In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat op 9 december 2022 was gewezen. De tenlastelegging betrof het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs op 11 oktober 2021 te Alkmaar. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het tenlastegelegde feit had begaan.
De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Echter, het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. De uitspraak is gedaan in een openbare terechtzitting, waarbij de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam aanwezig was.
De zaak benadrukt het belang van de bewijsvoering in strafzaken en de rechten van de verdachte, vooral in situaties waarin de kennis van de ongeldigverklaring van een rijbewijs ter discussie staat. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep bevestigd, aangezien de dagvaarding niet in persoon aan de verdachte was uitgereikt, waardoor de appeltermijn pas begon te lopen na de kennisgeving van het vonnis.