3.17.De grieven I tot en met IV hebben alle betrekking op de rekening-courant schuldverhouding die in de BV is ontstaan en de vraag voor welk bedrag de man en de vrouw gehouden zijn tot terugbetaling van die rekening-courantschuld aan de BV. De rekening-courantschuld bedroeg op de peildatum van 1 januari 2008 € 2.509.364,-. Nadien is de rekening-courantschuld verder opgelopen. Het hof zal eerst de grieven I tot en met IV van de BV onder 3.18. samenvatten, vervolgens het standpunt van de man met betrekking tot deze grieven, waarna het hof de grieven en de reactie op de grieven inhoudelijk zal bespreken. Grief V zal het hof afzonderlijk bespreken.
3.18.1.Met grief I stelt de BV aan de orde dat de rechtbank in rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis van 22 juli 2020 heeft overwogen dat de BV aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat de man en de vrouw hoofdelijk aansprakelijk zouden zijn voor de rekening-courantschuld en dat zou vaststaan dat de rekening-courantverhouding is aangegaan tussen de BV en de vrouw als directeur grootaandeelhouder (dga). De conclusie die de BV uit de ontstaansgeschiedenis heeft getrokken is daarentegen, dat het de man was die één rekening-courantverhouding in de boeken van de BV heeft laten opnemen, waarin hij alle vergoedingen voor de beide echtelieden liet boeken, met als gevolg dat de rekening-courantverhouding heeft te gelden als een contractuele verhouding tussen de BV enerzijds en de man en de vrouw anderzijds. Of de man en de vrouw voor het hele saldo van de rekening-courant hoofdelijk verbonden waren, kan naar het oordeel van de BV primair in het midden blijven, omdat de BV van de man alleen het aandeel terugvordert dat redelijkerwijs aan de man toegerekend moet worden.
Subsidiair, voor het geval het hof de door de BV gemaakte specifieke uitsplitsing niet als juist zou aanvaarden, vordert de BV veroordeling van de man tot terugbetaling van alle te veel opgenomen gelden op de grond dat de man voor de rekening-courantschuld hoofdelijk verbonden is. In dat geval staat het karakter van een gezamenlijke rekening-courant kennelijk eraan in de weg dat deze achteraf alsnog door de BV wordt uitgesplitst in twee rekeningen-courant. Dan moet de BV redelijkerwijs de beide deelgenoten voor het hele saldo kunnen aanspreken, zij het dat de BV ook in dit subsidiaire geval haar vordering op de man beperkt tot dezelfde bedragen die zij primair van hem terugvordert. Omdat de rekening-courant de schulden ten behoeve van elk van de beide echtgenoten omvatte, dient de BV haar uit die rekening-courant voortvloeiende vordering in elk geval rechtens te kwalificeren als een vordering op beide echtgenoten gezamenlijk.
3.18.2.De BV verwijst voor de grieven I tot en met IV naar de akte wijziging eis van 11 december 2019 in eerste aanleg, waarin de BV heeft uiteengezet, dat zij voor de verdeling van de rekening-courantvordering uitging van de peildatum 1 januari 2008 die ook in de echtscheidingsprocedure is aanvaard als peildatum voor de vaststelling van de omvang van de te verrekenen vermogens. Omdat de BV de man daarnaast verantwoordelijk houdt voor een groot aantal kasopnames als opnames waarvoor de vrouw niet aansprakelijk is, komt het erop neer dat de BV stelt per 1 januari 2008 tenminste een bedrag van € 1.254.682,- van de man te vorderen te hebben.
De BV stelt verder nog aan de orde dat, voor zover het hof van oordeel is dat de man niet contractueel is verbonden voor de schuld in rekening-courant, de man tot terugbetaling van de helft van die schuld is gehouden op grond van misbruik van vertrouwen en/of onrechtmatige daad.
