ECLI:NL:GHAMS:2024:3101

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
23-001546-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude in de vleeshandel en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, een rechtspersoon, werd beschuldigd van valsheid in geschrift door het opmaken van een valse bedrijfsadministratie. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging op grond van artikel 69 lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR), omdat de feiten ook onder de fiscale bepalingen vallen. Het hof oordeelde echter dat de vervolging op basis van artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) niet uitgesloten was door artikel 69 lid 4 AWR. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk een valse bedrijfsadministratie had opgemaakt door onjuiste inkoop- en verkoopfacturen te verwerken, wat leidde tot een structurele belastingontduiking. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 40.000,00, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001546-21
datum uitspraak: 8 november 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer
10-996532-16 tegen
[verdachte rechtspersoon 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2022, 19 en 20 september en 1, 8, 11 en 25 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging op grond van artikel 69 lid 4 Algemene Wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Artikel 69 lid 4 AWR bepaalt dat strafvervolging op grond van art. 225 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is uitgesloten indien het feit ter zake waarvan wordt vervolgd, ook onder de bepalingen van art. 69 lid 1 en 2 AWR valt. De onderhavige procedure gaat om te weinig geheven belasting omdat het verwijt ziet op zwarte in- en verkoop. Bij beantwoording van de vraag of artikel 69 lid 4 AWR van toepassing is, kan niet uitsluitend worden gekeken naar de tekst van de tenlastelegging. Alhoewel de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 lid 1 Sr, is beslissend of het feit zoals dat in werkelijkheid is gepleegd, onder de bepaling van artikel 69 AWR kan worden gebracht.
Degene die een bedrijfsadministratie vals opmaakt door het toevoegen van valse facturen, heeft automatisch een valse bedrijfsadministratie voorhanden. Dit komt overeen met het niet voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan gestelde eisen bij of krachtens de belastingwet, als bedoeld in artikel 68 lid 1 onder d AWR, strafbaar gesteld op grond van artikel 69 lid 1 AWR.
Het standpunt van de verdediging is, onder verwijzing naar een vonnis van de rechtbank Zeeland West Brabant van 20 februari 2013, dat vervolging op grond van artikel 225 Sr is uitgesloten door artikel 69 lid 4 AWR.
Standpunt van de AG
De advocaat-generaal betwist de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie op grond van schending van de vervolgingsuitsluiting van artikel 69 lid 4 AWR omdat hiervoor geen aanknopingspunt is te vinden in de wetsgeschiedenis. De uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant kan worden gezien als een witte raaf.
Oordeel van het hof
Artikel 69 lid 4 AWR bepaalt: ‘Indien het feit, ter zake waarvan de verdachte kan worden vervolgd, zowel valt onder een van de bepalingen van het eerste of het tweede lid, als onder die van artikel 225 lid 2 Sr, is strafvervolging op grond van genoemd artikel 225 lid 2, uitgesloten’. Voor zover van belang, is in het eerste lid van artikel 69 AWR het opzettelijk begaan van een feit, omschreven in artikel 68, eerste lid onderdeel d AWR strafbaar gesteld. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 volgt dat de vraag of ook samenloop van fiscale beboeting met strafvervolging op grond van artikel 225 lid 1 Sr dient te worden uitgesloten, door de staatssecretaris van Financiën uitdrukkelijk negatief is beantwoord. “De gedraging die het fiscale vergrijp oplevert, is immers niet identiek aan hetgeen in artikel 225 lid 1 Sr is strafbaar gesteld, ook al hangen beide samen. Bij de fiscale vergrijpen vormt het gebruik dat van een stuk wordt gemaakt in de verhouding tot de fiscus de kern van de zaak, terwijl de genoemde strafbepaling bij uitstek ziet op het opmaken van een vals geschrift.” [1]
De verdachte wordt verweten het opmaken van een valse bedrijfsadministratie door daarin valse facturen en/of creditnota’s te verwerken of te doen verwerken, met het oogmerk om deze administratie als echt en onvervalst te gebruiken. De tenlastelegging in deze zaak is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr en ziet niet op het voorhanden hebben of het gebruik maken van een valse bedrijfsadministratie als bedoeld in artikel 225 lid 2 Sr. Gelet op de tekst van de wet en de parlementaire geschiedenis is artikel 69 lid 4 AWR niet van toepassing op een strafbaar feit dat is gebaseerd op artikel 225 lid 1 Sr.
