ECLI:NL:GHAMS:2024:3109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
200.343.171/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag en omgangsregeling tussen moeder en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om hersteld te worden in haar gezag over haar minderjarige dochter, [minderjarige], en om de omgangsregeling tussen hen uit te breiden. De moeder, die in België woont, was eerder haar gezag over [minderjarige] kwijtgeraakt, en de rechtbank had haar verzoek om herstel van gezag afgewezen. De moeder was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had ook bepaald dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] voorlopig begeleid zou plaatsvinden, wat de moeder wilde uitbreiden.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de moeder in haar gezag te herstellen, gezien de stabiliteit en veiligheid die zij momenteel bij haar pleegouders ervaart. De pleegouders zijn haar grootouders van vaderszijde en bieden een stabiele opvoedomgeving. Het hof heeft ook de zorgen van de moeder over de pleegouders in overweging genomen, maar oordeelde dat de huidige situatie voor [minderjarige] het beste is.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof besloten dat de moeder en [minderjarige] voortaan één keer per twee maanden contact zullen hebben, met een geleidelijke uitbreiding van de duur en begeleiding van de omgang. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder [minderjarige] niet belast met volwassenenzaken en dat de omgangsregeling moet bijdragen aan het verstevigen van de band tussen hen. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek werd afgewezen, omdat dit onrust zou veroorzaken bij [minderjarige]. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de bestreden beschikking is voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.171/01
zaaknummer rechtbank: C/13/745660 / JE RK 24/53
beschikking van de meervoudige kamer van 12 november 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A ] (België),
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.P.M. Engels te Heerhugowaard,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] );
- [pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegouders);
- [de vader] (hierna te noemen: de vader).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de moeder hersteld dient te worden in haar gezag over [minderjarige] (11 jaar) en of de omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] uitgebreid dient te worden.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 4 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om haar te herstellen in het gezag, afgewezen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat een eventuele uitbreiding van de (voorlopig begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden op geleide van de belangen van [minderjarige] en uitgevoerd zal worden door de GI. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om een raadsonderzoek te bevelen, afgewezen. De moeder is het daar niet mee eens en wil dat zij (alsnog) in haar gezag wordt hersteld en [minderjarige] weer bij haar wordt geplaatst. Als het hof hier niet in meegaat, wil de moeder dat de huidige omgangsregeling wordt uitgebreid en dat er een raadsonderzoek wordt gelast. De GI is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 2 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De pleegouders hebben op 19 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 2 oktober 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de pleegouders, bijgestaan door advocaat mr. J.J. Jorna, advocaat te Amsterdam ;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Jansen;
- de GI, vertegenwoordigd door twee voogdijmedewerkers.
De vader is behoorlijk opgeroepen, maar is niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats C] .
3.2
[minderjarige] is kort na haar geboorte uit huis geplaatst. Sinds 17 oktober 2013 verblijft [minderjarige] bij de pleegouders in [plaats C] . De pleegouders zijn haar grootouders van vaderszijde.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 1 juni 2016 is het gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is de GI met de voogdij over [minderjarige] belast.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de moeder, inhoudende dat zij wordt hersteld in haar gezag over [minderjarige] , afgewezen. Verder heeft de rechtbank bepaald dat een eventuele uitbreiding van de (voorlopig begeleide) omgang tussen [minderjarige] en de moeder zal plaatsvinden op geleide van de belangen van [minderjarige] en uitgevoerd zal worden door de GI. Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de moeder, inhoudende een raadsonderzoek te bevelen, afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt primair, met vernietiging van de bestreden beschikking, in haar gezag over [minderjarige] te worden hersteld, alsmede dat [minderjarige] weer bij de moeder haar hoofdverblijf zal hebben en bij haar wordt teruggeplaatst.
De moeder verzoekt subsidiair een (onbegeleide) omgangsregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] op de volgende momenten bij de moeder zal verblijven:
- alle weekenden, dan wel een weekeind per twee weken, waarbij moeder [minderjarige] ophaalt op de vrijdagen uit school en de moeder [minderjarige] zal terugbrengen bij pleegouders op de zondagavond (voor 21.00 uur);
- de eerste helft van alle schoolvakanties;
- op moederdag;
- op een van de kerstdagen, indien beide kerstdagen niet vallen in de eerste week van de kerstvakantie;
- op ofwel oudejaarsdag (inclusief de jaarwisseling, vanaf 16.00 uur) ofwel nieuwjaarsdag (na 10.00 uur);
- dan wel een door het hof in goede justitie vast te stellen regeling.
Voorts verzoekt de moeder een deskundigenverzoek te bevelen.
4.3
De GI verzoekt het verzoek van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4.4
De pleegouders verzoeken de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, althans het beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW in staat is te dragen.
Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, BW hebben een minderjarige en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij sprake is van één van de in het derde lid van dit artikel limitatief opgesomde gronden voor ontzegging van dit recht, welke gronden als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de minderjarige. Volgens vaste jurisprudentie geldt die bepaling ook in het geval dat het gezag over een minderjarige wordt uitgeoefend door een voogd.
De standpunten
5.2
De moeder vindt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat herstel van het gezag niet in het belang van [minderjarige] is. Volgens de moeder is de situatie van [minderjarige] bij de pleegouders niet (meer) veilig genoeg. De pleegmoeder kampt met medische problemen en de pleegvader is beschuldigd van ontucht. Op basis van alle therapieën die ingezet worden door de GI (traumatherapie voor [minderjarige] en ook therapie ook voor pleegouders) kan niet anders dan worden geconstateerd dat er veel mis gaat in het pleeggezin. Er bestaat dan ook alle aanleiding
om goed te bezien hoe het nu gaat met [minderjarige] bij pleegouders en wat de mogelijkheden zijn dat [minderjarige] weer bij de moeder kan wonen. De moeder heeft haar leven positief veranderd. Zij laat in de opvoeding en verzorging van haar twee zoons ( [zoon 1] en [zoon 2] ) zien dat zij een goede moeder is en zij is ervan overtuigd dat zij de zorg, opvoeding en verzorging voor [minderjarige] ook aankan. Zij wil dan ook graag dat zij wordt hersteld in het gezag. Zij is bereid om dit stapsgewijs te laten plaatsvinden.
Ook vindt de moeder dat de rechtbank ten onrechte haar subsidiaire verzoek, tot uitbreiding van de omgangsregeling, niet concreter heeft toegewezen. Ter zitting in eerste aanleg hebben alle andere betrokkenen verklaard dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] kan worden uitgebreid. Het verraste de moeder dan ook dat de rechtbank anders heeft beslist. Er was de moeder toegezegd dat zij in mei (2024) twee extra bezoekmomenten met [minderjarige] zou krijgen. Tot op heden is dat nog niet ingepland. Verder bestaat er geen enkele reden de omgang te begeleiden. Doordat de pleegmoeder en een medewerker van de GI bij de omgangsmomenten aanwezig zijn wordt er een onnatuurlijke situatie gecreëerd. [minderjarige] heeft zelf ook aangegeven meer één op één omgang met de moeder te willen.
5.3
De GI stelt zich op het standpunt dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de moeder hersteld wordt in haar gezag. De GI erkent dat de moeder een positieve persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar dat neemt niet weg dat de specifieke behoeften van [minderjarige] niet overeenkomen met de opvoedsituatie en vaardigheden van de moeder. Op dit moment ervaart [minderjarige] rust, wat ook terug is te zien in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en in haar schoolresultaten. De ontuchtzaak tegen de pleegvader is door de rechtbank behandeld en de pleegvader is in oktober 2023 vrijgesproken. De GI erkent dat [minderjarige] hierdoor een moeilijke en belastende periode heeft ondergaan. Op dit moment gaat het echter goed met [minderjarige] . Ze toont ontspannen, ontwikkelt zich goed en heeft haar traumabehandeling afgesloten. Verder vindt de GI dat de omgang tussen [minderjarige] en de moeder, inhoudende vier keer per jaar, zo moet blijven, waarbij de GI de mogelijkheid heeft tot uitbreiding en tot afbouw van de begeleiding, wanneer dit in [minderjarige] belang is. De GI ziet een groot risico dat de moeder [minderjarige] belast met volwassenenzaken en zodanige gesprekken zal voeren met [minderjarige] dat zij in een tweestrijd komt. Ook voorziet de GI een risico dat [minderjarige] , wanneer er een deskundigenonderzoek wordt gestart, opnieuw last zal krijgen van eerdere onzekerheden en pijnpunten, zoals het mogelijk weg moeten uit het pleeggezin.
