ECLI:NL:GHAMS:2024:3103

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
23-002933-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude in de vleeshandel met betrekking tot belastingaangiften en administratie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlastegelegde feiten, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. Het openbaar ministerie heeft verzocht om niet-ontvankelijkheid op basis van schending van het AAFD-protocol, overschrijding van de redelijke termijn en bejegening van getuige [getuige 1]. Het hof heeft deze verweren verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van omvangrijke fraude in de vleeshandel, waarbij de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffing heeft gedaan, en niet voldeed aan de eisen van de belastingwet met betrekking tot de administratie. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan vijf jaar valse facturen opgemaakt en aangiften ingediend die niet overeenkwamen met de werkelijkheid. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 65.000,00 en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De uitspraak benadrukt de ernst van belastingfraude en de gevolgen daarvan voor de maatschappij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002933-21
datum uitspraak: 8 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer
10-996640-15 tegen
[verdachte rechtspersoon 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 september 2022, 19 en 20 september en 1, 8, 11 en 25 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hij heeft daartoe 3 gronden aangevoerd; de schending van het AAFD-protocol, de (forse) overschrijding van de redelijke termijn en de bejegening van getuige [getuige 1] .
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
Oordeel van het hof
Het AAFD-protocol
Met ingang van 1 juli 2015 is het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en van delicten op het gebied van douane en toeslagen (hierna: Protocol AAFD) van toepassing op de aanmelding en afdoening van fiscale delicten. Het afstemmingsoverleg vindt plaats tussen de Belastingdienst, het openbaar ministerie en de FIOD. In het Protocol AAFD is opgenomen dat bij een nadeelbedrag van € 100.000,00 of meer de zaak wordt aangemeld voor mogelijke strafrechtelijke afdoening als sprake is van een vermoeden van opzet. Is het nadeelbedrag lager dan € 100.000,00 dan wordt de zaak aangemeld als sprake is van een vermoeden van opzet en als een of meer van de aanvullende wegingsfactoren daartoe aanleiding geeft. Hierbij komt betekenis toe aan de impact van een zaak op de maatschappij en op een evenwichtige rechtshandhaving. Het kan daarbij gaan om aantasting van de integriteit van het financiële verkeer, maar ook om een situatie waarin fraude ertoe leidt dat de verdachte een concurrentievoordeel behaalt ten opzichte van fiscaal integere personen of als de fraude een olievlekwerking heeft binnen een branche. Bij de beslissing of een zaak strafrechtelijk wordt afgedaan wordt de combinatie van alle, vermoedelijk door de verdachte begane, delicten meewogen.
In de maand februari 2015 is bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Belastingdienst/FIOD informatie binnengekomen. [verdachte rechtspersoon 1] zou meer dan de helft van het vlees zwart in- en verkopen, de omzet hiervan zou tenminste € 30.000,00 per week bedragen en deze manier van werken zou al vele jaren aan de gang zijn. Een groot deel van de zwarte omzet zou worden gebruikt voor contante loonbetalingen. De meeste personen die voor [verdachte rechtspersoon 1] werken zouden voor een deel of helemaal zwart worden betaald. In de TCI informatie zijn namen genoemd van leveranciers en van een van de afnemers van [verdachte rechtspersoon 1] .
Naar aanleiding van het besluit in het afstemmingsoverleg van 17 juli 2015 is door de FIOD, onder leiding van de Officier van Justitie van het Functioneel parket, een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen de verdachten [verdachte 1] en [verdachte rechtspersoon 1] . Op 12 februari 2016 en 16 april 2016 is het strafrechtrechtelijk onderzoek uitgebreid tot andere (mede)verdachten. Het strafrechtelijk onderzoek had betrekking op een keten van bedrijven in de vleessector, te beginnen met de handelaar in levende dieren en eindigend bij de supermarkt die het vlees aan de consument verkoopt.
Ten tijde van het afstemmingsoverleg op 17 juli 2015 was derhalve informatie bekend over omvangrijke zwarte handel bij in- en verkoop van vlees waarbij zowel leveranciers als afnemers van zwart verkocht en ingekocht vlees betrokken waren. Ook was er informatie over betalingen van zwart loon. Deze informatie deed een fraude van aanzienlijke omvang vermoeden. Een zwarte omzet van € 30.000,00 euro per week komt overeen met een zwarte omzet van ruim € 1,5 miljoen per jaar, gedurende een reeks van jaren. Deze zwarte omzet heeft gevolgen voor zowel de heffing van omzetbelasting, vennootschapsbelasting, loonbelasting als ook voor de heffing van de inkomstenbelasting. Het is evident dat bij een vermoeden van dit soort zwarte omzetbedragen – zeker gerekend over een periode van meerdere jaren – ruimschoots de grens van een fiscaal benadelingsbedrag van € 100.000,00 wordt overschreden. Uit de aard van de fraude – het niet verantwoorden van in- en verkopen en het uitbetalen van zwarte lonen - blijkt ook dat die fraude opzettelijk wordt begaan. Aan het criterium voor aanmelding – een vermoedelijke benadeling van meer dan € 100.000,00 - werd dan ook ruimschoots voldaan.
Ook werd ten tijde van het afstemmingsoverleg voldaan aan het vereiste van een of meer van de aanvullende wegingsfactoren dat geldt als het nadeel minder dan € 100.000,00 bedraagt. De groothandel behaalde door de fraude oneigenlijke concurrentievoordelen ten opzichte van fiscaal integere deelnemers aan de vleeshandel. Als niet zou worden ingegrepen kon de te onderzoeken fraude leiden tot aantasting van de integriteit van het financiële verkeer.