3.18.3.De kosten van het gezamenlijk huizenbezit tussen partijen zijn nog doorgelopen tot 2015. Buiten het door de rechtbank toegewezen bedrag van de privéopnames door de man in 2008 van € 36.83,90, behoorde van de in debet geboekte bedragen in rekening-courant vanaf 2008 tenminste een bedrag van € 350.585,87 ten laste van de man te komen. De BV stelt dat deze uitsplitsing in de akte wijziging eis van 11 december 2019 niet is betwist, maar dat de rechtbank desondanks slechts een bedrag van € 2.366,21 heeft toegewezen omdat de rechtbank geen rekening-courant met de man aanwezig achtte.
3.18.4.Een belangrijk deel van het hiervoor genoemde saldo van de boekingen op de rekening ‘huizen’ vanaf 1 januari 2008, wordt gevormd door de aflossingen die de BV in 2009 heeft gedaan op de privéschuld van partijen aan de ABN AMRO Bank. Het gaat om bedragen van tweemaal € 100.000,-, € 65.000,-, € 9.025,- en € 30.500,-, derhalve van in totaal € 304.525,-. Het overzicht heeft de BV overgelegd als productie 2 bij de conclusie van antwoord/eis in eerste aanleg. Aan dat overzicht, zo stelt de BV, dienen nog de aflossingen van € 12.589,- en € 2.000,- gedaan op respectievelijk 7 augustus 2009 en 17 september 2009 te worden toegevoegd. Bewijsstukken daarvan zijn overgelegd als productie bij de akte wijziging eis van 11 december 2009. Het totaal van de aflossingen is derhalve € 319.114,-, aldus de BV. De BV heeft deze aflossingen gedaan om te voorkomen dat de bank het krediet van partijen zou opzeggen en zou overgaan tot veiling van alle aan haar verhypothekeerde onroerende zaken, hetgeen onvermijdelijk tot een faillissement van beide partijen zou hebben geleid. Op grond van artikel 6:150 aanhef en sub c BW is de BV door de aflossingen gesubrogeerd in de rechten van de bank jegens partijen, zo stelt de BV. De vrouw en de man waren beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van het gehele krediet. De conclusie is dat de BV een vordering heeft op de man en de vrouw van € 319.114,- te verhogen met rente. Echter, omdat de man zich onttrekt aan elk verhaal, heeft de BV recht en belang erbij om de man als hoofdelijk verbonden schuldenaar aansprakelijk te houden voor het gehele bedrag waarin de BV is gesubrogeerd, welk bedrag de BV thans van de man vordert.
3.18.5.Subsidiair, voor geval de vordering uit hoofde van subrogatie wordt afgewezen, handhaaft de BV haar oorspronkelijke vordering op de man uit rekening-courant per 31 december 2015 van € 350.585,87, verminderd met een bedrag van € 2.366,21 dat reeds door de rechtbank is toegewezen.
3.18.6.In de toelichting op grief II stelt de BV dat de rechtbank de man ten onrechte niet gehouden acht de bedragen die hij van 2004 tot en met 2007 van de bankrekening van de BV opnam in hun geheel aan de BV terug te betalen. De man heeft in genoemde jaren meer dan € 600.000,- aan contant geld opgenomen van de rekening van de BV in euro’s en in Roemeense Lei, zonder dat de opnames zijn verantwoord aan de BV. De BV is van mening dat deze opnames aan de man dienen te worden toegerekend. In het algemeen geldt dat opgenomen gelden moeten worden geboekt in het debet van degene die het geld heeft opgenomen, tenzij er een concrete aanwijzing is voor een andere toerekening. Bovendien dient degene die geld opneemt van een rekening van een BV zonder dit ten aanzien van de BV aan te wenden en te verantwoorden, dit geld te verrekenen met de BV of terug te betalen aan de BV.
