie van de pleegouder, framed zij een
voorspelbare uitkomst, waarmee de belangen van de minderjarigen en ouders
ondergeschikt worden gemaakt aan de al eerder vastgestelde tunnelvisie als het
gaat om beslissingen over van de minderjarigen. Zie "Onderzoek en beoordeling
van de procesgang"
Zij ontneemt willens en wetens de minderjarigen en ouders een kans op correctie
van de structureel gemaakte overtredingen van wet en regelgeving.
Zij handelt daarmee vooringenomen.
2. Mevrouw [naam 3] stelt zich opnieuw op als kritiekloos volger van de gecertificeerde instelling, terwijl zij beschikt over alle gedetailleerde kennis van de historische fouten in het proces en de niet volledige en niet naar waarheid aangevoerde informatie door de gecertificeerde instellingen. Zij handelt daarmee partijdig.
3. [naam 3] verzaakt haar taak en verantwoordelijkheid als
raadsheer-commissaris door toe te staan dat de benoemde deskundige, mevrouw
[naam 4] , de voorgeschreven handelwijze in de opdracht met voeten treedt.”
2.2
De raadsheer heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust. Kort samengevat vindt de raadsheer dat het verzoek te laat is ingediend en uitsluitend is gericht tegen inhoudelijke beslissingen. De raadsheer verzoekt de wrakingskamer het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.

3.De beoordeling

3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen.
3.2
Volgens artikel 37 lid 1 Rv moet het wrakingsverzoek worden gedaan zodra voornoemde feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure namelijk direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat deze toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de procedure te voorkomen. De door verzoekers aangevoerde omstandigheid dat het door hen voorgestelde multisysteem-onderzoek door het hof is afgewezen, is aan hen bekend geworden bij beschikking van 30 januari 2024. De laatste beslissing waarbij de raadsheer een rol heeft gespeeld is van 27 juni 2024. Het wrakingsverzoek is vervolgens pas gedaan op 22 oktober 2024. Voor het tijdsverloop van in elk geval 4 maanden is door verzoekers - hoewel zij daartoe ter zitting van de wrakingskamer in de gelegenheid zijn gesteld - geen redelijke verklaring gegeven. De enkele stelling dat verzoekers tijd nodig hadden om zich over het verzoek te beraden, is onvoldoende om het tijdsverloop te rechtvaardigen. Het verzoek is daarom niet tijdig gedaan, waardoor verzoekers niet kunnen worden ontvangen in het verzoek.
3.3
Ook indien het wrakingsverzoek wel op tijd was ingediend, kunnen de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang beschouwd tot toewijzing van het verzoek leiden.
3.4
Een rechter kan alleen gewraakt worden als hij tegenover een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Uitgangspunt is dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van uitzonderlijke omstandigheden. Het moet dan gaan om omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid of van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.
3.5
Rechterlijke (tussen)beslissingen als zodanig kunnen nooit een grond zijn voor wraking. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich daartegen. Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer beoordeelt dan ook niet de juistheid van de (motivering van de) (tussen)beslissing. Daarover kan alleen in cassatie bij de Hoge Raad worden geklaagd. Ook als de wrakingskamer de motivering onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier vindt of als de motivering ontbreekt, is dat geen grond voor wraking. Alleen als uit de motivering van een beslissing in het licht van alle omstandigheden en objectief gezien blijkt dat de raadsheer die haar heeft gegeven vooringenomen is, is dat een grond voor wraking. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit de in de motivering gebruikte bewoordingen.
3.6
Dat is in deze zaak niet het geval. Het komt er in de kern op neer dat verzoekers het niet eens zijn met een beslissing (die overigens door drie raadsheren gezamenlijk is genomen en niet enkel door deze raadsheer). Ook voor het overige is niet gebleken van omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat de raadsheer niet onpartijdig is of van omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. F.J.P.M. Haas, P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, en A.E. Kleene-Krom in tegenwoordigheid van mr. C.M. Dermout als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.