ECLI:NL:GHAMS:2024:3096

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
23-001381-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdzaak wegens onvoldoende bewijs voor bedreiging en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2006, was aangeklaagd voor bedreiging en mishandeling van twee personen, te weten [slachtoffer] en [benadeelde]. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging met de dood en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een hamer. De feiten vonden plaats in Haarlem op respectievelijk 22 april en 26 maart 2023. Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 oktober 2024 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het onder 2 primair tenlastegelegde feit te hebben gepleegd, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het hof heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte de bedreiging van [slachtoffer] heeft gepleegd en de mishandeling van [benadeelde] door een hamer te gooien. De kinderrechter had eerder een taakstraf opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren en 30 dagen jeugddetentie, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 500,00 voor immateriële schade. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001381-24
datum uitspraak: 7 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 15-116686-23 en 15-006825-23 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 oktober 2024 en, overeenkomstig artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 april 2023 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling (en/of met verkrachting), door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik je pak, krijg je een kogel door je hoofd", en/of "Ik ga je kk moeder neuken" althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 maart 2023 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde ] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een hamer heeft gepakt en/of (vervolgens) heeft hij, verdachte, die hamer met kracht op/tegen de arm, althans het lichaam van de [benadeelde ] gegooid en/of gesmeten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair
hij op of omstreeks 26 maart 2023 te Haarlem [benadeelde ] heeft mishandeld door een hamer op/tegen het lichaam van die [benadeelde ] te gooien en/of te smijten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waartegen beroep

Het vonnis waartegen beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring, de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij komt dan de kinderrechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 22 april 2023 te Haarlem [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen
"Als ik je pak, krijg je een kogel door je hoofd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2.
subsidiair
hij op 26 maart 2023 te Haarlem [benadeelde ] heeft mishandeld door een hamer tegen het lichaam van die [benadeelde ] te gooien.
Hetgeen onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als de kinderrechter heeft opgelegd, met dien verstande dat een contactverbod met de benadeelde partij [benadeelde ] als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van de strafoplegging voor het onder 1 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof en daarnaast aangegeven zich op dat punt te kunnen vinden in de eis van de advocaat-generaal.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
In een periode van minder dan één maand heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde ] en de bedreiging van zijn zoon [slachtoffer] . Na eerdere conflicten heeft de verdachte op 26 maart 2023 zonder aanleiding de confrontatie met [slachtoffer] in een snackbar opgezocht. Nadat de vader van [slachtoffer] buiten de snackbar zijn zoon te hulp was geschoten, heeft de verdachte een hamer tegen zijn lichaam aangegooid, met een blauwe plek op zijn pols tot gevolg. Op 22 april 2023 heeft de verdachte via
social mediaeen doodsbedreiging naar [slachtoffer] gestuurd. Dit was nog geen drie weken nadat de verdachte onherroepelijk voor een eerdere bedreiging van [slachtoffer] was veroordeeld tot een deels voorwaardelijke werkstraf met onder meer als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer] .
Deze incidenten hebben een grote impact gehad op het leven van [slachtoffer] , zijn vader [benadeelde ] en overige familieleden. Het gezin is zelfs vanwege het conflict tussen [slachtoffer] en de verdachte en de aanhoudende dreiging van de verdachte richting [slachtoffer] naar een geheim adres verhuisd. Zij voelden zich niet langer veilig in de omgeving van hun huis.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte op de dag dat hij [slachtoffer] bedreigde in een proeftijd liep en zelfs een contactverbod met [slachtoffer] had. Door opnieuw de confrontatie met [slachtoffer] te zoeken heeft de verdachte laten zien dat hij zich weinig aantrekt van een aan een voorwaardelijk opgelegde straf gekoppelde proeftijd en bijzondere voorwaarden.
Het hof ziet daarom geen reden, anders dan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) in het rapport van 22 januari 2024 heeft geadviseerd, om een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. In dit verband heeft het hof ook betrokken de omstandigheid dat uit het aanvullende rapport van de Raad van 15 oktober 2024 blijkt dat de verdachte, noch zijn moeder voor de Raad bereikbaar waren.
Bovendien is de verdachte ook niet ter terechtzitting in hoger beroep verschenen om een nadere toelichting te geven op zijn huidige persoonlijke omstandigheden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. De door de kinderrechter opgelegde en de door de advocaat-generaal geëiste straf is naar het hof van het hof gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd ontoereikend.
Gelet op het feit dat de benadeelde partij en zijn gezin inmiddels zijn verhuisd naar een geheim adres en sindsdien niet gebleken is van nieuwe incidenten ziet het hof geen aanleiding tot het opleggen van een contactverbod met de benadeelde partij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 800,00 voor immaterieel geleden schade met betrekking tot feit 2. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00 en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof de vordering toewijst tot een bedrag van € 500,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk wordt verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 2.
Het hof overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreekse schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het Openbaar Ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2023 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 10 uur subsidiair 5 dagen jeugddetentie gevorderd. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de vordering wordt toegewezen in die zin dat de proeftijd voor de duur van één jaar wordt verlengd.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. In dit verband heeft het hof mede betrokken de omstandigheid dat de verdachte het strafbare feit in april 2023 heeft gepleegd, nog geen drie weken na deze veroordeling en het bovendien om hetzelfde slachtoffer gaat.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde ]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde ] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde ] , ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 maart 2023.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 april 2023, parketnummer 15-006825-23, te weten
de taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
10 (tien) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
5 (vijf) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. M.L. Leenaers en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 november 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
BIJLAGE:
BEWIJSMIDDELEN
Feit 1:
1. Een niet ondertekend proces-verbaal van aangifte van 23 april 2023, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (dossierpagina 21 en 22).
