ECLI:NL:GHAMS:2024:3098

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
23-002949-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overtreding van de Leerplichtwet 1969 door gezagsdrager

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, dat op 6 november 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het niet naleven van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot haar dochter, die als leerling was ingeschreven op een school. De tenlastelegging betrof de periode van 6 maart 2023 tot en met 6 april 2023, waarin de verdachte niet zou hebben gezorgd dat haar dochter regelmatig naar school ging. Tijdens de zitting op 24 oktober 2024 heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd, terwijl de raadsvrouw van de verdachte betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft de bewijsvoering van de leerplichtambtenaar beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte in de tenlastegelegde periode niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar. De beslissing is gebaseerd op de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de financiële situatie van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002949-23
datum uitspraak: 7 november 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 november 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-165860-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1970,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2024.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 06 maart 2023 tot en met 06 april 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2005, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2005, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoek tot het horen van getuige [getuige]
Het hof heeft op de regiezitting van 29 februari 2024 de beslissing op het verzoek van de verdediging tot het horen van getuige [getuige] , voormalig zorgcoördinator bij [school], aangehouden. Het hof wijst het verzoek af. De verdachte is door deze afwijzing niet in haar verdedigingsbelang geschaad, nu het hof zich over de punten waarover de getuige kan verklaren voldoende voorgelicht acht.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd nu op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht op grond van de Leerplichtwet 1969.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen haar ten laste is gelegd. Daartoe heeft zij -samengevat- het volgende naar voren gebracht.
Ten eerste betreft het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar alleen de eerste DUO melding (
het hof begrijpt:de periode van 28 oktober 2022 tot 11 november 2022) en de tweede DUO melding (16 februari 2023 tot 10 maart 2023) en niet de periode van 6 maart 2023 tot 3 april 2023, voor welke periode de verdachte is vervolgd en in eerste aanleg is veroordeeld. Nu een wettig bewijsmiddel voor die laatste periode ontbreekt, dient integrale vrijspraak te volgen.
Ten tweede is volgens de verdachte in de periode van 10 maart 2023 tot 7 april 2023 geen sprake van 18 uren verzuim zoals de leerplichtambtenaar stelt, maar van 11, dan wel 13 uren verzuim. Dit aantal valt onder de zogeheten 16 uur grens, zodat geen melding vanuit de school had moeten volgen en de leerplichtambtenaar aldus geen reden had om een onderzoek in te stellen.
Ten derde bevat het proces-verbaal van de leerplichtambtenaar van 10 juli 2023 (alsmede het daarin opgenomen verzuimoverzicht) betreffende haar dochter [naam] onjuiste informatie en is het overzicht nadien meerdere keren door de leerplichtambtenaar aangepast. Reeds daarom kunnen het proces-verbaal van 10 juli 2023 en de aanvullingen hierop niet voor het bewijs worden gebezigd.
Bovendien stelt de raadsvrouw dat het hof, in het geval het hof voornoemd proces-verbaal en de aanvullingen daarop wel redengevend acht voor het bewijs, zich rekenschap dient te geven van het feit dat in deze stukken geen juiste voorstelling van zaken wordt gegeven. In de tenlastegelegde periode van 6 maart 2023 tot en met 6 april 2023 is de dochter van de verdachte slechts 11 uur dan wel – als de registratie met betrekking tot 13 maart 2023 wel juist is – 13 uur ongeoorloofd afwezig geweest. Zij betwist dat zij ongeoorloofd afwezig is geweest op 6, 7, 8, 9, (13), 15, 27 en 30 maart, alsmede 3 april 2023. Deze ten onrechte als ongeoorloofd afwezig geregistreerde uren kunnen niet aan de verdachte worden tegengeworpen.
Verder heeft de raadsvrouw weersproken dat de verdachte als gezaghebbende ouder haar zorgplicht tot naleving van de Leerplichtwet 1969 niet op juiste wijze is nagekomen. De verdachte heeft gedurende anderhalf jaar alles gedaan wat in haar macht lag om de juiste zorg en onderwijs voor haar dochter geregeld te krijgen. Het is de school die haar verplichtingen tot het bieden van extra ondersteuning niet is nagekomen. Ook om deze reden verzoekt de raadsvrouw om vrijspraak.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het proces-verbaal van 10 juli 2023 en de aanvullingen hierop
Anders dan door de raadsvouw bepleit zal het hof het proces-verbaal van bevindingen van de leerplichtambtenaar [verbalisant 1] van 10 juli 2023 en de aanvullingen hierop van 2 november 2023 en 6 juni 2024 van leerplichtambtenaar [verbalisant 2] voor het bewijs bezigen. Het proces-verbaal van 10 juli 2023 is op ambtseed opgemaakt door een daartoe bevoegde leerplichtambtenaar, de inhoud is collegiaal getoetst en het proces-verbaal is voorzien van een verzuimoverzicht. Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal te meer nu de inhoud van het proces-verbaal is onderbouwd door het bijgevoegde verzuimoverzicht. Het enkele feit dat het aantal verzuimuren na nader onderzoek door leerplichtambtenaar [verbalisant 2] in de aanvullende processen-verbaal van 2 november 2023 en 6 juni 2024 is aangepast, maakt niet dat het oorspronkelijke proces-verbaal en de aanvullingen niet meer voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Het hof gaat uit van het uiteindelijk vastgestelde aantal verzuimuren (inclusief 3 april 2023) van 26 uur.
