ECLI:NL:GHAMS:2024:3136

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
200.340.421/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schade aan rechthebbende door tekortkomingen in zorgplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Atalia Bewindvoering, de voormalige bewindvoerder van een rechthebbende. De rechthebbende had schade geleden als gevolg van een tekortkoming in de zorg van een goed bewindvoerder door Atalia. Het hof oordeelde dat Atalia toerekenbaar tekortgeschoten was in haar zorgplicht, zoals vastgelegd in artikel 1:444 BW, en dat zij hoofdelijk aansprakelijk was voor de geleden schade van € 8.855,65. Het hof verwierp het beroep op medeschuld van de huidige bewindvoerder, Meer dan Bewindvoering, en bevestigde de eerdere beslissing van de kantonrechter. De procedure in hoger beroep volgde op een beschikking van de kantonrechter van 17 januari 2024, waarin Atalia aansprakelijk werd gesteld voor de schade. Het hof concludeerde dat Atalia had verzuimd om een bestaande schuld aan Essent op de schuldenlijst te vermelden, wat leidde tot de schade voor de rechthebbende. De huidige bewindvoerder had geen kennis van deze schuld en kon daarom niet verantwoordelijk worden gehouden voor de ontstane situatie. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde Atalia tot betaling van de proceskosten in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.340.421/01
zaaknummer rechtbank: 10846091 EB VERZ 23-13734
beschikking van de meervoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak van
[verzoekster]h.o.d.n
. Atalia Bewindvoering,
gevestigd te Amsterdam,
voormalige bewindvoerder van de rechthebbende,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. J.S. Vlieger te Amsterdam,
en
[verweerster ]h.o.d.n.
Meer dan Bewindvoering (hierna te noemen: de bewindvoerder),
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van:
[rechthebbende] (hierna ook te noemen: rechthebbende),
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. H. Beekelaar te Kwadijk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2024 (hierna te noemen: de kantonrechter), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
[verzoekster] is op 17 april 2024 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 17 januari 2024.
2.2
De rechthebbende heeft op 3 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van verweerster van 1 augustus 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van [verzoekster] van 10 augustus 2024, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van [verzoekster] van 12 augustus 2024, met bijlagen.
2.4
Het hof heeft aanvankelijk ook als belanghebbenden aangemerkt:
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] , allen kinderen van de rechthebbende;.
- [naam 6] , vader van de rechthebbende.
Aangezien het in deze procedure niet gaat om een ‘zaak van onderbewindstelling’ als bedoeld in art. 798, lid 2 BW is dat ten onrechte gebeurd. Geen van genoemde zes personen heeft overigens gebruik gemaakt van de (abusievelijk) geboden mogelijkheid een verweerschrift in te dienen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [verzoekster] , bijgestaan door mr. J.S. Vlieger voornoemd;
- de rechthebbende en de bewindvoerder, bijgestaan door mr. H. Beekelaar voornoemd.
De advocaat van [verzoekster] heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van de kantonrechter van 10 december 2014 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden. [verzoekster] is destijds tot bewindvoerder benoemd.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 18 november 2020 is [verzoekster] als bewindvoerder ontslagen en is [verweerster ] benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
3.3
In 2022 is aan de rechthebbende een saneringskrediet door GKA verstrekt.
3.4
Bij vonnis van 18 september 2013 is [rechthebbende] veroordeeld tot betaling van een (inmiddels door Hoist Krediet AB overgenomen) schuld aan Essent van in hoofdsom € 4.821,37, vermeerderd met rente en kosten. De schuld aan Essent dateert uit 2012.
3.5
In oktober 2023 is er loonbeslag gelegd op het inkomen van de rechthebbende vanwege de openstaande schuld aan (oorspronkelijk) Essent. Vermeerderd met rente en kosten bedroeg de vordering toen € 8.855,65.
Deze schuld was bij de huidige bewindvoerder niet bekend en is niet meegenomen in de schuldenregeling.
3.6
De beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [verzoekster] is na de bestreden beschikking tot uitkering van het schadebedrag aan haar overgegaan. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoekster] verklaard dat zij het bedrag niet aan de rechthebbende heeft doorbetaald omdat zij het niet ermee eens is dat de verzekeraar uitkeert.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter bepaald dat [verzoekster] aansprakelijk is voor de door de rechthebbende geleden schade, heeft hij het bedrag aan schadeloosstelling vastgesteld op € 8.855,65 en [verzoekster] veroordeeld tot betaling van dit bedrag door storting op de beheerrekening van de rechthebbende.