Anders dan de verdediging verondersteld, is aan het in het dossier genoemde bedrag van strafrechtelijk nadeel van € 97.137,00 in deze zaak geen betekenis toegekend bij het besluit op 17 juli 2015. Het strafrechtelijk nadeel voor [verdachte rechtspersoon 1] waar de verdediging op wijst, te weten een bedrag van € 97.137,00 is gespecificeerd in bijlage 1 bij OPV-001 en is getekend op 30 november 2016. Deze datum ligt ver na de datum waarop de beslissing is genomen om strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Op grond van artikel 167, lid 1 Sv is het Openbaar Ministerie bevoegd zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Deze beslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Gesteld noch gebleken is dat het instellen of voortzetten van de vervolging van [verdachte 1] en/of [verdachte rechtspersoon 1] onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van schending van het AAFD protocol.
Overschrijding van de redelijke termijn en bejegening van de getuige [getuige 1]
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de forse overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep er in het onderhavige geval toe heeft geleid dat het voor de verdediging praktisch onmogelijk is geworden om effectief onderzoek te doen naar de juistheid en volledigheid van eerdere verklaringen en bewijsstukken. Door het verstrijken van de tijd zijn de herinneringen van cruciale getuigen, zoals [getuige 1] , vervaagd. De waarheidsvinding is hierdoor ernstig belemmerd. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het pressieverbod is geschonden bij het verhoren van getuige [getuige 1] en dat haar bejegening door de verbalisanten van de Fiod in strijd is met de artikelen 3 en 6 EVRM. [getuige 1] is grotendeels buiten aanwezigheid van haar advocaat gehoord. Later heeft [getuige 1] verklaard dat bij haar PTSS is vastgesteld omdat zij was opgepakt en zonder contact met haar zoon en zieke man in een cel heeft gezeten.
Getuige [getuige 1] , destijds werkzaam als administratief medewerkster bij [verdachte rechtspersoon 1] , is op 15, 16, 17 en 28 april 2016 als verdachte gehoord door de Fiod. Op 4 oktober 2017 en 4 april 2018 is [getuige 1] op het verzoek van (onder andere) de raadsman van verdachten [verdachte 1] en [verdachte rechtspersoon 1] als getuige gehoord bij de rechter-commissaris en op 28 februari 2023 bij de raadsheer-commissaris. De rechtbank heeft de verklaringen van [getuige 1] tot het bewijs gebezigd.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] onder andere verklaard dat hetgeen zij bij de politie (het hof begrijpt: Fiod) heeft verklaard, klopt. Zij verklaarde tevens dat zij wat zij wist eerlijk heeft verteld. Als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris heeft zij verklaard dat zij zich niet meer echt kan herinneren wat zij bij de Fiod heeft verklaard maar dat zij wel weet dat zij de waarheid heeft verklaard, want zij vertelt altijd de waarheid en kan zich niet voorstellen dat zij dat toen niet heeft gedaan. Over de wijze waarop de verhoren bij de Fiod zijn verlopen en hoe zij dat heeft ervaren verklaart zij desgevraagd bij de rechter-commissaris onder andere dat er een advocaat aan haar was toegewezen en dat die advocaat de eerste dag bij het verhoor heeft gezeten. Hij heeft tegen haar gezegd; ‘werk maar mee en geef maar gewoon antwoord’. Na een aantal uren is de advocaat weggegaan omdat hij een andere afspraak had. Zij heeft op die dag geen momenten gehad dat zij wilde overleggen met een advocaat. Zij heeft na alle verhoren haar verklaringen doorgelezen en daarna ondertekend, aldus [getuige 1] . Op de vraag van de verdediging of zij nog iets kwijt wil over de bejegening door de Fiod antwoordt zij ‘nee’.
[getuige 1] verklaart niet dat de wijze van verhoor van invloed is geweest op haar antwoorden. Zij verklaart ook niet dat zij door de Fiod onder druk is gezet en/of door de situatie van het verhoor in strijd met de waarheid heeft verklaard.
Nog los van de vraag in hoeverre een schending van het pressieverbod dan wel de artikelen 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) jegens [getuige 1] een rechtsgevolg zou moeten hebben in de zaken tegen de verdachten [verdachte 1] en [verdachte rechtspersoon 1] , is het hof gelet op bovenstaande, van oordeel dat niet is gebleken van schending van het pressieverbod en/of van de artikelen 3 en 6 EVRM.
