ECLI:NL:GHAMS:2024:3266
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over niet-ontvankelijkheid van erfgenaam in vorderingen tegen executeur
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de broer van de erflaatster tegen zijn zus, die tevens de executeur van de nalatenschap is. De broer was in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, die op 20 oktober 2023 had geoordeeld dat de broer niet-ontvankelijk was in zijn vorderingen tegen de zus. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de executeur, in dit geval de zus, privatief bevoegd is om op te treden ten behoeve van de nalatenschap, en dat de broer geen vorderingen kon instellen zonder toestemming van de executeur.
De broer had in zijn hoger beroep onder andere gevorderd dat de zus zou worden bevolen om aan de nalatenschap te voldoen voor achterstallige betalingen en dat hij gemachtigd zou worden om namens de gezamenlijke erfgenamen op te treden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de zus nog steeds als executeur bevoegd is om de nalatenschap te beheren en dat de broer niet in zijn vorderingen kan worden ontvangen, omdat hij niet de benodigde toestemming van de executeur had verkregen. Het hof heeft de grieven van de broer verworpen en hem niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen.
De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de executeur in het beheer van de nalatenschap en de beperkingen die erfgenamen hebben in hun vorderingen tegen de executeur zonder diens toestemming. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken.