ECLI:NL:GHAMS:2024:3172

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.339.180/01 en 200.339.330/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum kinderalimentatie, zorgregeling en vakantieregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 november 2024, gaat het om de zorgregeling en kinderalimentatie tussen de ouders van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de door de rechtbank Amsterdam op 20 december 2023 genomen beslissingen over de zorgregeling en de hoogte van de kinderalimentatie. De vader, verweerder in hoger beroep, is het wel eens met de bestreden beschikking. De moeder verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen niet doordeweeks bij de vader zijn, en om een verhoging van de kinderalimentatie. De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 30 september 2024 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een adviserende rol gespeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds 1 april 2024 een hoger inkomen heeft en heeft de ingangsdatum voor de kinderalimentatie vastgesteld op deze datum. De moeder heeft zorgen geuit over de zorg die de vader biedt aan de kinderen, terwijl de vader het belang van regelmatig contact met de kinderen benadrukt. Het hof heeft besloten dat de kinderen in 2025 en 2026 de eerste twee weken bij de vader verblijven, gevolgd door twee weken bij de moeder, en dat vanaf 2027 de kinderen drie weken bij de vader en drie weken bij de moeder verblijven. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.339.180/01 en 200.339.330/01
Zaaknummer rechtbank: C/ 13/726611 / FA RK 22-7754 en C/13/736975 / FA RK 23-4783
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Karami te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Öntaş te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over (een deel van) de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige 1] (4 jaar) en [minderjarige 2] (3 jaar), en over de door de vader te betalen kinderalimentatie en de draagplicht voor de huwelijkse schulden.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 20 december 2023 onder andere beslissingen genomen ten aanzien van de zorgregeling, de kinderalimentatie en de draagplicht voor de schulden (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder is het op onderdelen niet eens met de bestreden beschikking. Zij wil niet dat de kinderen (naast een tweewekelijks weekend) elke week op woensdagmiddag bij de vader zijn en ook niet dat de kinderen drie aaneengesloten weken in de zomervakantie bij de vader zijn. Verder vindt de moeder de kinderalimentatie te laag en wil zij een duidelijke beslissing over de draagplicht van partijen ter zake van de schulden. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 20 maart 2024 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 27 mei 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- de stukken van de procedure bij de rechtbank, ingediend door de moeder op 12 april 2024;
- een bericht van de zijde van de moeder van 3 juni 2024 met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 19 september 2024 met bijlagen en met daarin ook een wijziging van haar verzoek,
- een bericht van de zijde van de vader van 21 augustus 2024 met bijlage,
- een bericht van de zijde van de vader van 24 september 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 30 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door B. van den Bosch, tolk in de Spaanse taal,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn gehuwd [in] 2016. Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 februari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2019, en [minderjarige 2] , geboren [in] 2021 (hierna gezamenlijk: de kinderen). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. Sinds het uiteengaan van partijen in maart 2022 hebben de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.3
Bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking is een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader de kinderen om de week op vrijdagmiddag om 17.30 uur ophaalt bij de moeder en hen terugbrengt op zondag om 17.30 uur.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader de kinderen in het kader van de zorgregeling (naast een tweewekelijks weekend) iedere woensdag uit school haalt en hen tot 18.30 uur na het eten bij zich heeft.
Verder heeft de rechtbank een vakantieregeling vastgesteld waarbij ten aanzien van de zomervakantie, overeenkomstig het verzoek van de vader, is bepaald dat de kinderen drie weken bij de vader en drie weken bij de moeder verblijven.
Daarnaast is een door de vader met ingang van 20 december 2023 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van € 175,50 per kind per maand. Deze beslissing is gegeven op het - gewijzigde - verzoek van de moeder om een bijdrage te bepalen van € 383,50 per kind per maand.
Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de huwelijkse schulden. De vader had verzocht te bepalen dat de moeder draagplichtig is voor de helft van de schulden aan de Belastingdienst ter zake van de kinderopvangtoeslag van 2022, het kindgebonden budget van 2021 en 2022 en de creditcardschuld van € 994,79.
