In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 26 maart 2024 het gezag van de ouders beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) belast met de voogdij over [minderjarige 1]. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de moeder, de vader, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming betrokken waren.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie, waaronder verwaarlozing en mishandeling, en de moeder heeft onvoldoende vooruitgang geboekt in haar situatie. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en veiligheid, wat momenteel niet bij de moeder kan worden geboden. Het hof heeft ook overwogen dat de GI de juiste expertise heeft om de kinderen te begeleiden en dat een wisseling van voogd niet in het belang van de kinderen zou zijn.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de verzoeken van de moeder afgewezen en verklaard dat de beschikking uitvoerbaar is bij voorraad. Dit besluit is genomen in het belang van de kinderen, die een veilige en stabiele opvoedomgeving nodig hebben.