ECLI:NL:GHAMS:2024:3119

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.295.075/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschil over fundering mandelige muur en onrechtmatige bouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2024 een eindarrest gewezen in een burenrechtelijk geschil tussen appellanten en geïntimeerde. De zaak betreft de fundering van een mandelige muur tussen de erven van partijen, waar de appellanten een serre willen bouwen. In een eerder tussenarrest van 9 januari 2024 had het hof de geïntimeerde de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van appellanten dat de fundering onvoldoende draagkracht heeft voor de bouw van de serre. De geïntimeerde heeft echter besloten geen gebruik te maken van deze gelegenheid en berust in de veroordeling zoals weergegeven in het tussenarrest.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door zijn uitbouw (deels) op de fundering van de mandelige muur te laten rusten. De vorderingen van appellanten zijn gedeeltelijk toegewezen. De geïntimeerde is veroordeeld om binnen twee maanden na betekening van het arrest een bouwkundige oplossing te realiseren die ervoor zorgt dat de fundering voldoende draagkracht heeft voor de serre. Tevens is de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 574,55 aan appellanten voor gemaakte kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Het hof heeft besloten om aan de veroordeling dwangsommen te verbinden, om de geïntimeerde te prikkelen tot nakoming van de veroordeling. De dwangsom is vastgesteld op € 250,00 per dag of dagdeel dat de geïntimeerde in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.295.075/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/301877/HA ZA 20-241
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 november 2024
inzake
[appellant 1],
wonend in [woonplaats] ,
[appellant 2],
wonend in [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. Stam te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. van de Leur te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

In deze zaak heeft het hof op 9 januari 2024 een tussenarrest gewezen (verder: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
Nadien heeft [geïntimeerde] aan het hof laten weten dat hij geen gebruik zal maken van de aan hem in het tussenarrest gegeven gelegenheid om tegenbewijs te leveren en dat hij berust in het uitspreken van de veroordeling zoals weergegeven in 3.17 van het tussenarrest. Partijen hebben zich vervolgens uitgelaten over de vraag of de bedoelde veroordeling dient te worden versterkt met een dwangsom.
Ten slotte is de zaak naar de rol verwezen voor het wijzen van arrest.