Het hof merkt hierbij op dat een administratie van een slachthuis niet alleen dient voor het vaststellen van de fiscale verplichtingen van een onderneming. Ook andere partijen zoals bijvoorbeeld banken, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, leveranciers, etc. moeten er op kunnen vertrouwen dat een administratie van de onderneming niet valselijk is opgemaakt.
Het verweer wordt verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 april 2016 te Utrecht en/of Breukelen en/of Everdingen, gemeente Vianen, en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal:
haar (bedrijfs)administratie,
-zijnde die bedrijfsadministratie een (samenstel van) geschrift(en), bestemd om tot bewijs
van enig feit te dienen -( telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of valselijk heeft doen
opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen,
hebbende dat valselijk opmaken en/of vervalsen van die (bedrijfs)administratie (telkens)
hierin bestaan dat [verdachte rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) in die
(bedrijfs)administratie opzettelijk een of meer na te noemen (kopieën van) valse/vervalste
factu(u)r(en) en/of creditnota's, te weten:
- ( een) (verkoop)factu(u)r(en) van [naam VOF] aan [verdachte rechtspersoon 1] B.V.
en/of
- ( een) (inkoop)factu(u)r(en) en/of creditnota's van [verdachte rechtspersoon 1] B.V. aan [naam VOF]
en/of
- ( een) (verkoop)factu(u)r(en) van [verdachte rechtspersoon 1] B.V, aan [verdachte rechtspersoon 2]
B.V. en/of
- ( een) ander(e) document(en) op naam van [naam VOF] en/of [verdachte rechtspersoon 1]
B.V. en/of [verdachte rechtspersoon 2] B.V. en/of (een) andere
(rechts)perso(o)n(en), althans een of meer geschrift(en),
heeft verwerkt
bestaande de valshe(i)d(en) en/of vervalsingen) hierin dat (telkens)'valselijk en in strijd met
de waarheid, op/in die (kopieën van) (verkoop- en/of inkoop)facturen en/of creditnota's:
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde en/of ontvangen dieren is vermeld en/of
- een aantal geleverde en/of ontvangen dieren niet is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde en/of ontvangen (vlees)producten, is
vermeld en/of
- een aantal geleverde en/of ontvangen (vlees)producten niet is vermeld en/of
- een onjuiste (te weten te lage) factuurwaarde en/of transactiewaarde is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) bedrag is gefactureerd,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door
(een) ander(en) te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1 (valsheid in geschrift)

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde aangevoerd dat het in de vleeshandel gebruikelijk is dat het deel van de ingekochte dieren waarvoor nog geen overeenstemming over de prijs is bereikt, niet direct in de administratie wordt opgenomen. Er is gewerkt met voorschotten en er werden pas facturen opgemaakt nadat partijen over de kwaliteit van het geleverde vlees onderhandeld hadden en tot overeenstemming waren gekomen. Dit maakt echter niet dat sprake is van een valse bedrijfsadministratie. Het gedeelte dat op de facturen staat is geleverd en betaald en klopt zodoende. Verder is aangevoerd dat geen sprake is van misleiden. Weliswaar heeft de verdachte de zaken die afgehandeld moesten worden voor zich uit geschoven, maar het was wel zijn intentie om dit uiteindelijk te verantwoorden in de administratie.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primaire ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
Oordeel van het hof
Inleiding
Het strafrechtelijk onderzoek Error Caro is gestart naar aanleiding van informatie die in februari 2015 is binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Belastingdienst/FIOD over fraude in de vleeshandel. De FIOD heeft een handelsketen onderzocht, waarvan de verdachte onderdeel uitmaakte. De onderzochte handelsketen bestaat uit vier schakels:
1. [naam VOF] (hierna: [naam VOF] ), een handelaar in levende dieren,
2. [rechtspersoon 1] B.V. (hierna: [rechtspersoon 1] ) en [verdachte rechtspersoon 1] B.V. (hierna: [verdachte rechtspersoon 1] ), te weten respectievelijk het slachthuis en een groothandel,
3. [verdachte rechtspersoon 2] B.V. (hierna: [verdachte rechtspersoon 2] ), een in- en verkoper van vleesproducten,
4. [rechtspersoon 2] B.V. waar de supermarkten [supermarkt 1] en [supermarkt 2] onderdeel van uitmaken en die afnemers zijn van vlees.
