ECLI:NL:GHAMS:2024:324

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
200.337.422/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in kort geding met betrekking tot journalistieke belangen en processtukken

In deze zaak heeft DPG MEDIA B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, gewezen op 26 januari 2024. Dit vonnis betrof een kort geding waarin [geïntimeerde] en de Orde van Advocaten als eisers optraden tegen DPG. In het hoger beroep hebben de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Persvrijheidsfonds een incidentele vordering ingediend om zich te voegen aan de zijde van DPG. Zij stellen dat zij belangen behartigen van journalisten en dat een bevestiging van het vonnis nadelige gevolgen voor hen kan hebben. De Orde en [geïntimeerde] hebben zich verzet tegen deze voeging en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van NVJ en Persvrijheidsfonds. Het hof heeft geoordeeld dat NVJ en Persvrijheidsfonds voldoen aan de ontvankelijkheidseisen voor een collectieve actie en dat zij voldoende belang hebben bij de uitkomst van de procedure. Het hof heeft hen daarom toegelaten om zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van DPG en heeft DPG bevolen om hen te voorzien van de processtukken. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden. De mondelinge behandeling in de hoofdzaak is vastgesteld op 19 februari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.337.422/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/745017 KG ZA 24/29
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 februari 2024
in het incident tot voeging van

1.DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN JOURNALISTEN,

2.
STICHTING PERSVRIJHEIDSFONDS,
beide gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. C.J. Nierop,
in de zaak van
DPG MEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. O.G. Trojan te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
geïntimeerde,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
en
DE ORDE VAN ADVOCATEN IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM,
vertegenwoordigd door de Raad van de Orde,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M. Ynzonides te Amsterdam.
Eiseressen in het incident worden hierna NVJ en Persvrijheidsfonds genoemd. Verweerders in het incident worden DPG, [geïntimeerde] en de Orde genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

DPG is bij dagvaarding van 6 februari 2024 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 26 januari 2024, onder bovenstaand zaak- en rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] en – na tussenkomst in eerste aanleg – de Orde als eisers en DPG als gedaagde.
Bij afzonderlijke incidentele conclusies van 9 februari 2024, met producties, vorderen NVJ en Persvrijheidsfonds dat zij worden toegelaten in de appelprocedure tussen DPG, [geïntimeerde] en de Orde als gevoegde partijen aan de zijde van DPG op grond van artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), onder afgifte van de processtukken in eerste aanleg en in hoger beroep.
De Orde en [geïntimeerde] hebben bij memories van antwoord van 13 februari 2024 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de incidentele vorderingen tot voeging, met veroordeling van NVJ en Persvrijheidsfonds in de kosten van het incident.
DPG heeft bij memorie van antwoord verzocht dat NVJ en Persvrijheidsfonds worden toegelaten tot voeging aan haar zijde, met veroordeling van [geïntimeerde] en de Orde in de proceskosten.

2.Beoordeling

2.1
NVJ en Persvrijheidsfonds vorderen in dit incident dat het hof zal toestaan dat zij zich in de hoofdzaak mogen voegen aan de zijde van DPG en dat het hof de partijen in de hoofdzaak zal bevelen hun te voorzien van de processtukken in eerste aanleg en het hoger beroep tot op heden.
2.2
NVJ komt op de voet van art. 3:305a BW op voor de in haar statuten genoemde belangen van journalisten in het algemeen en in het bijzonder voor de belangen van haar leden. Persvrijheidsfonds komt eveneens op de voet van art. 3:305a BW op voor de in haar statuten genoemde belangen van haar achterban die bestaat uit journalisten. Terecht niet in geschil is dat NVJ en Persvrijheidsfonds voldoen aan de ontvankelijkheidseisen voor een collectieve actie in kort geding, voor zover van toepassing. De door de Orde genoemde omstandigheid dat de hoofdzaak geen collectieve actie is, staat niet in de weg aan toelating van NVJ en Persvrijheidsfonds als aan de zijde van DPG gevoegde partij.
2.3
Voor toewijzing van de incidentele vordering op de voet van art. 217 jo. 353 lid 1 Rv moet blijken van een belang van de voegende partij – die zich aan de zijde van één van de partijen voegt en niet meer dan toewijzing of afwijzing van de vordering in de hoofdzaak beoogt – bij de uitkomst van de procedure, op de grond dat de voegende partij nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst in de hoofdzaak die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. Onder nadelige gevolgen worden verstaan zowel de feitelijke als de juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering. De eisen van een goede procesorde kunnen evenwel in de weg staan aan voeging.
2.4
NVJ en Persvrijheidsfonds stellen dat hun uit journalisten bestaande achterban nadelige feitelijke en/of juridische gevolgen zal ondervinden indien het bestreden vonnis integraal wordt bevestigd, onder meer omdat van het opgelegde verstrekkende en niet in alle opzichten duidelijke en met een zeer forse dwangsom versterkte verbod een chilling effect uitgaat. Hierin is voldoende belang gelegen voor toewijzing van de incidentele vordering. Hoewel dit de hoofdzaak compliceert, verzetten de eisen van de goede procesorde zich niet tegen toewijzing van de vordering. De zitting is reeds bepaald en NVJ en Persvrijheidsfonds zullen daar hun standpunt mondeling kunnen toelichten. Na toewijzing van de vordering worden NVJ en Persvrijheidsfonds partij in de hoofdzaak.
2.5
De vordering tot het verstrekken van het procesdossier aan NVJ en Persvrijheidsfonds is als niet voldoende weersproken toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat NVJ en Persvrijheidsfonds belang hebben bij toewijzing van de vordering jegens alle drie de partijen in de hoofdzaak. Het hof zal de vordering alleen toewijzen jegens DPG. Het reeds aan NVJ en Persvrijheidsfonds opgelegde mededelingenverbod strekt zich ook uit tot de aan hen te verstrekken processtukken.
2.6
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
laat NVJ en Persvrijheidsfonds toe zich in de hoofdzaak te voegen aan de zijde van DPG;
beveelt DPG NVJ en Persvrijheidsfonds te voorzien van de processtukken in de hoofdzaak in eerste aanleg en hoger beroep;
verstaat dat het reeds aan NVJ en Persvrijheidsfonds opgelegde mededelingenverbod zich ook uitstrekt tot de aan hen te verstrekken processtukken;
wijst af het meer of anders gevorderde in het incident;
houdt de beslissing over de proceskosten in het incident aan;
in de hoofdzaak:
verstaat dat een mondelinge behandeling is bepaald op 19 februari 2024 om 10.00 uur;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. D. Kingma, mr. L. Alwin en mr. K.A.J. Bisschop en door mr. D. Kingma in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2024.