3.18.7.De BV heeft in dit kader toegelicht dat pas in 2007 duidelijk werd dat de man had geïnvesteerd in onroerend goed in Roemenië omdat hij toen de bijstand van een advocaat (zowel in Nederland als in Roemenië) nodig had om het onroerend goed op zijn naam te krijgen. De BV verwijst naar productie 16a bij het incidenteel appel waarin [naam 12], tolk in de Roemeense taal, een historisch overzicht geeft van de feiten. In aanvulling op dit overzicht heeft de BV nog de producties 16b tot en met 16l overgelegd. Uit een en ander blijkt dat de man vele tonnen aan contant geld heeft uitgegeven voor het Roemeense project. Het geld daarvoor nam de man voornamelijk in Nederland op door talloze malen de maximale dagelijkse limiet van € 1.500,- te pinnen, alsmede door bedragen van € 10.000,- en € 15.000,- op te nemen aan de balie van het bankkantoor. Tezamen met de nota van de in Nederland ingeschakelde advocaat belopen die opnamen een bedrag van € 645.536,50, producties 1 en 1A bij de akte wijziging eis en verhoogd met het bedrag zoals blijkt uit de thans overgelegde productie 16e. Primair dient de man dit bedrag terug te betalen aan de BV uit hoofde van de uitsplitsing van de rekening-courant, subsidiair doordat de onttrekkingen tegenover de BV (en de vrouw) onrechtmatig waren.
3.18.8.Verder voert de BV subsidiair nog aan dat voor zover de onttrekkingen van de man niet voor bestedingen in Roemenië zouden zijn, in elk geval de in het geheel niet verantwoorde opnames van contant geld dermate onverantwoord waren, dat ze om die reden een onrechtmatige daad vormden, of op zijn minst misbruik van vertrouwen. Zelfs nadat de verhypothekeerde onroerendgoedportefeuille van de man en vrouw was geliquideerd, resteerde nog een privé bankschuld van partijen van € 57.000,-. Daar komt bij dat de man naast het onroerend goed in Roemenië eigen onroerend goed had, in de besloten vennootschap [Y] BV en in Friesland, althans de verzekeringsuitkering van € 105.502,- die hij daarvoor ontving en niet aan de BV terugbetaalde. Door de contante opnamen van de rekening van de BV te doen, heeft de man in strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die de man als gemachtigde van de BV betaamde en in strijd met de zorgvuldigheid die in het algemeen in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Voor zover de man betoogt dat de contante opnames zijn gedaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding en verwijst naar een buitengewone juwelencollectie en kostbare reizen van de vrouw naar Amerika, is dat onjuist. De aanschaf van juwelen en de reizen naar Amerika vonden plaats in de periode 1986 tot 2003 en daarvan zijn bankafschrijvingen, facturen en bonnen verantwoord in de administratie van de BV en verwerkt als privéuitgaven.
3.18.9.Het totale bedrag dat in contanten is opgenomen komt uit op een bedrag van € 645.536,50. De helft van dit bedrag is reeds begrepen in de basisvordering, zodat de BV alsnog een bedrag van € 322.768,25 van de man vordert.
3.18.10.Grief III is door de BV voorwaardelijk ingesteld, voor zover het hof de vordering van € 319.114,- krachtens subrogatie afwijst. De grief gaat over de kosten van het appartement [B-straat] te [plaats A] over de periode 2008-2015. De rechtbank heeft, aldus de BV, haar vordering dat de man gehouden was de kosten van dit appartement over genoemde periode terug te betalen afgewezen, omdat deze berustte op de gezamenlijke rekening-courant en op het oordeel dat op dit punt geen sprake was van onrechtmatig handelen door de man. De man woonde in het appartement vanaf 2008 zonder daarvoor aan de BV een gebruiksvergoeding te betalen. Uiteraard dient hij tenminste de door de BV voor het appartement betaalde lasten terug te betalen. Het gaat niet om een onrechtmatige daad, maar om reguliere boekingen in de gezamenlijke rekening-courant waarvan het onbetwistbaar is dat deze geheel voor rekening van de man behoren te komen, anders zou de man ongerechtvaardigd verrijkt zijn. Het gaat om een totaal bedrag van € 7.679,15 dat de BV van de man vordert.
3.18.11.Ook grief IV heeft de BV voorwaardelijk ingesteld voor zover het hof de vordering van € 319.114,- krachtens subrogatie afwijst. De grief stelt aan de orde dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.7 van het eindvonnis de vordering tot terugbetaling van de overige voor 100% aan de man toe te rekenen opnames van 2008 tot 2014 heeft afgewezen, voor zover de opnames een bedrag van € 2.366,21 te boven gingen. Door de rechtbank is een bedrag van € 28.496,50 niet toegewezen. De BV verwijst naar productie 16 onder k. Het gaat om de overboeking van een bedrag van € 10.000,- aan [naam 10] Tec, de Roemeense advocaat, alsmede om de overmaking van € 1.437,50 aan de fotograaf [naam 5] inzake “copyright geleverde foto’s [de man] ” (hof: de man). Bij de volgende verzoeken om bedragen over te maken heeft de BV dat gedaan aan de BV van de man, [Y] BV, opdat duidelijk zou zijn dat deze bedragen ten laste van de man zouden komen en ook in de boeken van laatstgenoemde BV als ontvangen voorschot zouden worden verwerkt. De BV verwijst naar de producties 17 onder a en b. De BV vordert subsidiair voornoemd bedrag van € 28.496,50 van de man.
3.19.1.In zijn memorie van antwoord in incidenteel appel betwist de man de vorderingen van de BV. De man weerspreekt dat hij de financiën van de BV en de vrouw in privé beheerde. De man stelt dat hij vanaf 1982 fulltime heeft gewerkt in de rolwaarnemings- en procureurspraktijk van de vrouw. Het salaris dat hij korte tijd ontving werd niet aan hem betaald, maar werd gebruikt om de rekening-courant mee in te lossen. De BV houdt er geen rekening mee dat de vrouw 100% aandeelhouder was en dat de vrouw met de goedkeuring van de jaarstukken zich feitelijk akkoord verklaarde met het gevoerde financiële beleid. Daarmee vervalt de stelling als zou enkel de man verantwoordelijk zijn voor het gevoerde beleid. Wegens het niet verrekenen van de huwelijkse voorwaarden tijdens het huwelijk, zijn de bezittingen en schulden van de man en de vrouw gemeenschappelijk geworden. Dat brengt mee dat beiden bevoegd waren tot het bestuur van de goederen van de gemeenschap. De man merkt op dat wanneer een pand dat tot de gemeenschap behoort, dienstbaar is aan een beroep van een van de echtgenoten, zoals het pand [A-straat] [1] / [2] , het bestuur van dit specifieke goed bij de andere echtgenoot behoort, in casu de vrouw. De huuropbrengst van dit pand is nooit met de man gedeeld, maar is verrekend met de rekening-courant waarvoor de man nooit toestemming heeft gegeven. Dat kan niet en dat dient alsnog gecorrigeerd te worden, aldus de man. De man acht de berekeningen van de BV onnavolgbaar. In het antwoord gaat de man in op de overgelegde producties 13 tot en met 15. De conclusie van de man is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de rekening-courant is aangegaan tussen de BV en de vrouw. De man heeft er niets mee te maken en is noch hoofdelijk, noch gedeeltelijk aansprakelijk. Ten overvloede merkt de man nog op dat de BV niet heeft voldaan aan haar wettelijke verplichting om, als geldschulden van twee partijen in één rekening-courant worden bijgehouden, deze jaarlijks moeten worden afgesloten met mededeling van het verschuldigde saldo aan de wederpartij.