4.2
[verzoekster] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat het door de bewindvoerder namens de rechthebbende ingediend inleidend verzoek alsnog wordt afgewezen, kosten rechtens.
4.3
Het verweerschrift in hoger beroep strekt tot bekrachtiging van de bestreden beschikking,, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt de vraag voor of Atalia in de zorg van een goed bewindvoerder (toerekenbaar) is tekort geschoten en of zij de als gevolg daarvan ontstane schade aan de rechthebbende dient te vergoeden.
Wettelijk kader
5.2
In artikel 1:444 BW is bepaald dat de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. De bewindvoerder is aansprakelijk als hij niet heeft gehandeld zoals een redelijk handelend en redelijk bekwaam bewindvoerder in vergelijkbare omstandigheden gedaan zou hebben. Op grond van artikel 1:362 BW(dat ingevolge artikel 1:445, lid 5 BW van overeenkomstige toepassing is bij bewind) kan de rechter desverzocht of ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de voormalige bewindvoerder heeft geleden en de voormalige bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
De standpunten
5.3
[verzoekster] stelt dat zij als bewindvoerder niet is tekortgeschoten, althans dat de tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. Zij heeft nooit bestreden dat zij abusievelijk de schuld aan Essent is vergeten op te nemen in het schuldenzicht zoals verstrekt aan [verweerster ] in 2020. Zij betwist echter dat zij aansprakelijk is voor de ontstane opeisbare schuld aan (oorspronkelijk) Essent. Het is de huidige bewindvoerder die in 2023 is tekortgeschoten.
5.4
De rechthebbende betwist hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd en stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] als bewindvoerder wel degelijk is tekortgeschoten in haar verplichtingen en deze tekortkoming haar kan worden toegerekend. Dat [verzoekster] per abuis naliet om melding te maken van de schuld aan Essent, maakt niet dat er van de zijde van [verzoekster] geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming. Zowel de rechthebbende als de bewindvoerder mochten er van uit- gaan dat door [verzoekster] een juiste en volledige opgave was gedaan van de ten tijde van de overdracht bestaande schulden. Temeer nu [verzoekster] in de tijdens de overdracht opgestelde eindrekening en verantwoording maar ook nadien naliet om bij de rechthebbende en/of de bewindvoerder melding te maken van de aanwezigheid van een nog bestaande schuld aan Essent.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof zal eerst ingaan op de klacht van [verzoekster] over de feitenvaststelling door de kantonrechter. [verzoekster] komt in hoger beroep (randnummer 6 beroepschrift) op tegen de vaststelling door de kantonrechter dat de schuld aan Essent bij de huidige bewindvoerder niet bekend was en dus niet meegenomen is in de schuldenregeling. Het hof oordeelt als volgt. Blijkens de toelichting van [verzoekster] gaat het haar bij dit onderdeel van haar grieven erom dat de bewindvoerder later, in oktober 2023, wel op de hoogte is gebracht van de schuld, en dat zij vervolgens niet heeft gereageerd op een aanbod van de schuldeiser om een betalingsvoorstel te doen.
Aangezien dit niet afdoet aan de vaststelling dat de bewindvoerder bij de totstandkoming van de schuldenregeling (nog) niet op de hoogte was van de schuld aan Essent, faalt de klacht en gaat ook het hof van dit in 3.5 weergegeven feit uit.
5.6
Het hof overweegt verder als volgt.
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter terecht en op goede gronden, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat [verzoekster] in de zorg van een goed bewindvoerder toerekenbaar tekort is geschoten, waardoor de rechthebbende schade heeft geleden. Bij de overgang van het bewind van [verzoekster] naar de huidige bewindvoerder heeft [verzoekster] verzuimd de vordering van Essent op de schuldenlijst te vermelden. [verzoekster] heeft ter zitting bij de kantonrechter niet bestreden dat zij, toen zij bewindvoerder was, op de hoogte was van het bestaan van de desbetreffende vordering van Essent, maar dat zij deze per abuis niet heeft opgenomen op de schuldenlijst. Ook in hoger beroep erkent [verzoekster] dit. Het hof is dan ook met de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster] daarmee toerekenbaar is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder. Dat [verzoekster] ten tijde van het opsturen van de schuldenlijst aan de (opvolgend) bewindvoerder zelf geen bewindvoerder van de rechthebbende meer was leidt niet tot een ander oordeel. Van een (voormalig) bewindvoerder mag worden verwacht dat zij/hij bij de overdracht van het bewind de opvolger deugdelijk en volledig informeert over de haar/hem bekende schuldenpositie van de rechthebbende. Hetgeen [verzoekster] overigens nog heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie leiden dat [verzoekster] niet aansprakelijk is voor de ontstane schade.