De moeder had op haar beurt verzocht te bepalen dat de vader draagplichtig is voor de helft van de schulden aan de Belastingdienst ter zake van het kindgebonden budget in 2022 van € 858,-, de aanslagen IB 2022 en de bijdrage zorgverzekeringswet 2022 van € 3.920,-, € 2.103,-, € 1.049,- en de lening van de DUO van € 1.109,10.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre,
1. een zorgregeling te bepalen waarbij de kinderen niet doordeweeks bij de vader zijn en een regeling tijdens de zomervakantie te bepalen als volgt:
- zomervakantie 2024:
* de kinderen verblijven bij de moeder van 20 juli 2024 tot en met 24 juli 2024; waarbij de vader de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de vader van 24 juli 2024 tot en met 28 juli 2024; waarbij de moeder de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de moeder van 28 juli 2024 tot en met 31 juli 2024; waarbij de vader de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de vader van 31 juli 2024 tot en met 2 augustus 2024; waarbij de moeder de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de moeder van 2 augustus 2024 tot en met 9 augustus 2024; waarbij de vader de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de vader van 9 augustus 2024 tot en met 16 augustus 2024; waarbij de moeder de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de moeder van 16 augustus 2024 tot en met 23 augustus 2024; waarbij de vader de kinderen ophaalt;
* de kinderen verblijven bij de vader van 23 augustus 2024 tot en met 30 augustus 2024; waarbij de moeder de kinderen ophaalt.
Het wisselmoment vindt plaats om 17.30 uur.
- zomervakantie 2025: de kinderen verblijven om de week bij de andere ouder, waarbij de kinderen de eerste week bij de vader verblijven,
- zomervakantie 2026: de kinderen verblijven om de anderhalve week bij de andere ouder, waarbij de kinderen de eerste anderhalve week bij de moeder verblijven.
2. ten aanzien van de kinderalimentatie te bepalen - na wijziging van haar verzoek - dat de vader:
- in de periode van 20 december 2023 tot 1 april 2024 een bijdrage ten behoeve van de kinderen dient te voldoen van € 383,- per kind per maand, waarbij de vader het verschil van de alimentatie binnen twee weken na de te geven beschikking dient over te maken naar de moeder;
- in de periode van 1 april 2024 tot en met 31 december 2024 een bijdrage ten behoeve van de kinderen dient te voldoen van € 411,50 per kind per maand, waarbij de vader het verschil van de alimentatie binnen twee weken na de te geven beschikking dient over te maken naar de moeder;
- per 1 januari 2025 een bijdrage ten behoeve van de kinderen dient te voldoen van € 492,50 per kind per maand;
3. het verzoek van de moeder ten aanzien van de verdeling van de huwelijkse schulden toe te wijzen en te bepalen dat de vader draagplichtig is voor de schulden zoals vermeld onder randnummers 55 tot en met 59 van haar beroepschrift;
4. althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat de moeder de Argentijnse nationaliteit heeft. Het hof stelt vast dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de verzoeken van partijen kennis te nemen.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof dit tot uitgangspunt neemt.
Kinderalimentatie
5.2
Ter zitting in hoger beroep zijn partijen het eens geworden over de hoogte van de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Zij hebben afgesproken dat de vader een bijdrage van € 230,- per kind per maand zal voldoen. Partijen zijn er niet in geslaagd ook ten aanzien van de ingangsdatum overeenstemming te bereiken en zij het hebben het hof verzocht op dit punt een beslissing te nemen.
Ingangsdatum
5.3
De moeder vindt dat 1 april 2024 een redelijke ingangsdatum voor de hogere bijdrage is, omdat de vader sinds die datum een nieuwe baan met een hoger inkomen heeft.
De vader wil niet dat de bijdrage met terugwerkende kracht wordt verhoogd, omdat hij dan meteen met een betalingsachterstand wordt geconfronteerd terwijl hij ook nog schulden heeft waarop hij moet aflossen.