Dit geschrift houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, de op 23 april 2023 afgelegde verklaring van
de aangever [benadeelde ]:
Ik doe aangifte namens mijn zoon [slachtoffer] .
Hij wordt bedreigd door [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte). Dit is al langer aan de gang. Er zijn meer aangiftes bij de politie tegen hem gedaan.
Op zaterdag 22 april 2023 kreeg mijn zoon omstreeks 21.40 uur op snapchat het volgende
bericht. Dit was door [verdachte] naar hem toe gestuurd.
In de tekst stond het volgende, letterlijk overgenomen door verbalisant.
“Als ik je pak je krijt kogel door je hoofd
(…)
waxht maar als kje zie
kk bitch
k gaje het kk leven zuur maken”.
Mijn zoon voelde zich daardoor zeer bedreigd. Mijn zoon was toen bij mij thuis (
het hof begrijpt in [plaats]), Ik zag dat hij van streek was en verdrietig. Mijn zoon is heel bang voor [verdachte] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 26 april 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (dossierpagina 27 en 28).
Dit proces-verbaal houdt in voor zover relevant en zakelijk weergegeven als
bevindingen van de verbalisant:
Na de aanhouding van de verdachte [verdachte] is zijn mobiele telefoon inbeslaggenomen. Het toestel had de volgende naam: iPhone van [verdachte]
Ik zag dat in applicatie Snapchat het volgende telefoonnummer was gekoppeld: [telefoonnummer]
Naam: [verdachte]
Gebruikersnaam: [gebruikersnaam]
Emailadres:
[email]
Het hiervoor vermelde bewijsmiddel 1, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van bewijsmiddel 2.
Feit 2:
1. Een proces-verbaal van aangifte van 27 maart 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (dossierpagina’s 6 – 10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als de op 27 maart 2023 afgelegde verklaring van
de aangever [benadeelde ]:
Mijn zoon [slachtoffer] wordt bedreigd door [verdachte] . Op zondag 26 maart 2023 omstreeks 17.30 uur ging mijn zoon [slachtoffer] samen met zijn neef [naam 1] (het hof begrijpt [naam 1] ) naar de snackbar op het [adres 2] in Haarlem.
Bij de snackbar aangekomen zagen [slachtoffer] en [naam 1] [verdachte] al buiten de snackbar staan.
Zij zijn hem voorbij gelopen en de snackbar in gegaan.
[verdachte] en [naam 2] kwamen ook de snackbar binnengelopen en liepen op [slachtoffer] en [naam 1] af. [slachtoffer] hoorde [verdachte] zeggen: “Kom met mij mee naar buiten”. [slachtoffer] heeft dat geweigerd. [slachtoffer] heeft toen mij gebeld. Ik kwam aanrijden met de auto. Ik zag dat de eigenaar (het hof begrijpt: van de snackbar) buiten stond met [slachtoffer] en [naam 1] en met [verdachte] en [naam 2] . Ik zag dat de sfeer bij [verdachte] en [naam 2] direct omsloeg toen ze mij aan zagen lopen. [naam 2] had toen een helm op en rende snel weg de hoek om.
[verdachte] liep op dat moment ook weg richting zijn scooter die geparkeerd stond ten hoogte
van nummer [nummer] links van de snackbar. Getuigen hebben gezien dat hij uit zijn buddy van zijn scooter een hamer haalde. Zij zagen dat hij de hamer richting mij gooide. Ik was op dat moment de politie aan het bellen om de locatie door te geven. Ik voelde ineens een enorme klap op mijn
arm en ik zag een hamer op de grond vallen. Ik voelde direct pijn op de plek waar de hamer
mij had geraakt. Toen ik mijn mouw omhoog deed zag ik dat ik bloedde op de plek waar ik
geraakt ben.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 30 maart 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (dossierpagina’s 11-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2023 afgelegde verklaring van
de getuige [naam 1]:
Op 26 maart 2023 ben ik met mijn neef [slachtoffer] naar de snackbar gegaan. Toen we daar aankwamen zagen we dat de jongen die [slachtoffer] steeds bedreigt hier stond. Ik noem hem vanaf
nu jongen 1.
(...)
Toen we buiten kwamen zag ik dat de twee jongens stonden te wachten. Ik zag dat jongen 2 een helm droeg. Ik zag dat ze dreigend op ons af kwamen.
Op dat moment kwam de vader van [slachtoffer] (het hof begrijpt [benadeelde ] ) aanrijden, die aan het bellen was met de politie. Hierna liep jongen 2 weg naar rechts. Jongen 1 liep naar zijn scooter en ik zag dat hij zijn buddy opendeed. Ik zag dat hij een hamer uit zijn buddy pakte, op zijn scooter stapte, een rondje over de stoep heen reed en in het voorbijrijden de hamer tegen mijn oom gooide. Ik zag dat de hamer tegen de arm van mijn oom aankwam. Mijn oom was op dat moment aan het bellen, nog met de politie.
3. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 maart 2023, in de wettelijke opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, dossierpagina’s 15-17.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover relevant en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisant:
Op zondag 26 maart 2023 ontving ik een melding dat er met een hamer was gegooid.
De melder verklaarde dat hij nog met de politie aan het bellen was en dat op dat moment een hamer naar hem is gegooid. De hamer raakte hem op zijn pols. De melder liet mij een rood en blauw verkleurde bloeduitstorting op zijn pols zien. Ik heb de hamer inbeslaggenomen.
=========================================================================
[…]