5.7
Begrijpt het hof het verweer van [verzoekster] verder goed, dan doet zij (subsidiair) een beroep op medeschuld aan de zijde van de bewindvoerder. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat (ook) de (huidige) bewindvoerder zich niet als een goed bewindvoerder heeft gedragen door:
- niet te reageren op het aanbod van GGN in oktober 2023 om een (betalings)voorstel te doen tegen finale kwijting. Had de bewindvoerder dat wel gedaan dan was geen sprake geweest van eenzelfde schuld (het hof begrijpt: een schuld van dezelfde hoogte als nu in deze procedure aan de orde, € 8.855,65), was geen sprake van directe opeisbaarheid en was er ook geen loonbeslag gelegd;
- zelf geen extra stappen te zetten na het overnemen van het bewind. De nieuwe bewindvoerder had een eigen verantwoordelijkheid bij het inventariseren van de schulden. In dit verband wijst [verzoekster] op het Protocol Evaluatie, Toetreding en Afwijzing Convenantpartner waarin deze vereisten volgens haar staan vermeld.
Voor dit alles had de bewindvoerder anderhalf jaar de tijd (de periode tussen overname bewind en het minnelijk akkoord).Zij had extra alert moeten zijn bij het uitvragen van rechthebbende, en verder zelf informatie kunnen inwinnen bij de eerdere schuldhulpverlener (Madizo) en bij (de grote) gerechtsdeurwaarders.
Verder heeft [verzoekster] nog aangevoerd dat óók de bewindvoerder haar verzekering kan aanspreken, zodat ook daarom geen aanleiding bestaat de aansprakelijkheid volledig bij [verzoekster] te leggen.
Op grond hiervan komt [verzoekster] tot de conclusie dat de aansprakelijkheid niet alleen bij haar ligt, maar ook bij de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft het standpunt van [verzoekster] (inhoudelijk) bestreden, onder meer door de mededeling dat zij bij de start van haar werkzaamheden is uitgegaan van de officiële eindverantwoording van [verzoekster] als vorige bewindvoerder. Zij weerspreekt dat zij, zo al mogelijk, zelfstandig onderzoek had moeten op de door [verzoekster] geschetste wijze. Van het bestaan van de hier aan de orde zijnde schuld raakte zij pas op de hoogte door het loonbeslag dat op het inkomen van de rechthebbende was gelegd. Het overleg met GGN en Kredietbank heeft in dat stadium geen resultaat meer kunnen opleveren. De door Hoist Krediet B.V. overgenomen schuld aan Essent was niet eenvoudig te traceren, daarvoor heeft zij bij [verzoekster] navraag moeten doen.
5.8
Het verweer van [verzoekster] , wat daar ook van zij, kan (in elk geval) in de huidige procedure niet slagen. De bewindvoerder vertegenwoordigt de rechthebbende. Namens rechthebbende heeft zij verzocht te bepalen dat [verzoekster] aansprakelijk is voor de door de rechthebbende geleden schade, met veroordeling van [verzoekster] tot betaling daarvan. Met die positie is niet verenigbaar een procesdebat waarbij de bewindvoerder tevens in een andere hoedanigheid optreedt en voor haar eigen (beroepsaansprakelijkheids-)belangen moet opkomen, zij is immers niet in die andere hoedanigheid in deze procedure betrokken. Mocht [verzoekster] menen dat (ook) op de huidige bewindvoerder een verplichting tot vergoeding van de door rechthebbende geleden schade rust, dan dient zij daarvoor de weg van een afzonderlijke (regres)procedure te volgen.
Voor nu geldt dat [verzoekster] op grond van art. 6:102, eerste lid BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de geleden schade en de rechthebbende haar in de huidige procedure voor het gehele schadebedrag van € 8.855,65 kan aanspreken.
5.9
Hetgeen overigens nog door [verzoekster] is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
5.1
[verzoekster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden als volgt begroot:
Griffierecht: € 343,-
Salaris advocaat: € 1.716,- (tarief I € 858,- x 2 punten).

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt Atalia in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van de rechthebbende begroot op € 343,- aan griffierecht en € 1.716,- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F. Miedema, A.N. van de Beek en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier, en is op 12 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.