Ten aanzien van het ontbreken van een proces-verbaal over de periode 6 maart tot 3 april 2023
Het hof constateert dat de leerplichtambtenaar [verbalisant 1] in het proces-verbaal van 10 juli 2023 heeft vastgesteld dat de verzuimperiode 6 maart 2023
tot en met3 april 2023 betreft. Het verweer van de raadsvrouw dat een proces-verbaal met betrekking tot verzuim in de tenlastegelegde periode ontbreekt, mist dan ook feitelijke grondslag. De omstandigheid dat de eerste en de tweede DUO melding op een andere periode zien, doen hieraan niet af.
Ten aanzien van het niet overschrijden van de 16 uur grens
Het hof stelt vast op grond van de verzuimstaat, die volgens het proces-verbaal van 10 juli 2023 door de school is geleverd en als bijlage aan dat proces-verbaal is gehecht, dat in de periode 10 maart tot 7 april 2023 sprake is van meer dan 16 uren verzuim. Naar het oordeel van het hof mocht de leerplichtambtenaar uitgaan van de door de school verstrekte informatie, waarna zij op grond van artikel 22, eerste lid van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw) een onderzoek heeft ingesteld. Dat volgens de verdachte sprake is van een lager aantal uren verzuim doet daaraan niet af.
Ten aanzien van het aantal uren dat de verdachte ongeoorloofd afwezig was
In de aanvulling van 6 juni 2024 heeft de leerplichtambtenaar geverbaliseerd dat [naam] , de dochter van de verdachte, in de periode 6 maart 2023 tot (naar het hof begrijpt tot en met) 3 april 2023 in totaal 26 (te weten 24 uur plus 2 uur op 3 april 2023) uren ongeoorloofd heeft verzuimd van school. Het aantal van 26 uren ongeoorloofde afwezigheid vindt bevestiging in het verzuimoverzicht, dat als bijlage aan het aanvullend proces-verbaal van 6 juni 2024 is gehecht. Zoals hiervoor overwogen gaat het hof uit van de juistheid van dit proces-verbaal en de aanvullingen en niet van het door de verdediging opgestelde overzicht.
Ten aanzien van de zorgplicht van de verdachte tot naleving van de bepalingen van de Leerplichtwet
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat voorafgaand aan de tenlastegelegde periode de school waar [naam] stond ingeschreven wellicht niet steeds adequaat heeft gereageerd op de verzoeken van de verdachte en haar dochter om nadere hulp en begeleiding bij de schoolgang van [naam] gezien haar aanhoudende mentale problemen. Uiteindelijk is op 16 februari 2023 op advies van de schoolarts, in overleg met de zorgcoördinator, met de verdachte en [naam] een aangepast schoolrooster afgesproken, dat na de voorjaarsvakantie op 6 maart 2023 zou ingaan. Het tenlastegelegde verzuim ziet slechts op de periode waarin dit aangepaste rooster gold. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte in de tenlastegelegde periode – te weten vanaf 6 maart 2023 – in redelijkheid alles heeft gedaan om ervoor te zorgen dat haar dochter op school aanwezig was op de uren zoals vastgesteld in het voor haar dochter aangepaste rooster. Het hof volgt de verdachte niet in haar stelling dat het verzuim in de week van 6 maart 2023 niet aan haar kan worden tegengeworpen omdat de school dan wel de leerplichtambtenaar haar hadden moeten wijzen op de mogelijkheid om verlof aan te vragen in verband met gewichtige redenen. Op grond van de Lpw is het aanvragen van verlof op grond van gewichtige redenen mogelijk maar deze aanvraag moet voorafgaand aan het verlof dan wel uiterlijk twee dagen na het ontstaan van die gewichtige redenen worden ingediend. [naam] heeft de school pas op 9 maart 2023 van haar afwezigheid op de hoogte gesteld, zodat reeds hierom het verweer niet kan slagen. Daarbij merkt het hof voorts op dat de gestelde knieblessure van de verdachte in elk geval onvoldoende is om te worden aangemerkt als gewichtige reden als bedoeld in de Lpw.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw in al haar onderdelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 6 maart 2023 tot en met 3 april 2023 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2005, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere, die als leerling van een school, te weten [school] , stond ingeschreven, deze school na inschrijving geregeld bezocht.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, de in artikel 4a, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,00, subsidiair 8 dagen hechtenis, met een proeftijd van 1 jaar.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De Leerplichtwet tracht ongewenst schoolverzuim en vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen.
Door te handelen als bewezenverklaard heeft de verdachte haar zorgplicht die er toe strekt dat zij er op toe ziet dat haar minderjarige dochter geregeld de school waar zij staat ingeschreven bezoekt gedurende een viertal weken onvoldoende nagekomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij sinds enige tijd als zelfstandige werkt en dat zij maandelijks rond de € 20.000,00 winst geniet waarvan zij voor haar levensonderhoud € 5.000,00 per maand opneemt.
Het hof acht alles afwegende, rekening houdend met straffen die in soortgelijke situaties worden opgelegd en de financiële situatie van de verdachte een geldboete ter hoogte van € 400,00 passend en geboden.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en het feit dat de dochter van de verdachte thans meerderjarig is en de verdachte niet langer verplicht is zorg te dragen voor haar schoolgang, ziet het hof - anders dan de kantonrechter - geen aanleiding om een gedeelte van de geldboete in voorwaardelijke zin op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Jeltes, mr. M.L. Leenaers en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2024.
De voorzitter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]