Het hof stelt vast dat de vader bij zijn vorige werkgever, gezien zijn loonstroken van 2023, een salaris verdiende van € 4.125,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. Bij zijn huidige werkgever bedraagt zijn salaris € 5.200,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. Vastgesteld kan worden dat de vader per 1 april 2024 aanzienlijk meer inkomsten heeft dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Hoewel mogelijk ook ten aanzien van de moeder geldt dat zij meer inkomen heeft dan de rechtbank in aanmerking heeft genomen, acht het hof alleen al vanwege de salarisstijging van de vader 1 april 2024 een redelijke ingangsdatum voor de hogere kinderalimentatie.
Draagplicht huwelijkse schulden
5.4
De moeder is het eens met de bepaling van de rechtbank dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de huwelijkse schulden, maar zij ziet graag dat wordt benoemd om welke schulden het gaat.
5.5
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen in gemeenschap van goederen gehuwd waren. Uit de wet volgt dat de schulden die voor en tijdens het huwelijk zijn ontstaan gemeenschapsschulden zijn. Na de ontbinding van de huwelijkse gemeenschap zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor de gemeenschapsschulden tenzij afwijkende afspraken zijn gemaakt. Partijen hebben geen afwijkende afspraken gemaakt. De peildatum voor de omvang van de gemeenschapsschulden is de datum van de ontbinding van de huwelijkse gemeenschap. De huwelijkse gemeenschap wordt ontbonden op de dag van indiening van het echtscheidingsverzoek, in dit geval 7 december 2022. Partijen hebben weliswaar beiden stukken overgelegd zoals aanslagen IB en brieven en mededelingen van de Belastingdienst, maar geen van beiden heeft een met stukken onderbouwd overzicht in het geding gebracht op grond waarvan het hof kan vaststellen welke gemeenschapsschulden er waren op 7 december 2022 en van welke omvang. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen en het verzoek van de moeder om een opsomming te geven van de gemeenschapsschulden afwijzen.
Zorgregeling
5.6
De moeder voert aan dat zij ter zitting van de rechtbank per ongeluk ermee akkoord is gegaan dat de kinderen iedere week op woensdagmiddag bij de vader zijn; zij had daarvan meteen al spijt. De moeder wil graag weer activiteiten met de kinderen kunnen ondernemen op woensdag, waarbij zij onder andere denkt aan zwemles en muziekles. De vader kan dat op zaterdag met de kinderen doen. Verder merkt de moeder dat de kinderen vaak moe terugkomen van de vader. Zij heeft ter zitting in hoger beroep dan ook voorgesteld dat de kinderen eens per twee weken op woensdag (of een andere doordeweekse dag) bij de vader zijn.
De vader hecht veel waarde aan zijn wekelijkse woensdagmiddag met de kinderen. Hij kan de kinderen ook naar activiteiten brengen, mits deze in overleg worden gepland. Gezien de jonge leeftijd van de kinderen en hun hechtingsfase vindt de vader het belangrijk om hen regelmatig te zien. Een andere dag dan de woensdag is voor hem niet meer mogelijk sinds hij een nieuwe baan heeft.
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het belang van wekelijks contact tussen de kinderen en de vader onderstreept. Vooral voor jonge kinderen is frequent contact belangrijk.
Mede gelet op dit advies van de raad, is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen is om de wekelijkse omgang met de vader op woensdagmiddag te handhaven. Daarbij laat het hof ook meewegen dat niet is gebleken dat die wekelijkse omgang op noemenswaardige problemen stuit. De vader heeft bovendien bevestigd dat hij bereid is met de kinderen naar zwemles, muziekles of een andere activiteit te gaan als die op de woensdagmiddag valt en de activiteit in onderling overleg tussen partijen wordt gepland. Dat de vader door zijn verhuizing (naar een ander deel van de stad) meer reistijd heeft (en de kinderen dus ook), weegt niet op tegen het belang van wekelijks contact tussen de kinderen en de vader.
Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook in zoverre bekrachtigen.