Het verweer ten aanzien van de bejegening van [getuige 1] faalt derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag. Dit geldt ook voor het verweer van de raadsman dat de waarheidsvinding door de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep is belemmerd. Getuige [getuige 1] is immers al voor aanvang van de procedure in hoger beroep - tweemaal gehoord bij de rechter-commissaris.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie faalt op alle onderdelen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met
15 april 2016 te 's-Gravenhage en/of te Apeldoorn, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet
voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
a. a) (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [verdachte rechtspersoon 1] B.V., in
elk geval (een) (rechts)perso(o)n(en), betreffende de/het tijdvak(ken):
-1 december 2013 tot en met 31 december 2013 en/of
-1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en/of
-1 januari 2016 tot en met 28 februari 2016,
en/of
b) (een) aangifte(n) voor de loonheffing ten name van [verdachte rechtspersoon 1] B.V., in elk
geval (een) (rechts)perso(o)n(en), betreffende de/het tijdvak(ken):
- l november 2015 tot en met 30 november 2015 en/of
-1 december 2015 tot en met 31 december 2015,
onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan,
immers heeft/hebben zij en/of haar/hun mededader(s) - zakelijk weergegeven -:
(telkens) opzettelijk
a. a) op de/het bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te 's-Gravenhage
en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten)
voor de omzetbelasting (betreffende genoemde het tijdvakken) (ten name van genoemde
(rechts)perso(o)n(en)) (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag
waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan te betalen
omzetbelasting en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven, en/of
b) op de/het bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te 's-Gravenhage
en/of Apeldoorn, in elk geval de Belastingdienst, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljet(ten)
loonheffing, althans aangiften voor de loonbelasting en/of premie volksverzekeringen
(betreffende genoemde het tijdvakken) (ten name van genoemde (rechts)perso(o)n(en)),
(telkens) een te laag bedrag aan loon voor de loonheffing, althans loonbelasting en premie
volksverzekeringen, en/of een te laag bedrag aan te betalen loonheffing en/of een te laag
bedrag waarover loonheffing, althans loonbelasting en premie volksverzekeringen, wordt
berekend en/of een of meer te lage/laag bedrag(en) aan af te dragen loonheffing, althans aan
af te dragen loonbelasting en/of premie volksverzekeringen, en/of een of meer te lage/laag
belastba(a)r(e) bedrag(en) opgegeven,
terwijl dat feit/die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van bovengenoemde strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft/hebben gegeven en/of aan welke
verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
2.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010
tot en met 15 april 2016 te Apeldoorn en/of Den Haag, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene(n) die ingevolge de Belastingwet verplicht
was/waren tot:
het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de
Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s) toen aldaar (telkens) opzettelijk:
niet in de administratie van [verdachte rechtspersoon 1] B.V, alle inkopen en/of verkopen en/of
leveringen en/of omzet en/of lonen/verloningen vastgelegd en/of doen vastleggen (zodat niet
te allen tijde hun/haar/zijn rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van
belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken);
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
4.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met
15 april 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal:
haar (bedrijfs)administratie.
-zijnde die bedrijfsadministratie een (samenstel van) geschrift(en), bestemd om tot bewijs
van enig feit te dienen -( telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
hebbende dat valselijk opmaken en/of vervalsen van die (bedrijfs)administratie (telkens)
hierin bestaan dat zij en/of haar mededader(s) in die (bedrijfs)administratie opzettelijk een
of meer na te noemen (kopieën van) valse/vervalste factu(u)r(en) en/of creditnota's, te
weten:
- ( een) (inkoop)factu(u)r(en) en/of creditnota('s) van [rechtspersoon 1] B.V. en/of
van [verdachte rechtspersoon 2] B.V. aan [verdachte rechtspersoon 1] B.V. en/of;
- ( een) (verkoop)factu(u)r(en) en/of creditnota('s) van [verdachte rechtspersoon 1] B.V.
aan [rechtspersoon 2] B.V. en/of aan [supermarkt 1] en/of aan [supermarkt 2]
en/of
- ( een) ander(e) document(en) op naam van [rechtspersoon 1] B.V, en/of [verdachte rechtspersoon 2]
B.V. en/of [verdachte rechtspersoon 1] B.V. en/of [holding] B.V.
en/of [rechtspersoon 2] B.V. en/of [supermarkt 1] en/of [supermarkt 2]
en/of (een) andere (rechts)perso(o)n(en),
althans een of meer geschrift(en),
verwerkt en/of doen verwerken,
bestaande de valshe(i)d(en) en/of vervalsing (en) hierin dat (telkens) valselijk en in strijd
met de waarheid, op/in die (kopieën van) (verkoop- en/of inkoopfacturen en/of creditnota's:
een onjuist (te weten te laag) aantal ontvangen (vlees)producten, is vermeld en/of
- een aantal ontvangen (vlees)producten niet is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde (vlees)producten, is vermeld en/of
- een aantal geleverde (vlees)producten niet is vermeld en/of
- een onjuiste (te weten te lage) factuurwaarde en/of transactiewaarde is vermeld
en/of
- een onjuist (te weten te laag) bedrag is gefactureerd,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door
(een) ander(en) te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt en een andere straf oplegt.

Overwegingen omtrent het bewijs

Bewijsuitsluitingsverweer
De raadsman heeft ten aanzien van de verklaringen van getuige [getuige 1] subsidiair bepleit dat deze verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat de bejegening van [getuige 1] door de Fiod bij haar verhoor in strijd was met het pressieverbod en artikel 3 en artikel 6 EVRM en dat het ondervragingsrecht is geschonden.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dit verweer moet worden afgewezen omdat van enige ongeoorloofde druk tijdens de verhoren niet is gebleken.
Oordeel van het hof
Zoals hierboven ten aanzien van het niet-ontvankelijkheidsverweer is overwogen, is het hof van oordeel dat niet gebleken is van schending van het pressieverbod en/of van de artikelen 3 en 6 EVRM.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat het ondervragingsrecht is geschonden, waardoor de verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten, is het volgende van belang.
Getuige [getuige 1] is zowel bij de rechter-commissaris als bij de raadsheer-commissaris in aanwezigheid van de verdediging gehoord. De verdediging is hierbij in de gelegenheid gesteld haar te bevragen. De getuige heeft meerdere vragen van de rechter-commissaris dan wel raadsheer-commissaris en de verdediging beantwoord. Op een deel van de vragen is zij het antwoord schuldig gebleven. Volgens haar verklaring omdat zij het niet meer weet. Het hof is van oordeel dat de verdediging hierdoor weliswaar deels maar niet volledig gebruik heeft kunnen maken van een behoorlijk en effectief ondervragingsrecht.
Het hof dient bij die stand van zaken na te gaan of bij het gebruik van de verklaringen van [getuige 1] voor de bewijsvoering het proces als geheel, eerlijk is verlopen. Hierbij zijn van belang a) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend, b) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijk onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit en c) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren dienen in onderling verband te worden beschouwd.
Over a) de reden dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend is hiervoor al vastgesteld dat in het onderhavige geval geen sprake is van de absolute onmogelijkheid het ondervragingsrecht uit te oefenen maar van een beperking van de uitoefening van het ondervragingsrecht doordat de getuige het antwoord op meerdere vragen niet meer weet. De situatie is hierdoor niet gelijk te stellen met die waarbij een getuige in zijn geheel niet bevraagd kon worden. Dit neemt het hof mee in de verdere beoordeling van de vraag naar de
“overall fairness”.
Ten aanzien van b) het gewicht van de verklaringen van getuige [getuige 1] stelt het hof vast dat getuige [getuige 1] belastend heeft verklaard. Zij verklaart onder meer dat bij [verdachte rechtspersoon 1] vlees zwart wordt ingekocht en verkocht. De eigenaar van de supermarkten [supermarkt 2] en [supermarkt 1] is de grootste zwarte afnemer. Hij wil een factuur voor een gedeelte van de lammeren en voor het magere vlees, voor de rest wil hij geen factuur, aldus [getuige 1] . Zij verklaart verder dat er voorheen bij [supermarkt 2] en [supermarkt 1] een factuur kwam voor alle lammeren en mager vlees maar dat de eigenaar van [supermarkt 2] en [supermarkt 1] dit te veel vond en dat er sinds die tijd, ongeveer een jaar, nog maar de helft van de geleverde lammeren en mager vlees wordt gefactureerd. Verder verklaart zij dat ze instructies heeft om voor bepaalde klanten geen factuur op te maken, die instructies staan in haar computer en er is ook een uitdraai van te vinden in een la van het bureau van [getuige 2] ( [getuige 2] ) of in het bakje naast haar bureau. Getuige [getuige 1] is daarmee een belangrijke getuige.
Deze verklaringen van [getuige 1] vinden echter ruimschoots bevestiging in het dossier. Zo is bevestiging gevonden in de door de Fiod bij [verdachte rechtspersoon 1] aangetroffen werkinstructie. Deze is aangetroffen op het bureau van [getuige 2] , waarop ten aanzien van afnemers ‘ [supermarkt 2] ’ en ‘ [supermarkt 1] apart’ is opgenomen: ‘het gewicht door 2 delen’ en ‘alleen lam en mager’. [getuige 2] , gehoord als verdachte, heeft over de werkinstructie verklaard dat [getuige 1] haar dat zo heeft uitgelegd en dat zij dat heeft opgeschreven voor als [getuige 1] er een keer niet is. Ook [getuige 2] bevestigt hiermee een belangrijk aspect van de verklaring van [getuige 1] .
Uit het proces-verbaal van de Fiod blijkt dat in elk geval vanaf 2010 in de verkoopadministratie van [verdachte rechtspersoon 1] ten aanzien van [supermarkt 2] en [supermarkt 1] alleen de goederen lam en mager zijn opgenomen. Uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen [verdachte 1] en [getuige 3] , eigenaar van [supermarkt 2] en [supermarkt 1] , op
13 januari 2016 blijkt verder dat [getuige 3] op die dag naast lam en mager ook schaap, stierborst, achtermuis en contra(fon) bestelt. Op de afleverbonnen van die week staan alle bestelde producten vermeld terwijl op de bijbehorende factuur alleen de producten lam en mager staan. Ook daarin kan bevestiging worden gevonden van hetgeen [getuige 1] heeft verklaard.
Op grond van bovenstaande zijn de verklaringen van [getuige 1] niet aan te merken als
‘sole or decisive’.
Ten aanzien van de vraag c) of er voldoende compenserende factoren bestaan voor de, in het onderhavige geval, beperkte ondervragingsmogelijkheden van de verdediging is mede van belang dat ter terechtzitting in hoger beroep op verzoek van de verdediging meerdere getuigen zijn gehoord, waaronder [getuige 3] .
Al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, mede in het licht van de vaststelling dat het in het onderhavige geval niet gaat om een getuige die niet bevraagd kon worden door de verdediging maar om een beperking ten aanzien van het ondervragingsrecht omdat de getuige dingen niet meer weet, komt het hof tot het oordeel dat het proces als geheel eerlijk is verlopen.
Het verweer tot uitsluiting van de verklaringen van [getuige 1] van het bewijs faalt.
Oordeel van het hof ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
Inleiding
Naar aanleiding van TCI informatie is onderzoek gedaan naar de boekhouding en de aangiften van [verdachte rechtspersoon 1] . [verdachte 1] is enig directeur van [verdachte rechtspersoon 1] . Hij heeft verklaard dat hij alles bepaalt wat er gebeurt binnen het bedrijf. [verdachte rechtspersoon 1] kocht vlees in bij een slachthuis met de naam [rechtspersoon 1] en vervolgens vanaf week 19 van 2013 bij [verdachte rechtspersoon 2] , beide vennootschappen gevestigd in Breukelen. [verdachte rechtspersoon 1] verkocht vlees aan verschillende afnemers, waaronder aan [rechtspersoon 2] BV waarbij het om leveringen aan twee supermarkten gaat, te weten [supermarkt 2] en [supermarkt 1] (hierna: [supermarkt 2] en [supermarkt 1] ).
Feit 1 - Niet doen van juiste aangiften omzetbelasting en loonheffing
Omzetbelasting
Inkoop
Op een computer, die in beslag is genomen bij [verdachte rechtspersoon 1] , zijn Excel- bestanden aangetroffen met de naam “berekening breukelen week @”. Deze bestanden zijn vergeleken met de facturen van [verdachte rechtspersoon 2] . Ook is onderzoek gedaan naar in beslag genomen pakbonnen, weeglijsten, notitiebladen en fysieke weekoverzichten. Uit dit onderzoek bleek dat door [verdachte rechtspersoon 2] in de jaren 2013 tot en met 2015 € 993.600,00 te weinig is gefactureerd aan [verdachte rechtspersoon 1] . Over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2014 is geen onderzoek gedaan omdat er over die jaren geen dan wel slechts een beperkt aantal afleverbonnen zijn aangetroffen.
Verkoop
Getuige [getuige 1] verklaart dat zij instructies heeft om voor bepaalde klanten geen factuur op te maken, die instructies staan in haar computer en er is ook een uitdraai van te vinden in een la van het bureau van [getuige 2] ( [getuige 2] ) of in het bakje naast haar bureau. Bij de doorzoeking in het bedrijfspand van [verdachte rechtspersoon 1] is op het bureau van [getuige 2] , werkzaam op de administratie bij [verdachte rechtspersoon 1] , een schrift aangetroffen met de volgende tekst:
‘ [supermarkt 2] / [supermarkt 1] apart
alle bonnen v/d week
het gewicht door 2 delen
alleen
lam
mager.’
In het dossier zijn afleverbonnen van vlees aan de supermarkten [supermarkt 2] en [supermarkt 1] opgenomen. Deze zijn vergeleken met de facturen die zijn verzonden door [verdachte rechtspersoon 1] . Hieruit blijkt dat factuurbedragen die op [supermarkt 2] van de afleverbonnen zijn berekend steeds hoger zijn dan de bedragen die daadwerkelijk zijn vermeld op de facturen. Op de facturen zijn alleen de geleverde producten lam en mager vermeld. Overige producten die op [supermarkt 2] van de afleverbonnen zijn geleverd, zoals schaap, borst, nek, muis, rosbief en lever komen niet voor op deze facturen. De facturen die aan de supermarkten [supermarkt 2] en [supermarkt 1] werden verstrekt bevatten daarmee niet alle producten die in werkelijkheid werden geleverd.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij aan [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1] ) en aan [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4] ) vroeg wanneer een factuur moest worden opgemaakt en voor wie. Volgens [getuige 2] maakte [getuige 4] de verkoopfacturen. Aan haar is tijdens het verhoor voorgehouden dat [getuige 1] heeft verklaard dat zij instructies heeft om voor bepaalde klanten wel of geen factuur te maken, dat die instructies in haar computer staan en dat een uitdraai van die instructie te vinden is in een la van het bureau van [getuige 2] of in een bakje naast haar bureau. Dit klopt volgens [getuige 2] . Als [getuige 1] er niet was pakte zij die lijst om te weten hoe het moest. Zij heeft voor zichzelf een boekje gemaakt waarin ze opschreef hoe het werkte. [getuige 1] heeft haar verder uitgelegd dat op maandag, na de laatste factuur van de vorige week, 11 blanco facturen uitgescheurd moeten worden en dat de rest weer naar beneden gaat naar [getuige 4] .
Per week werd een weekboekje gemaakt waarin per klant de nog niet betaalde afleverbonnen werden geadministreerd. Als er een factuurnummer bij een bedrag (van een afleverbon) in het weekboekje staat dan is/wordt een factuur met dit nummer gemaakt. Over een boek waarop een vel is geplakt met de tekst ‘Week 8 2016’ heeft [getuige 2] verklaard dat dit een van de boekjes is die [getuige 5] , ook werkzaam op de administratie van [verdachte rechtspersoon 1] , op vrijdag maakte. Op maandag kreeg [getuige 2] van [verdachte 1] of [getuige 1] het boekje van de week daarvoor en controleerde zij of het nieuwste boekje klopte met de week daarvoor. Hetgeen in het rood is geschreven, waren leveringen van week 8 die nog niet zijn betaald en als een naam in het groen is geschreven dan is dat de chauffeur aan wie contant was betaald. Als een klant per bank betaalde dan staat er in het groen ‘Bank’ en de datum van de betaling. Het boek gaat elke avond de kluis in en op dinsdagmiddag geeft zij het aan [verdachte 1] omdat [getuige 1] er die middag niet is. Over [supermarkt 2] heeft ze verklaard dat [verdachte 1] afspraken heeft met deze klant en dat ze die klant nooit mag bellen over betalingen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat naast [getuige 5] en [getuige 2] ook [getuige 4] op kantoor werkte bij [verdachte rechtspersoon 1] . Bij [verdachte rechtspersoon 1] werd volgens haar zowel zwart ingekocht als zwart verkocht. Ze weet dat [verdachte 1] een deel zwart betaalde en dat onder andere zwart werd ingekocht bij [verdachte rechtspersoon 2] . Een deel van de levering is vermeld op een bon, het zwarte deel staat op een los briefje. Bij aflevering wordt de hele zending gewogen en gaat de bon van een deel van de zending in de map inkoopbonnen. Het andere deel van de zending op een briefje werd betaald door [verdachte 1] aan de chauffeur. Zij kreeg op vrijdag de afleverbonnen van [verdachte rechtspersoon 2] . De pakbonnen kreeg ze van [verdachte 1] of van [getuige 5] en aan de hand daarvan maakte ze elke week een excelbestandje waarop de gewichten stonden van lammeren en schapen die [verdachte rechtspersoon 1] die week van [verdachte rechtspersoon 2] geleverd had ontvangen. Ze deed dit in opdracht van [verdachte 1] en het was een vaste werkwijze die ze al jaren zo deed. Nadat ze de gewichten en de omschrijvingen had ingevuld vroeg ze aan [verdachte 1] welke prijzen bij welke partij hoorden. [verdachte 1] gaf haar de prijzen door, mondeling of schriftelijk. [verdachte 1] wilde deze lijsten altijd op vrijdag hebben voordat de eigenaar van [verdachte rechtspersoon 2] langskwam. De Excel bestanden werden voor [verdachte 1] gemaakt.
Volgens [getuige 1] klopt het dat de eigenaar van de supermarkten [supermarkt 2] en [supermarkt 1] de grootste zwarte afnemer was. Hij wilde een factuur voor een deel van de lammeren en het magere vlees. Voor de rest wilde hij geen factuur. [getuige 1] maakte facturen voor de helft van hetgeen er die week aan lammeren en mager vlees was geleverd. Het klopt volgens haar dat de afleverbonnen en de facturen niet matchen. [verdachte 1] of zijn broers, de chauffeurs, gaven [getuige 1] instructies om voor bepaalde klanten wel of geen factuur op te maken en deze instructies heeft zij in haar computer opgeslagen in een Excel bestand. Volgens [getuige 1] weet [verdachte 1] van de instructie omdat hij weet dat een aantal klanten geen facturen krijgt. [verdachte 1] was volgens haar op de hoogte van de afspraken tussen de chauffeur en de klant want zij hoorde soms dat chauffeurs het met [verdachte 1] hadden besproken.
Loonheffing
Uit observaties met camera’s, gericht op de toegangsdeuren van [verdachte rechtspersoon 1] in de periode 12 november 2015 tot en met 22 december 2015 is gebleken dat er personen werkzaam waren die niet op de aangiften loonheffing staan van november en december 2015. Verder bleek uit de observaties dat vijf personeelsleden in deze periode meer uren hebben gewerkt dan op de aangiften loonheffingen staat vermeld. Zo is voor [getuige 6] , van wie is waargenomen dat hij in de periode 12 november tot en met 30 november 105 uren bij [verdachte rechtspersoon 1] aanwezig was, in de aangifte loonheffing over de hele maand november 16 uren vermeld. Voor [getuige 7] , van wie is waargenomen dat hij in november 75 uren bij [verdachte rechtspersoon 1] aanwezig was, zijn geen uren in de aangifte loonheffing over de gehele maand november vermeld. Over de periode waarin in december 2015 is geobserveerd, is voor [getuige 4] gezien dat hij 110 uren aanwezig was terwijl hij volgens de aangifte loonheffing in de gehele maand december 46 uren zou hebben gewerkt. Voor [getuige 6] , van wie is waargenomen dat hij in de geobserveerde periode in december 168 uren aanwezig was, zijn 20 uren in de aangifte loonheffing over december 2015 opgenomen. Voor 8 personen ( [getuige 8] is niet meegerekend) zijn in november in totaal 341 uren te weinig uren aangegeven en voor december 556 uren.
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake was van zwart werken en dat werknemers andere redenen hadden om aanwezig te zijn bij [verdachte rechtspersoon 1] . Werknemers bleven soms langer om koffie te drinken, konden vanwege gezondheidsproblemen niet uren achter elkaar werken, bleven wel eens een half uurtje napraten of waren niet in dienst omdat ze stagiaire waren of een proefplaatsing hadden vanuit het UWV. Niet kan worden vastgesteld volgens de verdediging dat opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften loonheffing zijn gedaan.
Het hof overweegt dat [getuige 6] heeft verklaard dat hij meestal € 200,00 à € 250,00 per week en zo’n € 800,00 à € 900,00 per maand kreeg. In de aangiften loonheffing over november 2015 is voor hem een bedrag van € 165,62 en € 263,09 aangeven. Uit de observaties bleek dat hij op 27 opeenvolgende werkdagen 105 + 158 = 263 uur, dat is ruim 9 uur per dag op het bedrijf aanwezig was, terwijl hij per maand voor 36 uur op de loonaangifte staat.
Op [supermarkt 2] van de verklaring van [getuige 6] en de observaties kan daarom reeds worden vastgesteld dat de aangiften loonheffing over de maanden november en december 2015 niet juist waren.
Uit het voorgaande volgt dat het aantal gewerkte uren van een deel van de werknemers niet overeenkomt met de uren die in de maanden november en december 2015 voor hen in de loonheffing zijn opgegeven. Het hof acht daarmee bewezen dat de aangiften loonheffing ten name van [verdachte rechtspersoon 1] opzettelijk onjuist en/of onvolledig zijn gedaan.
Indienen van de aangiften
De belastingaangiften werden extern verzorgd door een boekhouder van kantoor [naam kantoor] , aan de hand van de door [verdachte rechtspersoon 1] aangeleverde bescheiden. Tussen de omzet die in december 2013, januari tot en met december 2015 en januari en februari 2016 is aangegeven en de omzet in die maanden volgens de afleverbonnen is een verschil geconstateerd van te weinig aangegeven omzet van € 1.614.492. Ook de aangiften loonheffingen november en december 2015 zijn door de boekhouder gedaan op [supermarkt 2] van informatie van [verdachte rechtspersoon 1] en daarin is ten onrechte een deel van de door werknemers gewerkte en aan hen betaalde uren niet opgenomen.
Het aanleveren van onvolledige informatie op [supermarkt 2] waarvan de onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting en loonheffing zijn gedaan, had onmiskenbaar ten doel om minder omzetbelasting en loonheffing te voldoen en af te dragen, zodat aan het strekkingsvereiste is voldaan.
Feit 2 - Niet voeren van een administratie overeenkomstig de eisen van de belastingwet
Uit art 68, lid 1 d AWR in samenhang met artikel 52 AWR en artikel 2, lid 1 onder b AWR volgt dat [verdachte rechtspersoon 1] administratieplichtig is en daarom van de vermogenstoestand en van alles betreffende het bedrijf te allen tijde een administratie moet voeren. Daaruit moeten de rechten, de verplichtingen en de overige voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens duidelijk blijken. De aard en de omvang van de administratie moeten aansluiten bij het bedrijf. Controle van de administratie door de inspecteur moet binnen redelijke termijn mogelijk zijn. De administratie moet gedurende zeven jaren worden bewaard en tijdens de controle moet medewerking worden verleend.
Hiervoor is geoordeeld dat voor een deel van het ingekochte vlees geen facturen zijn opgenomen in de bedrijfsadministratie van [verdachte rechtspersoon 1] . De wel opgemaakte facturen voor een deel van het verkochte vlees stemmen evenmin overeen met de werkelijke hoeveelheden verkocht vlees. De administratie waaruit volgt wie werknemer was, hoeveel uren de werknemers werkte of hadden gewerkt, wat hun salaris was enz. kwam niet overeen met de werkelijkheid en voldeed daarmee niet aan de wettelijke verplichtingen. De afleverbonnen over 2010, 2011, 2012 en 2014 zijn nagenoeg niet bewaard waardoor niet is voldaan aan de verplichting om de administratie gedurende zeven jaren te bewaren. Controle van de administratie binnen redelijke termijn was daardoor niet mogelijk.
Uit het voorgaande volgt dat de administratie niet voldeed aan de eisen die de belastingwet stelt.
Feit 4 - Valselijk opmaken van de bedrijfsadministratie
In de bedrijfsadministratie van [verdachte rechtspersoon 1] zijn facturen aangetroffen die niet overeenkomen met de hoeveelheden bij [verdachte rechtspersoon 2] ingekocht vlees. Ook de verkoopfacturen voor leveringen van vlees aan supermarkt [supermarkt 2] en [supermarkt 1] bevatten niet de juiste hoeveelheden geleverd vlees. De bedragen die voor de leveringen moesten worden betaald zijn niet af te leiden uit de facturen die deel zijn gaan uitmaken van de administratie. Mede gelet op de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn opgenomen bij feit 1 bij het kopje omzetbelasting en loonheffing, komt het hof tot het oordeel dat de bedrijfsadministratie van [verdachte rechtspersoon 1] valselijk is opgemaakt.
