ECLI:NL:GHAMS:2024:317

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
200.325.083/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarder inzake bankbeslag en correspondentie

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder die bankbeslag heeft gelegd op haar rekening. De klacht betreft onder andere de hoedanigheid van klaagster, de rechtmatigheid van de vordering en het niet reageren van de gerechtsdeurwaarder op correspondentie. Klaagster was eerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en de gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van de griffier beslag gelegd op haar bankrekening. Klaagster heeft op 31 maart 2023 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, die op 2 maart 2023 een eerdere klacht ongegrond verklaarde. Tijdens de behandeling van de zaak op 21 december 2023 was klaagster niet aanwezig, maar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft het woord gevoerd. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kamer in de eerdere beslissing overgenomen, waarbij klaagster bezwaar heeft gemaakt tegen de volledigheid van deze vaststellingen. Het hof heeft geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. De beslissing van de kamer is gedeeltelijk vernietigd, maar de overige onderdelen zijn bevestigd. Klaagster is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.325.083/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/707594 / DW RK 21/428
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 februari 2024
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
tegen
[geïntimeerde],
gerechtsdeurwaarder te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. F.A. Rippen.
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is veroordeeld tot betaling van proceskosten. Ter incassering van die vordering heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van de griffier van de rechtbank beslag gelegd op de bankrekening van klaagster. In dat verband maakt klaagster de gerechtsdeurwaarder een aantal verwijten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 31 maart 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 2 maart 2023 (ECLI:NL:TGDKG:2023:114).
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 8 juni 2023 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 21 december 2023. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klaagster is niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Klaagster heeft tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt, omdat zij meent dat die onvolledig zijn. Het hof zal met dit bezwaar (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden. De onbestreden feiten komen neer op het volgende:
3.1.
De kantonrechter te Haarlem heeft klaagster bij vonnis van 14 november 2018 veroordeeld in de proceskosten van gedaagde mr. [naam].
3.2.
Op 19 augustus 2020 heeft de griffier van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) een dwangbevel ten laste van klaagster uitgevaardigd.
3.3.
Bij exploot van 4 september 2020 is het dwangbevel aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.
3.4.
Klaagster heeft verzet ingesteld tegen het dwangbevel. Bij beschikking van 2 februari 2021 van de rechtbank Noord-Holland is het door klaagster ingediende verzet tegen het dwangbevel van 19 augustus 2020 ongegrond verklaard.
3.5.
Op 27 mei 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:
a. de gerechtsdeurwaarder gedurende een periode van vijf weken bankbeslag heeft gelegd in opdracht van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in plaats van in opdracht van de griffier;
b. de gerechtsdeurwaarder stelselmatig weigert om de bezwaargronden van klaagster voorafgaand en ten tijde van het beslag aan de griffier voor te leggen;
c. het onderliggende vonnis, het dwangbevel en de beschikking zijn gewezen voor partijen [appellante] in privé als geëxecuteerde tegen notaris [naam] in hoedanigheid van executant, terwijl de gerechtsdeurwaarder een beslagexploot heeft opgemaakt voor de ondernemer drs. [appellante] LLB (WO) h.o.d.n. [X] als geëxecuteerde met de Volksbank N.V. als executant. Daar heeft de griffienota geen betrekking op;
d. als de griffienota wél betrekking zou hebben op de tweede executieverkoop, deze nota op grond van artikel 11 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz) is verrekend met de betalingen van het griffierecht in de hoofdzaak geregistreerd onder nummer C/15/292114;
e. de gerechtsdeurwaarder weigert de ingehouden gelden terug te boeken dan wel over het verzoek van klaagster te overleggen met de griffier. Het gaat volledig buiten de griffier om, dus rechtstreeks met het LDCR of de administratie.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing klachtonderdeel b gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond verklaard. Hoewel een klachtonderdeel gegrond is verklaard heeft de kamer geen aanleiding gezien een maatregel op te leggen. De gerechtsdeurwaarder is wel veroordeeld tot betaling van de door klaagster gemaakte kosten, in totaal € 100,-.
Klachtonderdeel a: vijf weken bankbeslag in opdracht van het LDCR in plaats van de griffier
5.2.
De kamer heeft over dit klachtonderdeel geoordeeld dat uit het exploot van 27 mei 2021 blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de griffier van de rechtbank Noord-Holland bankbeslag ten laste van klaagster heeft gelegd. Het is voldoende duidelijk dat de opdracht aan het LDCR, belast met de inning van het griffierecht, namens de griffier is gegeven. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op 25 juni 2021 de verklaring derdenbeslag in de zin van artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van de ABN AMRO Bank N.V. (hierna: de bank) heeft ontvangen. Op 1 juli 2021 heeft de gerechtsdeurwaarder de afdracht van de bank ontvangen, waarna de gerechtsdeurwaarder het dossier met klaagster heeft afgewikkeld. De wet geeft geen termijn voor afdracht. Niet gebleken is dat de termijn van afdracht onredelijk lang heeft geduurd, aldus de kamer.
5.3.
Klaagster heeft in hoger beroep aangevoerd dat dit klachtonderdeel door de kamer onvolledig is behandeld. Klaagster heeft geen klacht ingediend over de afdracht, maar over het niet opheffen van het beslag na twee weken. Volgens klaagster had de gerechtsdeurwaarder, na dringende verzoeken van klaagster na twee weken contact moeten opnemen met de bank over de verklaring derdenbeslag en vervolgens moeten meedelen dat het beslag per ommegaande moest worden opgeheven, maar het beslag is vijf weken blijven liggen met volledig geblokkeerde rekeningen, aldus klaagster.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 476a Rv is een derde-beslagene sinds 1 oktober 2020 verplicht twee weken na het gelegde beslag verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen en kan op verzoek van de geëxecuteerde (in dit geval de bank) die termijn worden verlengd tot vier weken. Dat de bank die verklaring niet binnen die termijn heeft gedaan is niet (tuchtrechtelijk) aan de gerechtsdeurwaarder te verwijten. Daarbij stond het klaagster vrij om zelf contact met de bank op te nemen en zo nodig een vervroegde verklaring aan te vragen om de procedure te versnellen. Wat betreft hetgeen klaagster met betrekking tot dit klachtonderdeel verder heeft aangevoerd verenigt het hof zich met het oordeel van de kamer zoals weergegeven onder 5.2. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die een ander oordeel rechtvaardigen. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot het leggen van beslag van de griffier had kunnen weigeren omdat hij geen ministerieplicht heeft in het arrondissement Noord-Holland leidt ook niet tot een ander oordeel. De beperking van de ministerieplicht tot het grondgebied van de provincie waarin de vestigingsplaats van de gerechtsdeurwaarder ligt, laat onverlet dat een gerechtsdeurwaarder bevoegd is in het gehele land ambtshandelingen te verrichten op grond van artikel 3 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Een reden om dienst te weigeren was er voor de gerechtsdeurwaarder niet.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel b: de gerechtsdeurwaarder heeft op een gegeven moment niet meer gereageerd
5.6.
De kamer heeft dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Gelet op de hoeveelheid e-mails van klaagster en de inhoud hiervan kon de gerechtsdeurwaarder besluiten niet langer te reageren of de verzoeken niet langer door te sturen aan de opdrachtgever. Wel dient een gerechtsdeurwaarder een dergelijk besluit te communiceren met de betrokkene en niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder dat heeft gedaan, aldus de kamer.
5.7.
Met de kamer is het hof van oordeel dat het uitgangspunt is dat de gerechtsdeurwaarder aan een justitiabele dient mee te delen dat hij niet langer op correspondentie zal reageren. Dat uitgangspunt kent echter wel zijn grenzen en die grenzen zijn in dit geval door klaagster – gelet op de door klaagster gebruikte scheldwoorden en zeer beledigende taal – overschreden. Zo heeft klaagster in een serie e-mails op 11 juni 2021 aan de gerechtsdeurwaarder onder meer geschreven: “waardeloze klootzakken. Welke banken heeft u benaderd, godverdomme”, “jullie sporen gewoon niet”, “WAARDELOZE KLOOTZAKKEN, MIJN EIGEN GELD GODVERDOMME” en “OPLICHTERS EN DIEVEN, WAAR IS MIJN GELD GODVERDOMME” en op 30 juni 2021 in een e-mail: “stelletje oplichters”. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel c: hoedanigheid van klaagster
5.8.
Het hof is evenals de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder de eenmanszaak van klaagster in het beslagexploot heeft opgenomen. Uit het dwangbevel volgt niet of het om klaagster als privépersoon of om de eenmanszaak van klaagster gaat, maar dat doet bij de tenuitvoerlegging ook niet ter zake omdat er bij een eenmanszaak geen onderscheid is tussen bedrijfs- en privévermogen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdelen d en e: rechtmatigheid vordering en terugboeken gelden
5.9.
Ook over deze klachtonderdelen ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan. Het is niet de taak van de tuchtrechter om de rechtmatigheid van de onderliggende vordering te beoordelen. Klaagster heeft verzet aangetekend tegen het dwangbevel en dat verzet is ongegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het dwangbevel ten uitvoer te leggen. Tot het terugboeken van ingehouden gelden of overleg met de opdrachtgever was de gerechtsdeurwaarder niet gehouden.
Conclusie
5.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder in alle onderdelen ongegrond is. Voor de in eerste aanleg uitgesproken kostenveroordeling bestaat daarom geen grond. Het hof zal de bestreden beslissing vernietigen waar het de gegrondverklaring van klachtonderdeel b en de kostenveroordeling betreft.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, waar het betreft klachtonderdeel b en de kostenveroordeling;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klachtonderdeel b ongegrond;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 door de rolraadsheer.