Daderschap rechtspersoon
Op 16 april 2013 is [verdachte rechtspersoon 1] opgericht, waarvan de medeverdachte [verdachte 1] (middellijk) enig aandeelhouder en bestuurder was. Hij heeft verklaard dat hij de handel, die hij daarvoor verrichtte vanuit [rechtspersoon 1] vanaf april 2013 heeft voortgezet in verdachte.
[naam VOF] leverde vanaf week 19 in 2013 dieren aan [verdachte rechtspersoon 1] . [verdachte rechtspersoon 1] hanteerde een systeem van
self-billing,dat wil zeggen dat bij [verdachte rechtspersoon 1] facturen werden opgesteld voor de gekochte dieren. Uit onderzoek naar diverse bescheiden, zoals pakbonnen, handgeschreven overzichten en digitale en fysieke weekoverzichten die afkomstig zijn uit de administraties van [naam VOF] en [verdachte rechtspersoon 1] blijkt dat het aantal vermelde dieren op de facturen van [verdachte rechtspersoon 1] lager is dan daadwerkelijk is geleverd door [naam VOF] . Hieruit is naar voren gekomen dat in de jaren 2013 en 2014 in totaal € 612.360,92 te weinig is gefactureerd aan [verdachte rechtspersoon 1] . De getuige [getuige 1] heeft over meerdere facturen van [verdachte rechtspersoon 1] verklaard dat deze niet kloppen.
[verdachte rechtspersoon 1] leverde het geslachte vlees aan [verdachte rechtspersoon 2] . Ook in de administratie van [verdachte rechtspersoon 1] en [verdachte rechtspersoon 2] zijn diverse bescheiden, waaronder pakbonnen, weeglijsten, digitale weekoverzichten, notitiebladen, facturen en Excel-bestanden genaamd ‘berekening breukelen’, onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat in de jaren 2013 tot en met 2015 door [verdachte rechtspersoon 1] aan [verdachte rechtspersoon 2] in totaal € 993.600,10 te weinig is gefactureerd. De getuige [getuige 2] , administratief medewerkster bij [verdachte rechtspersoon 2] , heeft verklaard dat zij de Excel-bestanden genaamd ‘berekening breukelen’ maakte aan de hand van de pakbonnen van [verdachte rechtspersoon 1] . Zij heeft eveneens verklaard dat [verdachte rechtspersoon 2] vlees zwart inkocht.
De medeverdachte [verdachte 1] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij geen facturen heeft opgemaakt voor een deel van de handel met [naam VOF] waarvan hij het niet eens was met de prijs, dat hij de niet-gefactureerde dieren wel doorverkocht aan afnemers en zodoende de omzetbelasting voor zich uit heeft geschoven. [getuige 1] heeft verklaard dat [verdachte 1] (de medeverdachte [verdachte 1] ) zijn contactpersoon bij [verdachte rechtspersoon 1] was en dat de broer van [verdachte 1] , [verdachte 2] , hem altijd doorverwees naar [verdachte 1] . Ook de medeverdachte [verdachte 3] heeft verklaard dat hij te maken had met [verdachte 1] (het hof begrijpt: de medeverdachte [verdachte 1] ) en dat hij hem iedere week zag om het over bestellingen te hebben. Uit observaties is gebleken dat de medeverdachte [verdachte 1] vrijwel elke vrijdag [verdachte rechtspersoon 2] bezocht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte een valse bedrijfsadministratie heeft opgemaakt door daarin onjuiste inkoop- en verkoopfacturen op te nemen. De inkoop- en verkoopfacturen die betrekking hebben op de handel van [verdachte rechtspersoon 1] met [naam VOF] en [verdachte rechtspersoon 2] zijn onjuist, omdat daarop minder dieren en vlees zijn vermeld dan blijkens de onderzochte bescheiden, waaronder de afleverbonnen, daadwerkelijk zijn geleverd. Het verweer van de verdediging dat het weglaten van een deel van de dieren/vlees waarover nog onderhandeld moest worden over de prijs geen valsheid in geschrift oplevert, treft geen doel. De inhoud van de facturen stemde niet overeen met de werkelijkheid. Dat is eveneens het geval als wordt nagelaten bepaalde gegevens op de facturen te vermelden. De pleegperiode bestrijkt een lange tijd en er zijn geen facturen aangetroffen waaruit is gebleken dat het deel van de handel, dat aanvankelijk niet op de facturen is vermeld, alsnog zou zijn gefactureerd. Uit het dossier blijkt niet dat dit deel van de handel op enig moment, na mogelijke onderhandelingen en het maken van afspraken, alsnog in de administratie is verantwoord.
