ECLI:NL:GHAMS:2024:329

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23-000576-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 13 februari 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf, die werd vernietigd. De verdachte had zijn levensgezel meerdere malen geslagen, tegen een muur geduwd en getrapt, wat leidde tot pijn en letsel. Het hof oordeelde dat de mishandeling een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer vormde, vooral omdat zij ten tijde van de mishandeling zwanger was. De verdachte nam geen verantwoordelijkheid voor zijn daden, wat het hof in strafverzwarende zin meeweegt. De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf van twee weken, waarvan één week voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het hof heeft de wettelijke voorschriften van het Wetboek van Strafrecht toegepast, waaronder artikelen die betrekking hebben op de strafoplegging voor mishandeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000576-23
datum uitspraak: 19 januari 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-207897-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Voor dat deel zal het vonnis worden vernietigd. Daarnaast zal het hof de gronden aanvullen.

Aanvulling van gronden

Het hof voegt aan de bewijsmiddelen het volgende bewijsmiddel toe:
De verklaring van de verdachte op 5 januari 2024 ter terechtzitting in hoger beroep voor zover deze verklaring - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Het klopt dat [naam] en ik een relatie hadden en dat zij destijds zwanger van mij was. We zouden ook gaan samenwonen. Wij hebben nog steeds een relatie, deze relatie is stabiel.
Ten aanzien van het bewijs overweegt het hof nog het volgende.
Pijn of letsel
Ten aanzien van voor mishandeling vereiste opgetreden pijn of letsel overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat pijn wordt ervaren wanneer iemand geslagen wordt en onderuit wordt getrapt op de wijze die uit de bewijsmiddelen volgt.
Levensgezel
Naar het oordeel van het hof is in het geval van het slachtoffer sprake van een levensgezel, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat tussen de betrokkenen ook op het moment van het bewezen verklaarde feit sprake was van een nauwe lotsverbondenheid.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek en een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als in eerste aanleg zijn opgelegd.
De raadsman heeft zich -mocht het feit bewezen worden verklaard- ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn levensgezel door haar meerdere malen te slaan (met een vuist), tegen een muur aan te duwen, en te trappen, als gevolg waarvan zij op de grond is gevallen en pijn heeft ondervonden. De verdachte heeft op die manier fors inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en een voor haar angstige situatie in het leven geroepen. Bovendien kunnen feiten als het onderhavige bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving, zeker nu het feit zich heeft afgespeeld op de openbare weg.
Het hof weegt in strafverzwarende zin mee dat het slachtoffer ten tijde van de mishandeling zwanger was van de verdachte en daarnaast heeft de verdachte op de zitting geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Gelet hierop acht het hof enkel het opleggen van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf op zijn plaats.
Het hof constateert dat het wettelijk taakstafverbod in onderhavige zaak van toepassing is. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding vormen tot het beperken van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf op een wijze die er op neerkomt dat er feitelijk vrijwel geen gevangenisstraf resteert. Wel zal een gedeelte van de op te leggen straf voorwaardelijk worden opgelegd worden, om de verdachte ervan te weerhouden binnen de proeftijd nogmaals een strafbaar feit te begaan.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) week, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. E. Mijnsberge en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. I. Peetoom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2024.