ECLI:NL:GHAMS:2024:3165
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de eisen van artikel 285 Fw
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de appellant tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De appellant, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.W. Hoogland, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, dat op 3 september 2024 was afgewezen. De appellant had in haar beroepschrift aangevoerd dat zij door diverse boetes van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in financiële problemen was geraakt, mede door een gokverslaving en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Tijdens de zitting op 8 oktober 2024 heeft de appellant haar situatie toegelicht en aangegeven dat zij sinds 14 augustus 2024 niet meer heeft gegokt en dat zij in behandeling is voor haar verslaving en PTSS.
Het hof heeft beoordeeld of de appellant kan worden ontvangen in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de eisen van artikel 285, eerste lid, aanhef en onder f, van de Faillissementswet (Fw), die vereisen dat de schuldenaar voorafgaand aan het verzoek een poging doet om een buitengerechtelijke schuldregeling aan te bieden. Het hof concludeerde dat er geen voldoende onderbouwde verklaring was dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke regeling. Bovendien beschikte de appellant over voldoende afloscapaciteit, wat de kans op een succesvolle regeling vergrootte.
Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de appellant niet-ontvankelijk in haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof gaf de appellant echter de mogelijkheid om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mits zij kan aantonen dat haar situatie is verbeterd en dat zij in staat is om aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te voldoen. De beslissing van het hof kan leiden tot ontruiming van de woning van de appellant, maar het hof ging ervan uit dat de verhuurder rekening zou houden met de omstandigheden van de appellant.