3.19.2.In het antwoord op grief II stelt de man dat de BV het doet voorkomen alsof de uitgaven voor het vakantiehuis in Roemenië buiten de vrouw om zijn gedaan. Dat is onjuist. Waar de BV [naam 12] opvoert, betreft dat [naam 12] die de vrouw kende vanuit de rechtbank. De Nederlandse advocaat, mr. G.J. Kemper te Amsterdam , adviseerde zowel de man als de vrouw. Met betrekking tot de overgelegde producties 16b tot en met 16l stelt de man dat deze zien op de privéuitgaven van de man en de vrouw ten tijde van het huwelijk ten behoeve van het vakantiehuis. De man ontkent dat hij gemachtigde was van de BV. Voor zover de BV stelt dat contante opnames niet gelden als uitgaven voor het huishouden, is dat onjuist. Partijen leefden op grote voet. [naam 6] werd contant betaald voor de verbouwingen van het kantoorpand, de verbouwing van de echtelijke woning en de verbouwingen van de beide daarnaast gelegen huizen. De vrouw was daarvan op de hoogte. De man stelt dat tot en met de beschikking van de Hoge Raad van 23 november 2018 is vastgesteld dat de uitgaven werden gedaan voor het huishouden.
3.19.3.Met betrekking tot de voorwaardelijke grief III stelt de man dat de rechtbank terecht de man niet gehouden heeft geacht om de kosten van de [B-straat] te betalen. Kosten van privé panden kunnen niet door de BV gevorderd worden.
3.19.4.Ten aanzien van de voorwaardelijke grief IV stelt de man dat de overboeking aan de advocaat [naam 10] Tec is gedaan met betrekking tot een procedure in Roemenië vanwege oplichting met betrekking tot de vakantiewoning. De overboeking aan de fotograaf [naam 5] is gedaan ten behoeve van de verkoop van de woning aan de [C-straat] . De overboekingen van € 5.000,-, € 10.000,- en € 2.000,- zijn gedaan door de vrouw. De man had vanaf het uiteengaan van partijen geen toegang meer tot enige bankrekening. Met betrekking tot de overgelegde producties 17 onder a en b stelt de man dat de in de afschrijvingen genoemde “Adriaan” één van de advocaten van de vrouw is en dat het vrijwillige overboekingen zijn van de vrouw aan [Y] BV die zijn te beschouwen als giften.
3.20.1.Het hof overweegt als volgt. De BV is de praktijkvennootschap waarin de vrouw haar bedrijf uitoefent. De man heeft 28 jaar in dat bedrijf meegewerkt. De vrouw is directeur grootaandeelhouder (dga) van de BV. Welke werkzaamheden de man tijdens de samenwerking uitvoerde, blijkt niet uit het antwoord van de man, maar de vrouw heeft wel loonstroken in het geding gebracht waaruit valt af te leiden dat de man een beloning ontving voor werkzaamheden in dienst van de BV. De BV stelt dat het financiële domein van de BV het domein van de man was, hetgeen de man betwist. Het hof gaat ervan uit dat partijen als echtelieden in beginsel op basis van gelijkwaardigheid samenwerkten. De financiële betrokkenheid van de man bij de BV blijkt uit het feit dat de man een pinpas had van de bankrekening van de BV en een creditcard op naam van de BV. Ook staat vast dat partijen door hun werkzaamheden erin zijn geslaagd een behoorlijke onroerend goedportefeuille op te bouwen en dat het merendeel van dat onroerend goed gemeenschappelijk is aangeschaft. Partijen hadden sinds 2005 bij de ABN AMRO een kredietfaciliteit die bestond uit een gemeenschappelijke hypothecaire lening van € 3.780.000,- en daarnaast een rekening-courantkrediet van € 2.876.000,-. Tevens staat vast dat uitgaven van de man en de vrouw in privé, alsmede zakelijke uitgaven voor de BV, werden geadministreerd in de BV. Door het administratiekantoor [naam 1] werden alle uitgaven uitgesplitst. De zakelijke uitgaven werden ten laste van de BV geboekt, de overige uitgaven werden ten laste van de rekening-courantverhouding met de dga geadministreerd. De aan de onroerende zaken verbonden kosten werden via de BV betaald en geadministreerd, ook na de peildatum van 1 januari 2008 en wel tot 2015. Tijdens het huwelijk van partijen werd een woning aangekocht in Roemenië die geen gemeenschappelijk eigendom van partijen is geworden, maar eigendom van de man. In rekening-courant zijn diverse betalingen geboekt ten behoeve van dat onroerend goed in Roemenië, alsmede betalingen aan adviseurs c.q. advocaten nadat zich problemen met dat onroerend goed voordeden. Nadat de man en de vrouw uiteengingen is de man gaan wonen in een appartement aan de [B-straat] te [plaats A] dat gemeenschappelijk eigendom van partijen was. De zakelijke lasten voor dat appartement werden door de BV voldaan en in rekening-courant geboekt. Tijdens de samenleving heeft de man bij de bank vele contante opnamen gedaan van de rekening van de BV. Ook deze contante opnames zijn geboekt in rekening-courant. Een (groot) deel van deze opnames is niet gedocumenteerd, derhalve zonder onderliggende verantwoording waarvoor de opnames zijn gedaan.
