ECLI:NL:GHAMS:2024:3153
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep wegens intrekking van bezwaren
In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, gewezen op 26 juli 2024, in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-223330-23, 16-218857-23 en 13-041862-24. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 heeft de gemachtigd raadsman van de verdachte aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het hoger beroep, en van de argumenten die door de raadsman zijn aangevoerd.
Gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, en het feit dat de verdachte zijn bezwaren tegen het vonnis heeft ingetrokken, heeft het hof geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met nader onderzoek van de zaak. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, die op 3 oktober 2024 in openbare zitting heeft geoordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de gevolgen van het intrekken van bezwaren door de verdachte. Het hof heeft in zijn beslissing de procedurele aspecten van het strafrecht in acht genomen en de rechten van de verdachte gewaarborgd, ondanks de niet-ontvankelijkheid.