5.4
De pleegouders vinden het niet in het belang van [minderjarige] als de moeder wordt hersteld in haar gezag en [minderjarige] bij de moeder in België gaat wonen. [minderjarige] woont al vrijwel haar hele leven bij de pleegouders in [plaats C] en zij is geworteld in de Nederlandse samenleving en in haar woonomgeving. De moeder beweert ten onrechte dat de thuissituatie van de pleegouders onveilig is voor [minderjarige] , omdat de pleegvader is beschuldigd van ontucht met een minderjarige en daarmee veel onrust in het gezin is ontstaan, maar zij gaat er aan voorbij dat zij zelf aanzienlijk heeft bijgedragen aan die onrust door haar voortdurende negatieve uitlatingen over de pleegvader op Facebook.
Ten aanzien van de omgangsregeling verzetten de pleegouders zich in principe niet tegen een uitbreiding, mits die uitbreiding niet zal inhouden dat de omgang in België zal plaatsvinden.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het herstel van het gezag te bekrachtigen. De raad acht het begrijpelijk en invoelbaar dat de moeder wil dat [minderjarige] bij haar komt wonen, maar de raad acht dat niet in het belang van [minderjarige] . Daarentegen acht de raad het wel van belang dat de omgangsmomenten tussen de moeder en [minderjarige] worden uitgebreid, want deze zijn in duur en frequentie zeer minimaal. Er dient gewerkt te worden aan het verstevigen van de band tussen [minderjarige] en de moeder, bijvoorbeeld door middel van therapie. Als de moeder merkt dat de band tussen haar en [minderjarige] is verstevigd, kan dat mogelijk zorgen voor meer acceptatie door de moeder van het feit dat [minderjarige] bij de pleegouders woont.
De beoordeling door het hof
5.6
Ten aanzien van het herstel van het gezag overweegt het hof als volgt.
Op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken, is het hof van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] is om de moeder te herstellen in haar gezag. Het hof begrijpt dat de moeder het verdrietig en pijnlijk vindt dat haar gezag over [minderjarige] in 2016 is beëindigd en dat het haar wens is om in dit gezag te worden hersteld en dat [minderjarige] in de toekomst weer bij haar komt wonen. Echter, het belang van [minderjarige] is leidend en dit belang verzet zich ertegen dat de moeder in haar gezag over [minderjarige] wordt hersteld. [minderjarige] , die nu elf jaar oud is, is een kwetsbaar meisje en woont al vrijwel haar hele leven bij de pleegouders. [minderjarige] heeft geen andere primaire opvoeders gehad dan de pleegouders. Zij is aan het pleeggezin gehecht en zij is gebaat bij de structuur en duidelijkheid die haar daar worden geboden. De pleegouders bieden haar een stabiele, voorspelbare en veilige opvoedomgeving waarin [minderjarige] zich veilig voelt en het gaat ondanks alle traumatische ervaringen waaraan zij is blootgesteld goed met haar. Net als de rechtbank, overweegt het hof dat toewijzing van het verzoek van de moeder voor [minderjarige] betekent dat zij wordt weggehaald uit het gezin en haar vertrouwde thuissituatie, dat zij naar een andere school zal moeten, haar sociale leven zal moeten achterlaten en dit alles opnieuw zal moeten opbouwen met en bij de moeder, de partner van de moeder en hun kinderen. Na zo'n lange tijd is zo’n grote verandering voor [minderjarige] niet in haar belang. Het is juist in het belang van [minderjarige] dat zij in de voor haar vertrouwde omgeving bij de pleegouders kan blijven wonen. Daarbij past niet herstel van de moeder in het gezag of plaatsing van [minderjarige] bij haar. Het feit dat de moeder zelf een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de volledige zorg draagt voor haar twee zoons, maakt dat niet anders. Dat zij mogelijk in staat is daarnaast ook duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, betekent immers niet dat dat ook in het belang van [minderjarige] zelf is. Het hof zal de verzoeken van de moeder om gezagsherstel en plaatsing van [minderjarige] bij haar daarom afwijzen en de bestreden beschikking op deze punten bekrachtigen.
5.7
Ten aanzien van de verzochte uitbreiding van de omgangsregeling overweegt het hof als volgt.
Zoals ter zitting is beaamd heeft de moeder één keer per kwartaal omgang met [minderjarige] , voor de duur van één uur, in aanwezigheid van de pleegmoeder en een pleegzorgbegeleider. Het hof overweegt dat geen contra-indicaties naar voren zijn gekomen die maken dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang zou zijn van [minderjarige] . Het hof is namelijk gebleken dat de moeder in de afgelopen periode haar positieve ontwikkeling heeft doorgezet. Tijdens de omgangsmomenten doet zij haar best om op een rustige manier toenadering tot [minderjarige] te zoeken en zij houdt zich de laatste tijd goed aan de afspraken met de hulpverlening. De GI geeft ook aan dat de omgangsmomenten op dit moment goed verlopen en dat [minderjarige] hier goed op reageert. De door de moeder verzochte uitbreiding (zie hiervoor onder 4.2), acht het hof echter niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft lange tijd minimaal contact gehad met de moeder en ook enige tijd spanning ervaren rondom de omgangsmomenten. Daarbij komt dat [minderjarige] na de omgangsmomenten weliswaar rustiger reageert dan vroeger, maar dat deze nog altijd intensief voor haar zijn. Gelet op het belang van [minderjarige] acht het hof daarom de navolgende omgangsregeling passend:
[minderjarige] en de moeder zullen één keer per twee maanden omgang met elkaar hebben, waarvan de eerste zes keer de omgangsmomenten twee uur duren en onder begeleiding zullen plaatsvinden. De opvolgende zes keer zullen de omgangsmomenten drie uur duren, waarvan het eerste uur onder begeleiding plaatsvindt. Daarna zullen de omgangsmomenten drie uur duren en vinden deze zonder begeleiding plaats, waarbij de moeder [minderjarige] echter niet mee naar België (of een ander buitenland) mag nemen.
Verder is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat de moeder [minderjarige] niet belast met volwassenenzaken en dat de omgangsmomenten tussen [minderjarige] en de moeder af en toe zonder de twee broertjes zullen plaatsvinden. Daarbij acht het hof het met de raad van belang dat gewerkt dient te worden aan het verstevigen van de band tussen [minderjarige] en de moeder, bijvoorbeeld door het inzetten van therapie.
5.8
De moeder heeft een deskundigenonderzoek verzocht om inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor de terugkeer van [minderjarige] bij de moeder, zoals nader uiteengezet in het beroepschrift. Het hof acht zich echter voldoende voorgelicht. Bovendien zou zo’n onderzoek onrust bij [minderjarige] veroorzaken. Het is voor [minderjarige] juist van belang dat zij zekerheid heeft en houdt over de plek waar zij opgroeit. Vanuit die veilige basis kan worden gewerkt aan het contact met de moeder. Het hof vindt een dergelijk onderzoek dan ook strijdig met het belang van [minderjarige] en wijst het verzoek af.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de volgende omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal gelden:
[minderjarige] en de moeder zullen één keer per twee maanden omgang met elkaar hebben, waarvan de eerste zes keer de omgangsmomenten twee uur duren en onder begeleiding zullen plaatsvinden. De opvolgende zes keer zullen de omgangsmomenten drie uur duren, waarvan het eerste uur onder begeleiding plaatsvindt. Daarna zullen de omgangsmomenten drie uur duren en vinden deze zonder begeleiding plaats, waarbij de moeder [minderjarige] niet mee naar België of een ander buitenland mag nemen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, A.V.T. de Bie en A.R. van Wieren, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 12 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.