In deze zaak staat de vraag centraal wie jegens de BV verantwoordelijk is voor de betaling van de rekening-courantschuld aan de BV: de vrouw, de man of beide partijen. De vrouw acht zich verantwoordelijk voor dat deel van de rekening-courant dat betrekking heeft op de gemeenschappelijke huishouding en de betalingen voor het gemeenschappelijk onroerend goed en de daaraan verbonden bankkosten. De vrouw acht zich niet aansprakelijk voor de opnames die de man heeft gedaan zonder die te verantwoorden met onderliggende bescheiden en niet voor de opnames die de man heeft gedaan met betrekking tot het onroerend goed in Roemenië. De man acht zich in het geheel niet verantwoordelijk en aansprakelijk voor de rekening-courantschuld omdat de vrouw als dga voor de gehele rekening-courant verantwoordelijk is jegens de BV. De man stelt geen contractuele relatie met de BV te hebben.
3.20.2.De rechtbank heeft bij eindvonnis van 28 oktober 2020 de man veroordeeld aan de BV te betalen een tweetal bedragen van respectievelijk € 37.940,76 en € 2.366,21, beide bedragen te vermeerderen met 4 % rente per jaar, samengesteld te berekenen vanaf respectievelijk 1 januari 2009 en 10 december 2008. De man heeft tegen deze veroordelingen geen grief gericht in zijn hoger beroep tegen het eindvonnis, zodat deze veroordelingen vaststaan.
3.20.3.De BV stelt primair dat de rekening-courantverhouding heeft te gelden als een contractuele verhouding tussen de BV enerzijds en de man en de vrouw gezamenlijk anderzijds.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat uitsluitend de vrouw (als dga) contractueel verbonden is jegens de BV voor betaling van de rekening-courantschuld, en dat niet is gebleken dat de man zich door middel van een formele rekening-courantovereenkomst heeft verbonden, zodat hooguit kan blijken van zodanige feiten en omstandigheden dat moet worden geconcludeerd dat ook de man zich jegens de BV (stilzwijgend) heeft verbonden en dientengevolge is gehouden de rekening-courantschuld (geheel of gedeeltelijk) voor zijn rekening te nemen.
Het hof heeft in dit verband geconstateerd dat in de jaarstukken (bijvoorbeeld 2007) de schuld in rekening-courant wel werd aangeduid als “rekening-courant aandeelhouder”. Gelet op genoemd uitgangspunt en deze wijze van administreren, heeft in beginsel dus te gelden dat alleen de vrouw formeel jegens de BV is verbonden voor betaling van de rekening-courantschuld. Niet is gebleken van een – als gevolg van een rechtshandeling - jegens de BV gezamenlijk aangegane schuld.
3.20.4.Niettemin komt het hof in het onderhavige geval tot de conclusie dat, gelet op de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de wijze waarop bepaalde financiën van de BV werden geregeld, in werkelijkheid sprake is geweest van een eigen verbondenheid van de man jegens de BV, te weten door middel van een eigen rekening-courantverhouding. Het hof zal dit in het navolgende nader uiteenzetten.
3.20.5.Het hof wijst in dit verband op onderstaande feiten en omstandigheden.
- Uit de overgelegde producties valt af te leiden dat de man het contact onderhield met de accountant [naam 3] (productie 14g) en tijdens het huwelijk aanspreekpunt was voor de accountant waar het betrof de BV;
- In een procedure met zaaknummer C/13/543384/HA ZA 13-641 heeft [naam 7] voor de rechtbank als getuige verklaard dat zij niet alleen de administratie deed van de BV maar van 2006 tot en met 2007 ook de administratie van de besloten vennootschap van de man [Y] B.V. (hierna: [de man] ). Die BV is in 2006 opgericht. Al in 2004 heeft [naam 7] opdracht gekregen vanuit de BV een lening van € 186.000,- op te nemen ten behoeve van de besloten vennootschap in oprichting [de man] . De lening was voor de aanloopkosten. Waaruit de aanloopkosten bestonden weet [naam 2] niet. Per week werden drie tot vier keer bedragen van de rekening van de BV opgenomen door de man van rond de € 1.500,- per keer. Uit deze verklaring valt af te leiden dat de man opdrachten gaf aan het administratiekantoor om bepaalde boekingen te doen en leningen voor de besloten vennootschap die hij in privé had op te nemen via de BV (productie 14i);
- In productie 14j verklaart [naam 7] onder andere dat zij bij de man erop aandrong de verbouwingen aan de panden in te perken, omdat de druk op de rekening-courant van de BV en de schuldenpositie bij de ABN AMRO veel te groot werd. Verder verklaart [naam 7] dat het vastgoed in [plaats B] (Roemenië) zonder medeweten c.q. toestemming van de vrouw is aangeschaft. [naam 7] wist dat de man met [naam 6] verschillende keren naar Roemenië afreisde omdat de vliegtickets en de opnames aldaar via de BV werden betaald. Ook moest [naam 8] een factuur betalen aan de architect [naam 8] , waarop een post stond vermeld die betrekking had op tekeningen/verbouwingen van een project in [plaats B] . De vrouw vernam van [naam 8] van de aanschaf van het pand dat toen al een feit was. De aanschaf is gedaan uit het gemeenschappelijk krediet maar stond niet als gemeenschappelijk in de boeken. Tot begin 2008 werd de financiële gang van zaken rondom de BV wekelijks door [naam 2] alleen met de man besproken, evenals de jaarrekeningen. Als er een handtekening van de vrouw nodig was voor fiscale stukken, dan werd de handtekeningenstempel gebruikt. Tijdens de besprekingen heeft [naam 8] de man keer op keer erop gewezen dat zijn hoge privé onttrekkingen tot moeilijkheden zouden leiden, zo staat in de verklaring van 14 januari 2016;
- Uit een rekeningafschrift van 11 juli 2007 blijkt dat door de BV een bedrag werd betaald van € 10.472,06 aan mr. G.J. Kemper (productie 16e). De man stelt dat de betaling was voor advies dat mr. Kemper aan de man en de vrouw gezamenlijk gaf voor de kwestie in Roemenië, maar vaststaat dat het onroerend goed in Roemenië geen gemeenschappelijk eigendom van de man en de vrouw is geweest. Dat het advies door mr. Kemper ook aan de vrouw werd gegeven, heeft de man op geen enkele wijze onderbouwd;
- Op 3 oktober 2007 (productie 16g) heeft de BV een bedrag van € 9.855,17 betaald aan de notaris [notaris] te Roemenië en op 24 oktober 2007 een bedrag van € 886,09 aan [naam 9] . te Roemenië (productie 16i). Verder volgt uit productie 16k een bedrag van € 10.000,- aan [naam 10] op 1 december 2008 met de omschrijving ‘kosten in verband met verkoop terreinen en opstallen te [plaats C] ’.
De man heeft niet weersproken dat hij een bankpas had van de BV en, naast de zakelijke betalingen, vele privéopnames en privébetalingen deed via de rekening van de BV. Evenzeer heeft de man niet weersproken dat alle huishoudelijke kosten en automatische incasso’s waarvoor hij mede aansprakelijk was, liepen via de rekening van de BV, evenals de betalingen voor het gemeenschappelijk onroerend goed dat partijen bezaten, zoals de betalingen aan de bank in verband met de hypothecaire lening. Het kantoorpand van waaruit de onderneming werd gedreven, was privé eigendom van de man en de vrouw. De gebruiksvergoeding die de BV daarvoor betaalde liep via de rekening-courant. Ook het salaris van de man liep via de rekening-courant. De man stelt nu dat dit was om de rekening-courantschuld in te lossen. Daargelaten of dit juist is, staat wel vast dat de man, evenals de vrouw, zijn salaris niet op een aparte rekening ontving, maar via (verrekening in) de rekening-courant met de BV, terwijl hij daarnaast ook opnames en betalingen uitsluitend ten behoeve van zichzelf deed vanuit de rekening-courantverhouding.
De man stelt nu weliswaar dat de contante opnames die hij deed, voor de betaling van [naam 6] waren, die de verbouwingen aan privépanden van de man en de vrouw kennelijk leidde en die zwart werd betaald, maar hij heeft verzuimd in deze procedure inzicht te geven in de omvang van die gestelde betalingen. Het enkel stellen dat de contante opnames voor de betaling van [naam 6] waren, is onvoldoende.
3.20.6.Gelet op het voorgaande komt het hof in het licht van de grieven van de BV tot de vaststelling dat de man weliswaar niet formeel, maar wel materieel heeft te gelden als (contractueel) schuldenaar van de BV uit hoofde van een rekening-courantverhouding, en wel daar waar het gaat om de onttrekkingen aan de BV die de man uitsluitend heeft gedaan ten behoeve van zichzelf of voor de betalingen voor of ten behoeve van uitsluitend aan hem toekomende goederen, dus buiten de (gebruikelijke) zakelijke uitgaven ten behoeve en ten laste van de BV en buiten de (huishoudelijke) uitgaven ten behoeve van partijen gezamenlijk, die zij in rekening-courant lieten boeken. In zoverre slaagt de grief van de BV, waar deze aan de orde stelt dat zij in deze procedure vordert het deel van de schuld, die (uitsluitend) aan de man kan worden toegerekend. Dat de man deze schuld administratief verwerkte c.q. liet verwerken als rekening-courantschuld van de vrouw als dga, doet daaraan niet af, nu de man niet heeft toegelicht waarom hij ervan mocht uitgaan dat de BV deze feitelijke onttrekkingen aan de BV, die alleen hem ten goede zijn gekomen, voor haar rekening zou nemen, althans voor haar rekening zou moeten nemen.
Een en ander leidt tot het oordeel dat de man jarenlang zelfstandig onttrekkingen heeft gedaan aan de BV, die vervolgens in rekening-courant (dga) zijn geboekt, die niet voor rekening van de BV of de vrouw dienden te komen. Aldus kan worden geconcludeerd dat zowel de man als de vrouw (elk) feitelijk een rekening-courantverhouding had met de BV.
3.20.7.De stelling van de BV dat de man daardoor is verbonden voor de helft van de schuld op de peildatum 1 januari 2008 deelt het hof daarmee echter niet. Het is primair aan de BV om voor het hof inzichtelijk te maken welke vordering de BV op de man heeft, vanwege door de man gedane onttrekkingen ten laste van de BV, en verrekend met stortingen/betalingen op die rekening-courantschuld die (deels of uitsluitend) aan de man kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande, het debat tussen partijen en de producties die tot nu toe zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn overgelegd, is het hof niet in staat vast te stellen welk deel van de rekening-courantschuld alleen voor rekening van de man dient te komen.
Het hof zal de BV in de gelegenheid stellen haar vordering op de man bij akte te onderbouwen, en de bewijsstukken waarnaar zij ter onderbouwing verwijst daarbij in het geding te brengen. De man kan daarna bij antwoord-akte daarop reageren. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol.