ECLI:NL:GHAMS:2024:3151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
23-000658-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor medeplichtigheid bij bankhelpdeskfraude, witwassen, oplichting en overtreding van de Wegenverkeerswet met bijzondere voorwaarden

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2024. De verdachte, geboren in 2004, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof bevestigde de veroordeling voor medeplichtigheid aan bankhelpdeskfraude, witwassen, oplichting en overtreding van de Wegenverkeerswet. De verdachte kreeg een voorwaardelijke jeugddetentie van vier weken, een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Het hof overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een berekende rol had gespeeld in de gepleegde feiten en dat hij geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden. De rechtbank had eerder al een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, maar het hof paste het jeugdstrafrecht toe, gezien de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 435,40. Het hof benadrukte het belang van begeleiding en behandeling voor de verdachte, die nog steeds pedagogisch beïnvloedbaar is. De beslissing van het hof is in lijn met de adviezen van deskundigen en de noodzaak voor een pedagogische aanpak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000658-24
datum uitspraak: 17 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2024 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-293324-22 (zaak A) en 13-235495-23 (zaak B), alsmede 13-034762-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in zaak A onder 1 primair en 1 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak en de daaraan verwante beslissing omtrent de vordering van benadeelde partij [benadeelde] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet tot andere overwegingen en beslissingen dan die van de rechtbank gebracht, zodat het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden bevestigd, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof merkt op dat de omstandigheid dat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd in dit geval niet aan een partiële bevestiging van het vonnis in de weg staat, omdat het hof komt tot dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde in zaak A – met toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) – veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, waaraan bijzondere voorwaarden zijn verbonden. Daarnaast heeft de rechtbank voor het in eerste aanleg in zaak B onder 2 en 3 bewezenverklaarde aan de verdachte een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechtbank opgelegd met dien verstande dat de advocaat-generaal enkel het meewerken met de Buddy-coach begeleiding van [stichting] als bijzondere voorwaarde wenst te stellen. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn bepleit dat kan worden volstaan met de constatering daarvan.
De raadsman heeft de toepassing van het jeugdstrafrecht bepleit. Daarnaast is verzocht rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Aard en ernst van de feiten
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de ernst van de feiten in zaak A en neemt de navolgende overweging over:
“Zaak A
“Verdachte is op 2 augustus 2022 bij de diefstal van een geldbedrag – dat is verkregen door middel van zogenoemde bankhelpdeskfraude – als medeplichtige behulpzaam geweest door een bankrekening (op naam van een ander), die eerder door hem was geopend, ter beschikking te stellen aan zijn medeverdachten. Op die manier heeft hij de diefstal met valse sleutel gefaciliteerd en is hij tenminste indirect verantwoordelijk voor de door die diefstal berokkende leed. Verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor het eigendomsrecht van een ander en slechts oog gehad voor zijn eigen financiële voordeel.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen door het crimineel geld dat op de voornoemde rekening werd overgemaakt voorhanden te hebben en contant te maken door het telkens te pinnen en te gebruiken voor aankopen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Daarnaast vormt witwassen een aantasting van de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in het handelsverkeer geschaad.
Verder heeft verdachte zich in de periode van 27 juni tot en met 5 juli 2022 schuldig gemaakt aan oplichting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte deed zich voor als bonafide verkoper, won het vertrouwen van de slachtoffers en verzocht hen vervolgens geld over te maken voor (concert)kaarten. Dit geld kwam terecht op de bankrekening waarover de verdachte de beschikking had. Door zo te handelen wordt het vertrouwen van de gebruikers van online platformen als [website] aangetast.”
In aanvulling hierop – en tevens in lijn met de rechtbank – overweegt het hof dat de verdachte ook in hoger beroep iedere betrokkenheid bij deze feiten heeft ontkend, dan wel heeft hij gezwegen. Het hof trekt hieruit de conclusie dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden en keuzes neemt, wat het hof de verdachte kwalijk neemt. Het baart het hof ook zorgen. Het hof heeft geen inzicht gekregen in hoe en waarom de verdachte tot deze strafbare feiten is gekomen.
Het hof sluit zich tevens aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de ernst van de feiten in zaak B en neemt de navolgende overweging over:
“Zaak B
Verdachte beschikt niet over een rijbewijs. Toch heeft hij op 27 april 2023 in Uithoorn als bestuurder van een personenauto gebruik gemaakt van de openbare weg. Daarbij heeft hij zich onverantwoordelijk gedragen door te hard en slingerend over een rotonde te rijden, waarvan ook andere verkeersdeelnemers gebruik maakten. Hij heeft daarbij een eenzijdig verkeersongeval veroorzaakt. Gelet op het feit dat de auto waarin de verdachte reed verschillende onderdelen is verloren, moet de aanrijding met een flinke vaart en klap gepaard zijn gegaan. Verdachte is er vervolgens vandoor gegaan zonder zich te bekommeren over de materiële schade die hij had berokkend, waardoor de politie hem pas later heeft kunnen aanhouden.”
De persoon van de verdachte en de adviezen van de deskundigen
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 september 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van vermogensdelicten en rijden zonder rijbewijs.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof, in aanvulling op de stukken die zich reeds in eerste aanleg in het dossier bevonden, kennisgenomen van de volgende rapporten en verslagen die over de verdachte zijn opgesteld:
  • een plan van aanpak van 26 september 2024 van de [instelling] en Jeugdreclassering (hierna: de jeugdreclassering), opgemaakt door [naam 1] ;
  • een e-mail van 2 mei 2024 van [naam 2] , GZ-psycholoog bij de Waag;
  • een e-mail met bijlage van 2 mei 2024 van [naam 3] , jongerencoach bij [stichting] .
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen de deskundigen namens de Raad, de jeugdreclassering en [stichting] ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht.
Uit het verslag van 2 mei 2024 van [naam 2] , GZ-psycholoog bij de Waag en sinds juni 2023 de behandelaar van de verdachte, komt naar voren dat de verdachte gemotiveerd en meewerkend is en zich open opstelt naar de behandelaar. Opvallend is dat de sociaal-emotionele leeftijd van de verdachte niet gelijkloopt met zijn kalenderleeftijd. Hij komt jonger over dan zijn leeftijd doet vermoeden, is beïnvloedbaar en meer impulsief dan gezien zijn leeftijd van hem verwacht kan worden. Daarnaast is hij ook kwetsbaar omdat zijn sterk disharmonische intelligentieprofiel ervoor zorgt dat hij verbaal sterk overkomt en meer lijkt te begrijpen en over inzicht lijkt te beschikken, dan daadwerkelijk het geval is. Hij heeft meer uitleg en ondersteuning nodig en het kost hem meer tijd om tot resultaten te komen. Hierdoor is het risico op overschatting en overvraging van de verdachte groot. Gezien bovenstaande wordt vanuit de behandeling geadviseerd om een aanpak via de jeugdhulpverlening en het jeugdrecht (
het hof begrijpt: het jeugdstrafrecht) te adviseren. De verdachte kan hierin meer profiteren wat betreft zijn identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling en meer ondersteuning krijgen, waarmee verwacht wordt dat de recidivekans afneemt. De verdachte heeft baat bij de begeleiding en behandeling die geboden wordt.
[naam 3] , jongerencoach bij [stichting] , heeft schriftelijk en persoonlijk ter zitting bevestigd dat de verdachte zich heeft ingezet en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Hij benadrukt het belang van continuïteit van zorg. Toepassing van het jeugdstrafrecht – althans, zo begrijpt het hof – biedt de verdachte de mogelijkheid om de ondersteuning en behandeling te ontvangen die hij nodig heeft om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten. De jongerencoach sluit zich voor het overige aan bij het advies van de GZ-psycholoog.
De deskundige van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn eerder uitgebrachte advies om het volwassenstrafrecht toe te passen bijgesteld. Destijds waren er meer zorgen dan nu, omdat de verdachte zijn afspraken niet nakwam, er nieuwe verdenkingen waren en hij een berekenende proceshouding liet zien. De verdachte heeft de afgelopen periode goed meegewerkt, heeft inmiddels een baan en het is de bedoeling dat de verdachte zelfstandig gaat wonen. Daarnaast zal de behandeling bij de Waag binnenkort worden afgerond. Gezien het belang bij continuering van de begeleiding en zorg, verzet de deskundige zich niet tegen toepassing van het jeugdstrafrecht.
De deskundige van de Raad heeft ter terechtzitting in hoger beroep geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen, aangezien de verdachte nog thuis woont en hij nog baat heeft bij de jongerencoach en steun bij het maken van keuzes in vrienden. De behandeling van de Waag wordt binnenkort afgerond maar qua begeleiding is er nog veel te doen. De verdachte is nog pedagogisch beïnvloedbaar en nog niet uitgerijpt.
Het oordeel van het hof over het toe te passen sanctiestelsel
Ten tijde van het plegen van het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde was de verdachte 17 jaar oud zodat in beginsel het jeugdstrafrecht dan van toepassing is. Ten tijde van de overige bewezenverklaarde feiten was de verdachte meerderjarig zodat in beginsel het meerderjarigenstrafrecht van toepassing is. Op grond van het bepaalde in artikel 77c Sr kan de rechter de bepalingen van het jeugdstrafrecht toepassen, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof overweegt dat er in deze zaak zowel argumenten tegen, als argumenten voor het toepassen van het jeugdstrafrecht zijn. Het gaat met name in zaak A om ernstige feiten die op een berekende wijze zijn gepleegd en waar de verdachte geen verklaring over heeft willen afleggen, hetgeen calculerend en volwassen overkomt. Daarnaast heeft de verdachte een baan en is het de bedoeling dat hij zelfstandig gaat wonen. Deze argumenten pleiten voor toepassing van het volwassenstrafrecht.
Niettemin zal het hof toepassing geven aan artikel 77c Sr en het jeugdstrafrecht toepassen. Van doorslaggevend belang daarbij acht het hof dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de persoon van de verdachte die dit rechtvaardigen. Het hof vindt het daarbij met name van belang dat de sociaal-emotionele leeftijd van de verdachte niet gelijkloopt met zijn kalenderleeftijd, waardoor hij jonger overkomt dan zijn leeftijd doet vermoeden, hij beïnvloedbaar is en meer impulsief is dan gezien zijn leeftijd van hem verwacht kan worden. De persoonlijkheid van de verdachte lijkt nog niet uitontwikkeld. Daarnaast constateert het hof dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en dat de verdachte heeft geprofiteerd van interventies die in het kader van het jeugdstrafrecht zijn ingezet. Het hof is op grond van hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht van oordeel dat de verdachte in het vervolg dan ook meer kan profiteren van een pedagogische aanpak dan van een volwassen aanpak en dat het reeds ingezette traject dient te worden voorgezet zodat de positief ingezette lijn niet wordt doorkruist. Ook van belang acht het hof hierbij dat de verdachte zelf ter terechtzitting heeft aangegeven zijn huidige begeleiders positief te waarderen en graag met hen de huidige koers voortzet omdat hij het contact als positief ervaart en naar eigen zeggen eindelijk een goede band met hen heeft opgebouwd.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht van belang is voor een zo’n gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte.
Conclusie
Het hof is van oordeel dat een vrijheidsstraf noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het in zaak A onder 2 subsidiair, 3 en 4 en het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde door afdoening met een lichtere strafmodaliteit dan een vrijheidsstraf miskend zou worden. Het hof zal deze vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Gelet op het aantal feiten en zijn rol in het in zaak A en in zaak B onder 3 bewezenverklaarde zal het hof daarnaast een taakstraf aan de verdachte opleggen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf weken met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in eerste aanleg met ruim een maand is overschreden. Het hof zal daarom een voorwaardelijke jeugddetentie van vier weken opleggen. Aan dit voorwaardelijk strafdeel zal het hof bijzondere voorwaarden verbinden waarvan het hof verwacht dat deze zullen bijdragen een verdere ontwikkeling van de verdachte in een gunstige richting. Daarnaast legt het hof aan de verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op voor de duur van 50 uur. Gelet op de ernst en aard van deze feiten en ter vergroting van de verkeersveiligheid legt het hof met betrekking tot het in zaak B onder 1 en 2 bewezenverklaarde aan de verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden op met een proeftijd van twee jaar.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Het hof verenigt zich met de beslissingen van de rechtbank ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en neemt deze over, behalve voor zover het de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel betreft. Aangezien ten aanzien van de verdachte het jeugdstrafrecht wordt toegepast beslist het hof, anders dan de rechtbank, dat de gijzeling wordt bepaald op 0 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-293324-22 (zaak A) onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing omtrent de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet:
  • de veroordeelde meldt zich na afspraak bij [instelling] en Jeugdreclassering. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • de veroordeelde zet de behandeling die reeds in de zaak met parketnummer 23/000080-23 is gestart voort bij de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Hieronder kan ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • de veroordeelde werkt mee met de begeleiding door de jongerencoach van [stichting] .
Geeft opdracht aan [instelling] & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen jeugddetentie.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-235495-23 (zaak B) onder 1 en 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-293324-22 onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 435,40 (vierhonderdvijfendertig euro en veertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-293324-22 onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 435,40 (vierhonderdvijfendertig euro en veertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 juni 2022.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. J.W.P. van Heusden en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2024.
=========================================================================
[…]