ECLI:NL:GHAMS:2024:3084

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
23-003433-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor poging tot doodslag en zware mishandeling met openlijke geweldpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2021. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 3 oktober 2024 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, met aftrek van voorarrest, en dat de schadevergoeding aan de benadeelde partij zou worden toegewezen.

Het hof heeft de verklaringen van verschillende getuigen gewogen, maar kon niet in overtuigende mate vaststellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde geweldshandelingen. De getuigenverklaringen waren inconsistent en er waren twijfels over de betrouwbaarheid van de waarnemingen, vooral gezien de omstandigheden waaronder het incident had plaatsgevonden. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet schuldig kon worden bevonden aan de feiten waarvoor hij was aangeklaagd.

De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003433-21
datum uitspraak: 17 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-156224-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de verdachte van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstaf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen, en dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dus bevestigen met dien verstande dat het hof het navolgende toevoegt aan de vrijspraakmotivering.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaringen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] ten aanzien van beide feiten wetttig en overtuigend bewijs opleveren, nu daaruit volgt dat de verdachte een van drie mannen is die de aangever tegen (onder meer) het hoofd hebben geschopt terwijl deze op de grond lag. Aan de verklaring van getuige [getuige 5] – voor zover inhoudende dat hij de verdachte geen geweldshandelingen heeft zien verrichten – moet minder gewicht worden toegekend, nu deze getuige (kort gezegd) ook andere, door meerdere getuigen waargenomen en door de verdachte zelf erkende gedragingen (zoals het vasthouden van een brandende stok) niet heeft waargenomen.
Ten aanzien van de omstandigheden waaronder de door de advocaat-generaal genoemde getuigen hun waarnemingen hebben gedaan, overweegt het hof als volgt. Het incident vond – blijkens de verklaringen van deze getuigen en de bevindingen van de op het incident afgekomen verbalisanten – rond 01.00 uur ’s nachts plaats in een stadspark. Het was – afgezien van straatverlichting – donker buiten. Alle bovengenoemde getuigen hebben verklaard op de avond van het ten laste gelegde meerdere eenheden alcoholische drank te hebben gedronken: getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] verklaren aangeschoten te zijn geweest, en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren ‘vier of vijf’, respectievelijk ‘zes of zeven’ bier gedronken te hebben. Voorts hebben [getuige 4], [getuige 1] en [getuige 5] verklaard hun waarneming te hebben gedaan op een afstand van ongeveer negen meter of meer. Het hof betrekt deze omstandigheden in zijn beoordeling van de betreffende verklaringen.
Ten aanzien van getuige [getuige 2] overweegt het hof aanvullend dat zij in haar eerste (telefonische) verklaring in het geheel niet over het geschopt worden van de aangever heeft verklaard en dat zij in haar verklaring bij de rechter-commissaris heeft verklaard veel met vriend(inn)en (waaronder getuige [getuige 4]) over het incident te hebben gesproken. Getuige [getuige 4] heeft eveneens bij de rechter-commissaris verklaard veel met vrienden (waaronder [getuige 2]) over het incident te hebben gesproken. Dat brengt een risico op onbewuste beïnvloeding met zich. Het hof betracht hun verklaringen daarom met voorzichtigheid.
Het hof kan evenals de rechtbank niet in overtuigende mate vaststellen dat de verdachte de aangever op enig moment heeft geschopt of getrapt, of zich schuldig heeft gemaakt aan het verrichten van andere geweldshandelingen jegens hem. Wel stelt het hof vast dat de verdachte een stok uit een kampvuur of barbecue heeft genomen en daarmee heeft gezwaaid. Het hof acht deze handelingen -nu niet duidelijk is op welk moment hij met de stok heeft gezwaaid, in welke richting hij daarmee zwaaide en op welke afstand de aangever zich toen bevond- onvoldoende redengevend voor een bewezenverklaring, ook niet van het onder 2 ten laste gelegde feit. Dat [getuige 5] niet heeft gezien dat de verdachte een brandende stok in handen had maakt zijn verklaring niet van minder gewicht. Nu kennelijk de aandacht van [getuige 5] was gericht op wat met de aangever gebeurde kan dit er ook op wijzen dat de verdachte niet in diens directe omgeving was toen hij de stok in zijn handen had.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.416,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. van der Heijden en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2024.
mr. D. Greven en mr. M.C. de Rade zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.