Toerekening van de feiten 1, 2 en 4 aan [verdachte rechtspersoon 1]
De hiervoor beschreven strafbare feiten, dat wil zeggen het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffing (feit 1), het niet voldoen aan de eisen die de belastingwet stelt aan een administratie (feit 2) en het valselijk opmaken van een bedrijfsadministratie (feit 4) kunnen worden toegerekend aan de rechtspersoon [verdachte rechtspersoon 1] . Ze zijn het gevolg van het handelen van personen die uit hoofde van hun dienstbetrekking werkzaam zijn bij [verdachte rechtspersoon 1] . Het opstellen van een deugdelijke bedrijfsadministratie die voldoet aan de eisen die de belastingwet stelt en het doen van aangiften omzetbelasting/loonheffing zijn gedragingen die passen binnen de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon. Deze gedragingen zijn ook dienstig geweest aan het uitoefenen van activiteiten van de rechtspersoon. Door vlees te verhandelen zonder te voldoen aan de verplichtingen voor de omzetbelasting en door het niet (volledig) voldoen aan de verplichtingen inzake de loonbelasting, heeft de rechtspersoon de omzet en winst kunnen vergroten. De rechtspersoon kon erover beschikken of deze gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en ze werden, gelet op de feitelijke gang van zaken, door de rechtspersoon aanvaard. Door bewust voor een deel van de vleeshandel geen belasting te betalen en door werknemers (gedeeltelijk) zwart te laten werken, is het aan opzet van de rechtspersoon te wijten dat de verboden gedragingen hebben plaatsgevonden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
zij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 april 2016 te 's-Gravenhage en/of te Apeldoorn, meermalen, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
a. a) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [verdachte rechtspersoon 1] B.V. betreffende de tijdvakken:
-1 december 2013 tot en met 31 december 2013 en/of
-1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 en/of
-1 januari 2016 tot en met 28 februari 2016,
en/of
b) aangiften voor de loonheffing ten name van [verdachte rechtspersoon 1] B.V., betreffende de tijdvakken:
- l november 2015 tot en met 30 november 2015 en
-1 december 2015 tot en met 31 december 2015,
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft zij - zakelijk weergegeven - telkens opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te Apeldoorn, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljetten voor de omzetbelasting (betreffende genoemde het tijdvakken) ten name van genoemde rechtspersoon telkens een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan te betalen omzetbelasting opgegeven, en
b) op de bij de Inspecteur der belastingen en/of de Belastingdienst te Apeldoorn, ingeleverde/ingezonden aangiftebiljetten loonheffing, betreffende genoemde het tijdvakken ten name van genoemde rechtspersoon, telkens een te laag bedrag aan af te dragen loonheffing opgegeven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 april 2016 te Den Haag als degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot:
het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft zij toen aldaar telkens opzettelijk niet in de administratie van [verdachte rechtspersoon 1] B.V, alle inkopen en/of verkopen en/of leveringen en/of omzet en/of lonen/verloningen vastgelegd en/of doen vastleggen zodat niet te allen tijde haar rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van
belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken;
4.
zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 april 2016 te 's-Gravenhage
meermalen, haar bedrijfsadministratie, - zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
hebbende dat valselijk opmaken van die bedrijfsadministratie hierin bestaan dat zij in die bedrijfsadministratie opzettelijk meer na te noemen valse facturen, te weten:
- inkoopfacturen van [rechtspersoon 1] B.V. en van [verdachte rechtspersoon 2] B.V. aan [verdachte rechtspersoon 1] B.V. en
- verkoopfacturen van [verdachte rechtspersoon 1] B.V. aan [rechtspersoon 2] B.V. en/of aan [supermarkt 1] en/of aan [supermarkt 2]
heeft verwerkt en/of doen verwerken,
bestaande de valsheden hierin dat telkens valselijk en in strijd met de waarheid, op/in die verkoop- en/of inkoopfacturen:
- een onjuist (te weten te laag) aantal ontvangen (vlees)producten, is vermeld en/of
- een aantal ontvangen (vlees)producten niet is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde (vlees)producten, is vermeld en/of
- een aantal geleverde (vlees)producten niet is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) bedrag is gefactureerd,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
Hetgeen onder 1, 2 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Het onder 2 en 4 bewezenverklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van
ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, en een zodanige administratie opzettelijk niet voeren, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon,
en
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde uitsluit.

Beslag

De advocaat-generaal en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de goederen dienen te worden teruggegeven aan de verdachte.
Het hof zal de teruggave aan de verdachte van alle inbeslaggenomen goederen (goednummers 1 tot en met 27) gelasten en merkt daarbij op dat de in beslag genomen geldbedragen ad. € 3.320,- (goednummer 1), € 300,- (goednummer 2) en € 10.000; (goednummer 3) weliswaar aan de verdachte toebehoren, doch niet kan worden vastgesteld dat deze geldbedragen uit de baten van de bewezen feiten zijn verkregen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1, 2 en 4 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 82.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1, 2 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld overeenkomstig de in eerste aanleg opgelegde straf.
De raadsman heeft verzocht, bij bewezenverklaring van een of meer feiten uit te gaan van een benadelingsbedrag van € 97.173,00, het bedrag dat de belastingdienst heeft berekend in verband met de omzetbelasting over 2013, 2015 en 2016. Verder heeft hij aangevoerd dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met de financiële situatie van de verdachte, die niet rooskleurig is.
Tenslotte is van belang dat de verdachte en [verdachte 1] met de fiscus een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten voor aanslagen IB, OB en VPB voor in totaal € 600.000,00, welk bedrag ook is betaald.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 5 jaar schuldig gemaakt aan het doen van onjuiste belastingaangifte, het niet voeren van een deugdelijke administratie en valsheid in geschrifte. Er werd door de verdachte op grote schaal vlees zwart in- en verkocht. Om dit te verhullen werden valse facturen geaccepteerd bij de inkoop en opgesteld voor en verstrekt bij de verkoop. De valse facturen werden opgenomen in de bedrijfsadministratie. Ook werden onjuiste aangiften omzetbelasting en loonheffing gedaan. Door dit handelen heeft de verdachte samen met andere schakels in de productketen een systeem gehanteerd waarbij structureel te weinig belasting werd betaald waardoor de maatschappij is benadeeld. De verdachte heeft door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan concurrentievervalsing en aantasting van de integriteit van het handelsverkeer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 september 2024 is de rechtspersoon niet eerder onherroepelijk veroordeeld. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte meewegen.
Het hof acht alles afwegende in beginsel een geldboete van € 80.000,00 passend en geboden. Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is geschonden met 4 jaar en 5 maanden zal het hof de op te leggen straf in die zin matigen dat in plaats van voornoemde straf een geldboete van € 65.000,00 wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 23, 24, 51, 55, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 65.000,00 (vijfenzestigduizend euro).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- goednummers 1 tot en met 27.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 november 2024.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.