2.De verdere beoordeling

Recapitulatie
2.1
[appellanten] heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende gevorderd:
1. Voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door:
a. op de aan [appellanten] in eigendom toebehorende serremuur(fundering) te bouwen, dan wel;
b. zonder toestemming van [appellanten] op een mandelige muur te bouwen waardoor [appellanten] zijn serre niet meer kan (af)bouwen, dan wel;
c. in strijd met vergunningsregels te bouwen, dan wel;
d. geen overleg met [appellanten] te voeren en hem niet in de gelegenheid te stellen een vooropname te doen;
2. [geïntimeerde] te bevelen zijn uitbouw te verwijderen, op straffe van een dwangsom, dan wel op kosten van [geïntimeerde] op zijn perceel een bouwkundige oplossing te bewerkstelligen tot doel hebbend dat het huidige gewicht van de uitbouw van de serre(muur)fundering van appellanten wordt verwijderd of zodanig wordt verminderd dat [appellanten] zijn gebruiksrechten ten aanzien van die serre(muur)fundering kan benutten;
3. [geïntimeerde] te veroordelen om aan [appellanten] een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat en [geïntimeerde] te veroordelen om een voorschot op die schadevergoeding ter grootte van € 50.000,00 aan [appellanten] te betalen;
4. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.599,75 aan kosten voor het opstellen voor het rapport van Hanselmangroep d.d. 26 juli 2021 en de notitie van Bouwstructuur d.d. 4 juni 2021;
5. [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
2.2
In 3.16 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat de grieven 1 en 3 tot en met 5 van [appellanten] geen doel treffen en dat op grief 2 nog moet worden beslist. [geïntimeerde] is met het oog op de verdere behandeling van grief 2 in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellanten] dat de resterende draagkracht van de fundering van de mandelige muur onvoldoende is voor het realiseren van een serre. In het tussenarrest is verder overwogen dat het hof na mogelijke bewijslevering zal beslissen op de onder 1b, 2, 3, 4 en 5 van het petitum van [appellanten] vermelde vorderingen en dat de onder 1a, 1c en 1d gevraagde verklaringen voor recht bij eindarrest zullen worden afgewezen.
2.3
In 3.17 van het tussenarrest is overwogen dat, voor het geval [geïntimeerde] het opgedragen tegenbewijs niet levert, het hof [geïntimeerde] bij eindarrest zal veroordelen om, op straffe van een dwangsom, op zijn kosten en vanaf zijn perceel een bouwkundige oplossing te bewerkstelligen die erin resulteert dat de fundering van de mandelige muur over zodanige draagkracht beschikt dat [appellanten] een serre kan bouwen. Het hof heeft verder overwogen dat [geïntimeerde] niet zal worden veroordeeld om zijn uitbouw te verwijderen, omdat door beide partijen is erkend dat een mogelijke overbelasting van de fundering kan worden weggenomen door het aanbrengen van een extra heipaal onder de fundering en de meer ingrijpende veroordeling tot verwijdering van de uitbouw dus niet nodig is om de onrechtmatige situatie op te heffen.
De vorderingen van [appellanten]
2.4
Het hof constateert dat [geïntimeerde] geen tegenbewijs heeft geleverd en dat hij berust in het uitspreken van de veroordeling zoals weergegeven in 3.17 van het tussenarrest. Daarmee staat, gelet op hetgeen in 3.6 tot en met 3.10 van het tussenarrest is overwogen, vast dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door zijn uitbouw (deels) op de fundering van de mandelige muur te laten rusten. De onder 2. van het petitum van [appellanten] vermelde vordering zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals onder 2.3 beschreven.
2.5
De onder 1 sub b door [appellanten] gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen omdat [appellanten] niet heeft toegelicht dat hij bij die verklaring, naast de gedeeltelijke toewijzing van de vordering tot opheffing van de onrechtmatige situatie, een zelfstandig belang heeft.
2.6
De onder 3. door [appellanten] gevorderde schadevergoeding zal ook worden afgewezen. [appellanten] vordert ten eerste schade die het gevolg zou zijn van de door [geïntimeerde] uitgevoerde sloopwerkzaamheden. In het tussenarrest heeft het hof echter overwogen dat de wijze waarop [geïntimeerde] de verbouwingswerkzaamheden heeft uitgevoerd niet onrechtmatig jegens [appellanten] is geweest, zodat hij jegens [appellanten] niet schadeplichtig is. [appellanten] voert ten tweede aan dat hij schade heeft geleden doordat hij in verschillende procedures die verband houden met het geschil met [geïntimeerde] zelf verweer heeft gevoerd en daaraan tijd heeft besteed. Ook deze schadepost komt niet voor vergoeding door [geïntimeerde] in aanmerking. Voor zover [appellanten] doelt op het besteden van tijd aan de onderhavige procedure, geldt dat een eventuele vergoeding van de door een partij gemaakte kosten voor het opstellen van processtukken en de instructie van de zaak ligt besloten in de uit te spreken proceskostenveroordeling. Voor zover [appellanten] (mede) het oog heeft op de tijd die hij heeft besteed aan bestuursrechtelijke procedures die aan de onderhavige kwestie zijn gerelateerd, geldt dat de vraag of de kosten van zijn (eigen) juridische bijstand voor vergoeding in aanmerking komen een kwestie is die behoort tot het exclusieve domein van de bestuursrechter die de desbetreffende procedures behandelt.
2.7
[appellanten] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van Hanselman Groep en Bouwstructuur. De kosten van Hanselman Groep zijn niet toewijsbaar, omdat deze kosten verband houden met de onderbouwing van het door het hof in het tussenarrest verworpen standpunt van [appellanten] dat de muur op de erfgrens tussen zijn tuin en die van [geïntimeerde] niet mandelig is. De kosten van Bouwstructuur zijn wel toewijsbaar, omdat deze kosten hebben gediend ter onderbouwing van het door het hof gehonoreerde standpunt dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door zijn uitbouw (deels) op de fundering van de mandelige muur te laten rusten. De door [appellanten] gevorderde kosten voor het opstellen van de notitie van Bouwstructuur d.d. 4 juni 2021 ter grootte van € 574,55 komen als redelijke kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid op grond van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking.
Dwangsommen
2.8
[geïntimeerde] heeft het hof verzocht om aan de onder 2.3 bedoelde veroordeling geen dwangsom te verbinden. Hij voert aan dat een dwangsom achterwege kan blijven omdat de opdracht tot het uitvoeren van de werkzaamheden die moeten leiden tot het voldoen aan de uit te spreken veroordeling, al is gegeven.
2.9
Het hof honoreert het verzoek van [geïntimeerde] niet. In 3.17 van het tussenarrest is al beslist dat aan de uit te spreken veroordeling dwangsommen zullen worden verbonden en het hof ziet in hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd geen aanleiding om van die beslissing terug te komen. [appellanten] heeft er recht op en belang bij dat de veroordeling van [geïntimeerde] wordt voorzien van een prikkel tot nakoming ervan. Dat belang weegt in dit geval zwaarder dan het belang van [geïntimeerde] om de veroordeling niet versterkt te zien met een dwangsom. Daarbij weegt het hof mee dat [geïntimeerde] het zelf in de hand heeft om te voorkomen dat de dwangsommen verbeurd raken door gepaste aandacht en prioriteit aan de uitvoering van de veroordeling te geven. De enkele mededeling van [geïntimeerde] dat er al opdracht is gegeven voor het uitvoeren van de benodigde werkzaamheden biedt [appellanten] niet de garantie dat die werkzaamheden daadwerkelijk, tijdig en deugdelijk worden uitgevoerd. [appellanten] houdt dus een gerechtvaardigd belang bij het opleggen van dwangsommen. Om de kans op het verbeuren van dwangsommen en het ontstaan van executiegeschillen te verkleinen, zal het hof de termijn waarbinnen [geïntimeerde] aan de veroordeling uitvoering moet geven, bepalen op twee maanden na de betekening van dit arrest. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna bepaald.
Slotsom en kosten
2.1
Grief 2 van [appellanten] slaagt gedeeltelijk. De overige grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [appellanten] zullen gedeeltelijk worden toegewezen zoals hierna bepaald. Bij deze uitkomst past het dat de proceskosten in beide instanties worden gecompenseerd aldus dat partijen ieder de eigen kosten dragen.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis;
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee maanden na betekening van dit arrest op zijn kosten en vanaf zijn perceel een bouwkundige oplossing te bewerkstelligen die erin resulteert dat de fundering van de mandelige muur op de grens tussen zijn erf en het erf van [appellanten] over zodanige draagkracht zal beschikken dat [appellanten] de serre kan bouwen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat [geïntimeerde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,00;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellanten] een bedrag van € 574,55 te betalen;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, M.E. Hinskens - van Neck en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024.