De gedragingen kunnen redelijkerwijs aan [verdachte rechtspersoon 1] worden toegerekend, omdat zij zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Het betreft namelijk handel die werd gedreven vanuit deze rechtspersoon en het zorg dragen voor een juiste bedrijfsadministratie is onderdeel van de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon. Het door de medeverdachte [verdachte 1] gevoerde beleid bij [verdachte rechtspersoon 1] , bestaande uit het niet op de facturen vermelden van een deel van de dieren, heeft onvermijdelijk tot gevolg gehad dat de bedrijfsadministratie vals werd. Het hof is van oordeel dat dit opzettelijk is gebeurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op in de periode van 16 april 2013 tot en met 15 april 2016 te Breukelen haar bedrijfsadministratie, -zijnde die bedrijfsadministratie een samenstel van geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt,
hebbende dat valselijk opmaken van die bedrijfsadministratie hierin bestaan dat [verdachte rechtspersoon 1] in die bedrijfsadministratie opzettelijk een of meer na te noemen valse facturen, te weten:
- inkoopfacturen van [verdachte rechtspersoon 1] B.V. aan [naam VOF] en
- verkoopfacturen van [verdachte rechtspersoon 1] B.V. aan [verdachte rechtspersoon 2] B.V.
heeft verwerkt
bestaande de valsheden hierin dat telkens valselijk en in strijd met de waarheid, op die verkoop- en inkoopfacturen:
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde en/of ontvangen dieren is vermeld en/of
- een aantal geleverde en/of ontvangen dieren niet is vermeld en/of
- een onjuist (te weten te laag) aantal geleverde en/of ontvangen vleesproducten, is
vermeld en/of
- een aantal geleverde en/of ontvangen vleesproducten niet is vermeld en/of
- een onjuiste (te weten te lage) factuurwaarde en/of
- een onjuist (te weten te laag) bedrag is gefactureerd,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken te gebruiken.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde schuldig verklaard zonder oplegging van straf (9a Sr).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 50.000,00.
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De verdachte is failliet verklaard en ook [verdachte 1] is failliet. [verdachte rechtspersoon 1] bezit thans geen activa en zal uiteindelijk worden ontbonden. Oplegging van een sanctie is daarom niet geboden. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, valt niet in te zien dat er nog geld terugkomt in de rechtspersoon. Daarnaast is de redelijke termijn overschreden. De raadsvrouw verzoekt de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van 3 jaar schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, door het valselijk opmaken van haar bedrijfsadministratie. Dit deed zij door op grote schaal vlees zwart in te kopen en te verkopen. Om dit te verhullen heeft de verdachte valse in- en verkoopfacturen opgemaakt. De valse facturen werden opgenomen in haar bedrijfsadministratie. Door aldus te handelen heeft de verdachte samen met andere schakels in de productketen een systeem gehanteerd waarbij structureel te weinig belasting werd betaald waardoor de maatschappij is benadeeld. Verder heeft de verdachte door aldus te handelen een bijdrage geleverd aan concurrentievervalsing en aantasting van de integriteit van het handelsverkeer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 september 2024 is de rechtspersoon niet eerder onherroepelijk veroordeeld. Dat betekent dat in zoverre geen sprake is van feiten en omstandigheden die in het nadeel van de verdachte meewegen.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op dit moment niet vast staat dat er in de rechtspersoon geen activa zitten en dat het faillissement zal worden opgeheven bij gebrek aan baten. De verdachte heeft geen verifieerbare gegevens overgelegd van de stand van zaken van het faillissement. Ook overigens ziet het hof geen aanleiding tot een schuldig verklaring zonder oplegging van straf.
Het hof acht alles afwegende in beginsel een geldboete van € 50.000,00 passend en geboden. Nu het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg met 7 maanden en in hoger beroep met 3 jaar en 7 maanden is geschonden zal het hof de op te leggen straf in die zin matigen dat in plaats van voornoemde straf een geldboete van € 40.000,00 wordt opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 51 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 40.000,00 (veertigduizend euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. P. Greve en mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 november 2024.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken