ECLI:NL:GHAMS:2024:308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
23-003152-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en bedreiging met verjaringseffecten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling en bedreiging. De verdachte is in eerste aanleg door de politierechter in Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De zaak is teruggewezen door de Hoge Raad, die het eerdere arrest van het gerechtshof vernietigde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld op 24 januari 2024. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot zware mishandeling, bedreiging en verblijf als ongewenst vreemdeling. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten 2 (bedreiging) en 3 (verblijf als ongewenst vreemdeling) zijn verjaard, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging voor deze feiten. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat het hof niet kon vaststellen dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was. Wel is de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, wat resulteerde in een taakstraf van 180 uur. Het hof heeft rekening gehouden met het tijdsverloop van bijna zeventien jaar sinds de feiten, wat heeft geleid tot een lagere straf dan oorspronkelijk geëist door de advocaat-generaal.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003152-22
datum uitspraak: 7 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 30 november 2021 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 september 2009 in de strafzaak onder parketnummer 13-457705-08 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Procesgang

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het - onder feiten 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) heeft in hoger beroep bij arrest van 28 februari 2012 het vonnis vernietigd, opnieuw recht gedaan en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 30 november 2021 het arrest van het gerechtshof Amsterdam (nevenzittingsplaats Arnhem) vernietigd en vervolgens de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de zitting van 28 februari 2012 nietig verklaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 januari 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw - naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 14 juni 2007 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer01] meermalen heeft gestompt en/of geslagen op haar lichaam en/of die [slachtoffer01] drie keer heeft gestoken in haar bovenbe(e)n(en) en/of bil(len) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp;
1.
subsidiair
hij op of omstreeks 14 juni 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer01] die [slachtoffer01] meermalen heeft gestompt en/of geslagen op haar lichaam en/of die [slachtoffer01] drie keer heeft gestoken in haar bovenbe(e)n(en) en/of bil(len) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp , waardoor voornoemde [slachtoffer01] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks de periode van 01 mei 2007 tot en met 30 juni 2007 te Amsterdam [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer01] meermalen geslagen en/of die [slachtoffer01] (vervolgens) dreigend een mes getoond en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd :"Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 14 oktober 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit het bepaalde in artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2 en artikel 72, tweede lid, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht, in onderlinge samenhang bezien, volgt immers dat het recht tot strafvordering ten aanzien van een strafbaar feit waarop een gevangenisstraf van niet meer dan drie jaar is gesteld, vervalt na ommekomst van twaalf jaren. Het hof stelt vast dat de gedragingen zoals onder feit 2 ten laste gelegd zouden zijn gepleegd in de periode van 1 mei 2007 en 30 juni 2007 en dat de gedraging zoals onder feit 3 ten laste gelegd zou zijn gepleegd op 14 oktober 2008, waardoor de periode van 12 jaren bij beide feiten is verstreken.
Het hof concludeert dan ook dat het onder feit 2 ten laste gelegde (bedreiging) en het onder feit 3 ten laste gelegde (als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven), zijn verjaard en dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 2 en 3 niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging.

Vrijspraak feit 1 primair

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het feit heeft begaan. De advocaat-generaal heeft daarbij gewezen op de aangifte, de letselverklaring, het e-mailbericht van de vader van de aangeefster, de getuigenverklaring van de buurvrouw en het door verbalisanten aantreffen van bloed(spetters) op de trap in de woning van de verdachte.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte van alle verdenkingen onder feit 1 moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent de aangeefster te hebben gestoken en het steunbewijs is in grote mate afhankelijk van wat de aangeefster zelf aan haar vader en aan de huisarts heeft verteld. Subsidiair vraagt de raadsvrouw de verdachte vrij te spreken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde nu uit het dossier niet blijkt waarmee en met welke intensiteit zou zijn gestoken en hoe groot het steekvoorwerp zou zijn geweest.
Oordeel van het hof
Uit het dossier volgt dat aangeefster verschillende verwondingen, waaronder twee steekwondjes op de billen, heeft opgelopen. De zich in het dossier bevindende stukken geven geen duidelijkheid over de precieze wijze waarop en de kracht waarmee deze verwondingen zijn toegebracht. Uit het dossier blijkt ook niet hoe diep deze verwondingen waren en wat de mogelijke gevolgen van deze verwondingen zijn. Het hof kan gelet hierop niet zonder meer vaststellen dat de kans dat de aangeefster door de gedragingen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, aanmerkelijk was. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

Bewijsoverweging feit 1 subsidiair

Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde het volgende vast. Aangeefster [slachtoffer01] heeft verklaard dat zij een relatie had met de verdachte en dat zij bij hem thuis ruzie hadden gekregen. [slachtoffer01] zou naar de badkamer zijn gegaan waarop de verdachte de badkamer binnen kwam en haar overal op haar lichaam met gebalde vuisten meerdere keren begon te slaan. Op de trap in de woning van de verdachte is [slachtoffer01] gestoken met een scherp voorwerp. In het Waterland Ziekenhuis in Purmerend is een medische verklaring opgesteld door de huisarts, inhoudende de verklaring dat [slachtoffer01] een zwelling had rondom de hals en oogkassen en twee steekwondjes in de rechter en linker bil. In diezelfde nacht zijn verbalisanten langs geweest in de woning van de verdachte en hebben zij spetters, gelijkende op bloed, aangetroffen op de traptreden. De buurvrouw van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte de volgende ochtend bij haar aan de deur is gekomen en haar heeft verteld dat hij [slachtoffer01] had gestoken
Op basis van de inhoud van het bewijs en gelet op hiervoor is overwogen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan mishandeling van [slachtoffer01] heeft schuldig gemaakt door [slachtoffer01] te stompen en te slaan op het lichaam en [slachtoffer01] in haar bovenbeen/billen te steken met een scherp voorwerp.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 14 juni 2007 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer01] meermalen heeft gestompt en/of geslagen op haar lichaam en die [slachtoffer01] heeft gestoken in haar bovenbeen en billen met een scherp en/of puntig voorwerp , waardoor voornoemde [slachtoffer01] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feiten 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf ter hoogte van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van 1 jaar.
De raadsvrouw heeft in geval van veroordeling verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, gelet op het tijdsverloop in de zaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door de aangeefster te stompen en te slaan op het lichaam en haar te steken in haar bovenbeen en billen. De aangeefster heeft als gevolg hiervan pijn ondervonden en letsel opgelopen, waaronder een zwelling rondom de hals en oogkassen en twee steekwondjes in de rechter en linker bil. Door zo te handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangeefster ernstig aangetast.
Het hof heeft rekening gehouden met straffen die voor soortgelijke feiten meestal worden opgelegd. Als strafverzwarend weegt mee dat de verdachte fors geweld heeft gebruikt en daarnaast een scherp en puntig voorwerp als wapen heeft gebruikt waarmee hij het slachtoffer meerdere keren heeft gestoken. Dit geweld heeft bovendien plaatsgevonden binnen een relatie. Onder deze omstandigheden zou een forse taakstraf, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf passend zijn. Bij de keuze van de strafsoort en de omvang daarvan heeft het hof echter in strafmatigende zin het tijdsverloop sinds de pleegdatum van het onderhavige feit – bijna zeventien jaar – meegewogen. Het hof ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding meer een voorwaardelijke (gevangenisstraf) aan de verdachte op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van de hierna te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. W.F. Groos en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. Z. el Wali, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 februari 2024.