Vakantieregeling
5.8
De moeder is het er niet mee eens dat de kinderen nu al in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader zijn. Zij is altijd hun hoofdverzorger geweest en de kinderen zijn nog klein; zij zijn nog nooit langer dan een week bij de moeder vandaan geweest. De moeder maakt zich daarnaast zorgen over de zorg die de vader de kinderen geeft; de kinderen komen geregeld met luieruitslag terug en de vader wilde [minderjarige 2] geen paraplu geven toen die herstellende was van een keelontsteking; een andere keer had de vader niet door dat [minderjarige 2] koorts had. Al dit soort voorvallen maakt dat de moeder drie weken in de vakantie te lang vindt voor de kinderen.
5.9
De vader weerspreekt de verwijten van de moeder. De moeder stelt zich volgens hem controlerend op en geeft haar eigen interpretatie aan de zorgregeling, met als gevolg dat de omgang soms niet door kon gaan omdat de moeder in emotionele staat weigerde om uitvoering aan de regeling te geven. Dat is niet in het belang van de kinderen geweest.
De vader staat open voor een voorstel over de zomervakantie, maar hij moet wel met de kinderen op vakantie kunnen. In het voorstel van de moeder zijn te veel wisselingen en verloopt de opbouw te langzaam.
5.1
Ter zitting in hoger beroep hebben partijen verklaard dat zij de zorg voor de kinderen tijdens de zomervakantie van 2024 bij helfte hebben gedeeld in die zin dat zij de eerste twee weken door tweeën hebben gedeeld (zodat de kinderen een halve week bij de ene ouder waren en een halve week bij de andere ouder) en dat de kinderen de laatste vier weken om en om een week bij de vader en de moeder waren. De moeder wil een dergelijke regeling ook in de zomervakantie van 2025 hanteren en die in het jaar erna uitbreiden zodat uiteindelijk in 2027 een regeling geldt waarbij de kinderen eerst drie weken bij de een zijn en dan drie weken bij de ander. De vader wil echter dat de kinderen al in de volgende zomervakantie drie aaneengesloten weken bij hem zijn.
5.11
Ook ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie sluit het hof aan bij het advies van de raad; ter zitting heeft de raad gesteld dat drie weken zonder de andere ouder lang is voor kinderen van de leeftijd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Hoe leuk de kinderen het ook hebben bij de ene ouder, zij kunnen de andere ouder gaan missen. Het is daarom belangrijk dat partijen afspraken maken over het contact tussen de kinderen en de ouder bij wie zij niet verblijven gedurende vakanties (bijvoorbeeld via videobellen). Verder heeft de raad voorgesteld dat in 2025 en 2026 nog een opbouw is in de duur dat de kinderen tijdens de zomervakantie bij ieder van beide ouders zijn. Het hof zal aansluiten bij dit advies en een vakantieregeling bepalen waarbij de kinderen in 2025 en 2026 eerst twee weken bij de ene ouder zijn, vervolgens twee weken bij de andere ouder, dan weer een week bij de ene ouder en tot slot een week bij de andere ouder. Op die manier is er ruimte voor de ouders om weg te gaan met de kinderen en zijn de kinderen niet te lang zonder de andere ouder. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
5.12
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de onderhoudsbijdrage en de verdeling van de zomervakantie, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader met ingang van 1 april 2024 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen op € 230,- (TWEEHONDERD DERTIG EURO) per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is bepaald dat de kinderen iedere woensdag uit school tot 18.30 uur na het eten bij de vader zijn en waarbij de vader haalt en brengt;
stelt, uitvoerbaar bij voorraad, een vakantieregeling voor de zomervakantie vast waarbij:
- de kinderen in 2025 en 2026 de eerste twee weken bij de vader zijn, vervolgens twee weken bij de moeder, dan weer een week bij de vader en tot slot een week bij de moeder,
- de kinderen vanaf 2027 drie weken bij de vader verblijven en drie weken bij de moeder,
en vernietigt de beschikking waarvan beroep in zoverre;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij is bepaald dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de huwelijkse schulden;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. F. Kleefmann en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 19 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.