ECLI:NL:GHAMS:2024:3232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
23-002020-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging en de beslissing op de vorderingen van twee benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2023. De verdachte, geboren in 1991 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de opgelegde tbs-maatregel met dwangverpleging. Het hof oordeelt dat aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden moet worden opgelegd, die dadelijk uitvoerbaar is. Dit besluit is gebaseerd op rapportages van deskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat een intensieve behandeling noodzakelijk is. Het hof heeft ook de vorderingen van twee benadeelde partijen beoordeeld en heeft schadevergoedingen toegewezen. De vordering van de eerste benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 21.649,85 voor materiële schade en € 7.500,00 voor immateriële schade. De vordering van de tweede benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.205,32 voor materiële schade en € 4.000,00 voor immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat schadevergoedingsmaatregelen op te leggen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002020-23
datum uitspraak: 18 april 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 juni 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-005107-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 oktober 2023 en 4 april 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Nu de behandeling van het hoger beroep het hof ten aanzien van de feiten niet tot een ander oordeel heeft gebracht dan de rechtbank, verenigt het hof zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van
  • de beslissing tot de oplegging de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, en
  • de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregelen;
in zoverre zal het vonnis worden vernietigd;
en met dien verstande dat het hof:
  • anders dan de rechtbank oordeelt dat sprake is van ‘meerdaadse samenloop’ en de kwalificatie van het bewezenverklaarde dienovereenkomstig vervangt;
  • de overweging van de rechtbank onder paragraaf 8.3.1. van het vonnis (motivering van de op te leggen tbs-maatregel) van het vonnis van de rechtbank vervangt door onderstaande motivering van een op te leggen tbs-maatregel met voorwaarden;
  • de gebruikte bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen die, na het eventueel instellen van beroep in cassatie, zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest;
  • de wetsartikelen vervangt waarop de op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond;
  • een beslissing neemt ten aanzien van het bevel tot voorlopige hechtenis.

Kwalificatie

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op::
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

Oplegging van de maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en heeft aan de verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en een tbs-maatregel met dwangverpleging. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de oplegging van een gedragsbeïnvloedende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (
hierna: Sr)gevorderd.
De verdediging heeft het hof verzocht af te zien van oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de veiligheid van anderen voldoende kan worden gewaarborgd en de kans op recidive voldoende kan worden ingeperkt met een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals ook door de deskundigen is geadviseerd. Een tbs-maatregel met dwangverpleging is daarom niet noodzakelijk om het gevaar af te wenden.
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank heeft overwogen in paragraaf 8.3 van het vonnis (“Het oordeel van de rechtbank”) met betrekking tot de ernst van de feiten, de persoon van de verdachte en de toerekenbaarheid en neemt deze overwegingen over
totde overwegingen onder paragraaf 8.3.1 “Motivering van de op te leggen tbs-maatregel”.
Het hof zal het vonnis bevestigen ten aanzien van de sanctiebeslissing tot de oplegging van een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van voorarrest en neemt daarom ook de overweging onder 8.3.2 “Motivering van de op te leggen gevangenisstraf” over.
Het hof stelt de navolgende overweging in plaats van de overweging van de rechtbank onder 8.3.1.
De tbs-maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen maatregel(en) bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een tbs-maatregel dient te worden opgelegd en overweegt daartoe als volgt. Uit de rapportages over de verdachte, te weten een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 30 maart 2023, opgemaakt door [naam 1] (psychiater), en een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 2 april 2023, opgemaakt door [naam 2] (GZ-psycholoog), volgt dat tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een stoornis in alcoholgebruik. Voorts stelt het hof vast dat sprake is van misdrijven als genoemd in artikel 37a, eerste lid onder 2 Sr, terwijl de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Op grond hier van kan worden geconcludeerd dat aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van een tbs-maatregel is voldaan.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van tbs met dwangverpleging (zoals door de advocaat-generaal gevorderd en door de rechtbank is opgelegd), of dat kan worden volstaan met een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals in de rapportages is geadviseerd en door de verdediging is bepleit.
De psychiater en psycholoog hebben in voornoemde rapporten geconcludeerd dat de persoonlijkheidsstoornis van de verdachte, zijn impulsiviteit en antisociale gedrag alsmede het patroon van terugkerende geweldsdelicten, een langdurige en intensieve behandeling vereisen, om de kans op recidive te kunnen verkleinen. Een intensieve behandeling, in de vorm van een opname in een forensische kliniek wordt dan ook noodzakelijk geacht. Omdat een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel door de deskundigen niet haalbaar wordt geacht, wordt het stevige kader van de tbs-maatregel geadviseerd. De behandeling van de verdachte dient dan klinisch te starten. Dit zou gerealiseerd kunnen worden in een forensische setting zoals in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (
hierna: FPK). Het beveiligingsniveau van een FPK is nodig, gelet op de hoge kans op gewelddadige recidive. Na de klinische behandeling zou de verdachte gefaseerd terug kunnen keren naar de maatschappij en kunnen toe werken naar zelfstandig wonen en het zoeken van een baan. Ondanks de eerdere mislukte pogingen om bijzondere voorwaarden op te leggen, adviseren de deskundigen wel om een klinische behandeling onder toezicht van de reclassering plaats te laten vinden, omdat de verdachte nooit eerder een klinische behandeling opgelegd heeft gekregen en nagenoeg nooit eerder behandeld is geweest. De behandeling van de verdachte kan aldus plaatsvinden binnen het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Indien de verdachte de voorwaarden niet zou naleven, kan de tbs-maatregel met voorwaarden worden omgezet in een tbs-maatregel met dwangverpleging. De deskundigen hebben niet (primair) geadviseerd tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging, omdat de verdachte vooralsnog (zij het wellicht extrinsiek) gemotiveerd is en heeft aangegeven zich te willen committeren aan een hem opgelegde behandeling en aan op te leggen voorwaarden.. Een tbs-maatregel met dwangverpleging vinden zij daarom nog een stap te ver.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn voornoemde psycholoog en psychiater door het hof als deskundigen gehoord en zij hebben verklaard bij hun conclusies en adviezen te blijven. Concluderend menen zij dat de klinische behandeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis de meeste kans van slagen heeft als iemand gemotiveerd is om de behandeling te ondergaan. De slagingskans van de behandeling is aldus de doorslaggevende factor om de tbs-maatregel met voorwaarden te adviseren. Omdat de verdachte kenbaar heeft gemaakt dat hij behandeld wil worden, schatten de deskundigen in dat een behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden kansrijker is dan een met dwangverpleging, en daarom het recidiverisico beter inperkt.
Het hof heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 16 mei 2023 en de opsteller daarvan, reclasseringswerker [naam 3] , is als deskundige gehoord ter terechtzitting in hoger beroep. Hieruit blijkt dat ook de reclassering, ook in dit stadium van de procedure, positief adviseert over een tbs-maatregel met voorwaarden. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot het meewerken aan de geadviseerde voorwaarden en de reclassering kan hier toezicht op houden. Daarbij heeft [naam 3] ter terechtzitting in hoger beroep opgemerkt dat voornoemd reclasseringsadvies eigenlijk niet meer actueel is, maar dat zij zich niet kan voorstellen dat een nieuw onderzoek er toe zou leiden dat de geadviseerde voorwaarden anders zouden komen te luiden. Er dient wel een nieuwe indicatiestelling aangevraagd te worden voor de intramurale instelling voor de (eerste) behandeling, maar daar is nog voldoende gelegenheid voor gedurende de periode dat de verdachte een gevangenisstraf uitzit. De reclassering adviseert ook tot oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z sr. Als de verdachte eerst klinisch wordt behandeld, wordt daarmee de veiligheid gewaarborgd. Als de klinische behandeling afloopt en de verdachte ambulant wordt behandeld, dan kan de maatregel ex 38z Sr fungeren als vangnet om de veiligheid van de samenleving te waarborgen.
Oordeel van het hof
Met de psycholoog, de psychiater en de reclassering is het hof van oordeel dat aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden dient te worden opgelegd. Buiten kijf staat dat de verdachte langdurig moet worden behandeld en dat een klinische behandeling in eerste instantie is aangewezen. Gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichtingen op de rapportages, acht het hof de kans op een succesvolle begeleiding en/of behandeling met vermindering van het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau als gevolg,
groterin het geval van oplegging van tbs-maatregel met voorwaarden, dan wanneer tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarbij betrekt het hof tevens dat de uitlatingen van de verdachte met betrekking tot zijn motivatie om aan zichzelf te werken op het hof een sterk oprechte indruk hebben gemaakt en dat het er op lijkt dat er sprake is van - tenminste een begin van - zelfinzicht. Desgevraagd heeft de verdachte onderkend hulp nodig te hebben en is het, met het oog op zijn eigen toekomst en die van de maatschappij, ook zijn eigen wens om na behandeling op een verantwoorde wijze weer terug te kunnen keren in de maatschappij. Het hof zal, alles afwegende, dan ook volstaan met het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden.
Bij het formuleren van de aan de op te leggen maatregel te koppelen voorwaarden zal het hof aansluiting zoeken bij hetgeen door de reclassering in het rapport van 16 mei 2023 is voorgesteld, waarbij het hof de voorwaarde die betrekking heeft op de opname in de FPK kliniek enigszins zal aanpassen naar aanleiding van hetgeen de reclasseringsmedewerker hierover ter terechtzitting heeft opgemerkt.
Ongemaximeerde tbs-maatregel
De rechtbank kan, op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist. De onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de termijn van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het hof ziet gelet op het hoge recidiverisico (in geval de verdachte zonder de op te leggen voorwaarden terugkeert in de samenleving) reden om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, Sr, en zal bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en brandstichting. Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en op de strafbare feiten is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. Bovendien wordt aan de verdachte ter zake van deze strafbare feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd en hij wordt ter beschikking gesteld. Daarnaast is de oplegging van de maatregel naar het oordeel van het hof in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. Met deze maatregel wordt namelijk de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na afloop van de tbs-maatregel met voorwaarden – indien dat alsdan nodig blijkt – onder toezicht te stellen en eventueel te verplichten zich onder behandeling te stellen, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd. Het hof zal daarom tot de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking overgaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 57, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.640,00, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade € 28.140,00:
a. therapiekosten € 370,00 (oorspronkelijk bedroeg deze post € 1.500,00, maar dit bedrag is ter terechtzitting in eerste aanleg verlaagd naar € 370,00);
b. herstel woning € 15.372,00;
c. vervangende woonruimte € 12.398,00;
2. immateriële schade € 7.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 26.700,00.
Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat van de benadeelde partij aanvullende stukken ter onderbouwing van de vordering ingediend. Hieruit volgt dat de benadeelde partij in hoger beroep € 22.779,85 vordert aan materiële schade, bestaande uit a) € 1.500,00 therapiekosten en b) € 15.372,00 kosten herstelwoning en c) € 5.907,85 kosten vervangende woonruimte en € 7.500,00 aan immateriële schade. De vordering is aldus ten aanzien van post a) verhoogd, en ten aanzien van post c) verlaagd. Voorts vraagt de benadeelde partij het hof de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 35.742,03, omdat de werkelijke herstelkosten van de woning hoger liggen, te weten
€ 5.462,18 boven het gevorderde bedrag van € 15.372,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de herstelkosten van de woning onvoldoende zijn onderbouwd. Verdere rapportage over de schade ontbreekt en het is onduidelijk wat de verzekeraar en de woningbouwvereniging [woningbouwvereniging] zullen vergoeden. Tenslotte staan de kosten van de benadeelde partij voor de vervangende woonruimte ook onvoldoende vast. De vordering tot vergoeding van de materiële kosten zal moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Ten aanzien van de vordering tot
materiële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat voor de onder a) genoemde schade geldt dat artikel 421 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zo moet worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog schadeposten mag opvoeren die in eerste aanleg niet zijn opgevoerd en evenmin het bedrag van de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding mag verhogen. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. De post is voor het overige niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 370,00.
Ten aanzien van de onder b) genoemde schade, de kosten voor herstel van de woning, is het hof van oordeel dat deze volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Deze post betreft rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de kosten voor het schilderwerk niet voor matiging in aanmerking komen, omdat de woning na het schilderwerk weliswaar misschien in een betere staat is dan voor de brand, maar het hier om een huurwoning gaat. Tot slot is het hof van oordeel dat de onder (c) genoemde schade volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Deze post betreft eveneens rechtstreekse schade, is voldoende onderbouwd en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 21.649,85, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot
immateriële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is, mede met het oog op de aard en de ernst van de normschending, alsmede de psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade zal door het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op een bedrag van € 7.500,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van het verzoek om los van de door de benadeelde partij ingestelde vordering, de in artikel 36f, eerste lid, Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van in totaal
€ 35.742,03, waarbij tevens een bedrag van € 5,462,18 is meegenomen voor de herstelkosten van de woning, overweegt het hof als volgt. Artikel 36f Sr betreft een strafrechtelijke maatregel, die los van de beslissing in de voegingsprocedure
kanworden opgelegd. Ofschoon die mogelijkheid bestaat, ziet het hof in het onderhavige geval geen aanleiding om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een hoger bedrag dan de toegewezen vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.161,90, en is als volgt opgebouwd:
1. Materiële schade € 4.161,90:
a. zorgkosten € 1.160,97;
b. reiskosten € 285,12;
c. dubbele huur € 2.715,81;
2. immateriële schade € 4.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft het oorspronkelijke bedrag van de vordering ten aanzien van de materiële schade verlaagd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep gevoegd voor een totaalbedrag van € 5.205,32.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening alsmede de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van de vordering tot
materiële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, bestaande uit onder meer zorgkosten en reiskosten. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot
immateriële schadevergoedingoverweegt het hof als volgt.
Het hof is, met het oog op de aard en de ernst van de normschending, alsmede de psychische gevolgen daarvan voor de benadeelde partij (onderbouwd met een brief van de psycholoog), van oordeel dat zij op grond van art. 6:106, lid 1 sub b, van het Burgerlijk Wetboek, recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding van de geleden immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade zal door het hof naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden geschat op een bedrag van € 4.000,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Omwille van de duidelijkheid worden de beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de straf en maatregel die in stand blijven, in het navolgende herhaald.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing tot de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregelen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte in verband met het onder 1 primair en onder 2 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvan
drie jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld onder de volgende voorwaarden:
 De veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
 De veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een ander door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
 De veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
 De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
 De veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
 De veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
 De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
 De veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
 De veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
 Als de reclassering dat nodig vindt en de terbeschikkinggestelde daarmee instemt, kan de terbeschikkinggestelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) forensisch psychiatrische kliniek of soortgelijke instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de terbeschikkinggestelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
 De veroordeelde begeeft zich niet zonder toestemming van de reclassering buiten het Europese deel van de landsgrenzen van Nederland. De veroordeelde overlegt hierover vooraf met de reclassering, waarna de reclassering beslist.
 De veroordeelde wordt verplicht om zich direct aansluitend aan zijn detentie op basis van
een door het NIFP-IFZ af te geven nieuwe indicatiestellingonverwijld te laten opnemen en behandelen in een (nog nader te bepalen) FPK of een soortgelijke intramurale instelling (hierna: de kliniek), zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Justitie en veiligheid, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. Mocht er onverhoopt niet direct een plek voor de veroordeelde zijn in de kliniek waar hij is geaccepteerd, dan dient de veroordeelde mee te werken aan plaatsing in een andere kliniek in het kader van een overbruggingsplaatsing.
 De veroordeelde neemt indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zolang als zijn behandelaars nodig achten.
 De veroordeelde werkt mee aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase.
 De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
 De veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 De veroordeelde werkt mee aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding (indien nodig), waarbij rekening gehouden wordt met zijn draagkracht – en last.
 De veroordeelde geeft openheid over zijn sociale netwerk en relaties.
 De veroordeelde geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan een schuldsaneringstraject.
 De veroordeelde onthoudt zich gedurende de looptijd van de tbs-maatregel van het gebruik van harddrugs, softdrugs en alcohol. De veroordeelde werkt mee aan urine-, en ademanalysecontroles indien toezichthouder dergelijke controle geïndiceerd acht. De sanctionering zal plaatsvinden door de reclassering in overleg met het behandelteam, bij mogelijk gebruik
 De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met de aangevers in onderhavige strafzaak, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. Het contactverbod dient gecontroleerd te worden door de politie.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.205,32 (vijfduizend tweehonderdvijf euro en tweeëndertig cent)bestaande uit
€ 1.205,32 (duizend tweehonderdvijf euro en tweeëndertig cent) materiële schadeen
€ 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.205,32 (vijfduizend tweehonderdvijf euro en tweeëndertig cent) bestaande
uit € 1.205,32 (duizend tweehonderdvijf euro en tweeëndertig cent) materiële schade en
€ 4.000,00 (vierduizend euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 januari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 29.149,85 (negenentwintigduizend honderdnegenenveertig euro en vijfentachtig cent)bestaande uit
€ 21.649,85 (eenentwintigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en vijfentachtig cent)materiële schade en
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 29.149,85 (negenentwintigduizend honderdnegenenveertig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit
€ 21.649,85 (eenentwintigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en vijfentachtig cent)materiële schade en
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
180 (honderdtachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf, op welk moment de verdachte ter behandeling overgebracht dient te worden naar een (nog nader te bepalen) kliniek, met dien verstande dat het bevel tot voorlopige hechtenis pas wordt opgeheven vanaf het moment dat de verdachte gearriveerd is in de kliniek.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het voorgaande.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. J.W.P. van Heusden en mr. M.K. Durdu-Agema,
in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 april 2024.
mrs. Van Heffen en Durdu-Agema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.