Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.ELECTRIC TOURS B.V.,
FLAGSHIP AMSTERDAM B.V.,
REDERIJ FRIENDSHIP B.V.,
MOKUMBOOT B.V.,
GREENBOATS B.V.,
[appellant], handelend onder de naam
[bedrijf] ,
VERENIGING VERDELING OP- EN AFSTAPPLEKKEN AMSTERDAM,
STARBOARD BOATS B.V.,
AMSTERDAM BOAT CRUISES B.V.,
SMIDTJE BEHEER B.V.,
REDERIJ ’T SMIDTJE B.V.,
AMSTERDAM CIRCLE LINE B.V.,
1.De zaak in het kort
2.Het verloop van het geding
- akte van Electric Tours c.s.;
- aktes van Electric Tours c.s. en de Gemeente naar aanleiding van het verzoek van het hof om zich uit te laten over de betekenis voor deze procedure van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3732).
3.Feiten
Dienstenrichtlijn (2006/123/EG) heeft de Gemeente in dat verband de bestaande exploitatievergunningen voor onbepaalde tijd omgezet naar vergunningen voor bepaalde tijd met een einddatum in 2024, 2026, 2028 of 2030. De eerste omgezette exploitatievergunningen liepen af per 1 maart 2024.
komt, anders dan de rechtbank, tot het oordeel dat reders die bezwaar hebben gemaakt tegen wijzigingsbesluiten gericht aan andere reders, ontvankelijk zijn in hun bezwaar. Verder oordeelt de Afdeling dat het college bevoegd was om een volumebeleid vast te stellen en op grond daarvan kon overgaan tot wijziging van de exploitatievergunningen, omdat dit noodzakelijk is ter uitvoering van de Dienstenrichtlijn. Toch komt de Afdeling tot het oordeel dat het volumebeleid op dit moment in strijd is met de Dienstenrichtlijn. Er bestaan dwingende redenen van algemeen belang om een volumebeleid in te stellen, maar het college heeft niet goed gemotiveerd dat de genomen maatregelen geschikt en noodzakelijk zijn. Dit betekent dat, als het college wil vasthouden aan een vergunningenplafond, opnieuw beleid moet worden vastgesteld waarbij dat goed gemotiveerd is geregeld. Daarbij moet het nieuwe beleid voldoen aan de eisen van de Dienstenrichtlijn. Verder oordeelt de Afdeling dat de Beleidsregels niet ten grondslag gelegd kunnen worden aan de wijzigingsbesluiten, omdat de toepassing daarvan leidt tot strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Bij het vaststellen van nieuw beleid moet het college er zorg voor dragen dat toepassing daarvan niet leidt tot onevenredig bezwarende besluiten voor sommige groepen reders. De Afdeling komt ten slotte tot het oordeel dat de wijzigingsbesluiten zijn aan te merken als regulering van eigendom, waarbij van belang is dat de reders voldoende in de gelegenheid worden gesteld om zich in te stellen op de nieuwe situatie of financiële compensatie krijgen aangeboden.”