ECLI:NL:GHAMS:2024:3068

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
200.322.784/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door verklaring aan politie met toepassing van Haviltex-norm

In deze zaak gaat het om een werknemer die na afloop van zijn dienstverband aanspraak maakt op nakoming van een fiscaal beding in de arbeidsovereenkomst. De werkgever beroept zich op een finaal kwijtingsbeding in een vaststellingsovereenkomst. Het hof heeft de uitleg van het kwijtingsbeding toegepast volgens de Haviltex-norm, waarbij de belangen van de werknemer voorop staan. Het hof bekrachtigt het vonnis op dat punt. De appellant, die in hoger beroep is gekomen, stelt dat de geïntimeerde onrechtmatig heeft gehandeld door een onjuiste verklaring bij de politie in te dienen, wat heeft geleid tot ernstige schade voor de appellant. Het hof oordeelt dat de verklaring van de geïntimeerde onrechtmatig is, maar dat er onvoldoende causaal verband is tussen deze verklaring en de door de appellant gestelde schade. De vordering van de appellant tot schadevergoeding wordt afgewezen, maar het hof verklaart wel voor recht dat de geïntimeerde een onrechtmatige daad heeft gepleegd. De proceskosten worden toegewezen aan de appellant, en de geïntimeerde wordt veroordeeld tot terugbetaling van hetgeen de appellant heeft betaald op basis van het bestreden vonnis.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.784/01
zaaknummer rechtbank [plaats 2] : C/15/318263 / HA ZA 21-382
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 5 november 2024
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ( [plaats 2] ),
appellant,
advocaat: mr. R.J. van Velzen te Heiloo,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 3] , gemeente [plaats 4] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. van der Leij te Spaarndam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellant] stelt dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door een verklaring bij de politie in te dienen die onwaar is en voor ernstig nadeel bij [appellant] heeft gezorgd. Het hof is van oordeel dat de verklaring van [geïntimeerde] onrechtmatig is. De gevraagde verklaring voor recht wordt om die reden toegewezen. [geïntimeerde] is wegens het ontbreken van voldoende causaal verband echter niet aansprakelijk voor de door [appellant] gestelde schade.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 22 april 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 23 maart 2022 van de rechtbank [plaats 2] , locatie [plaats 4] , onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
In deze zaak heeft het hof op 7 maart 2023 een tussenarrest uitgesproken waarbij een mondelinge behandeling is gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 mei 2023. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 11 september 2024 laten toelichten, [appellant] door mr. Van Velzen voornoemd, en [geïntimeerde] door mr. Van der Leij voornoemd, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft na wijziging van eis geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - alsnog (i) voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door het aan de politie toezenden van de hierna onder 3.5 geciteerde verklaring, (ii) [geïntimeerde] zal veroordelen een schadebedrag van € 78.541,63 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag aan [appellant] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 juli 2021, althans [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de door zijn onrechtmatige daad veroorzaakte schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en (iii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan hem heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaling tot aan de terugbetaling, en ten slotte (iv) [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties, met wettelijke rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding - naar het hof begrijpt - in hoger beroep met nakosten en rente.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 t/m 2.6 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld komen de feiten neer op het volgende.
3.1
[appellant] en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. In 2012 is hun zoon [naam 2] geboren.
3.2
In 2015 zijn [appellant] en [naam 1] uit elkaar gegaan. Zij hebben hierna jegens elkaar een aantal gerechtelijke procedures gevoerd met als inzet het ouderlijk gezag over [naam 2] .
3.3
[naam 1] is op een gegeven moment in [plaats 3] gaan wonen. [geïntimeerde] werd toen haar buurman.
3.4
Eind november 2016 zijn twee agentes bij [geïntimeerde] aan de deur geweest om hem te horen over een op handen zijnde aangifte van [naam 1] tegen [appellant] .
3.5
[geïntimeerde] heeft een door hem geschreven verklaring, gedateerd 1 december 2016, overgelegd aan de politie. Deze verklaring luidt als volgt:
“(...) Ik neem op gezette, edoch niet vaste of regelmatige, tijden waar dat voertuigen die kennelijk toebehoren aan de aan mij - op afstand - bekende heer [appellant] uit [plaats 1] , namelijk: [auto 1] , [auto 2] en [auto 3] , rijden in en rond het dorp [plaats 3] , op momenten dat [naam 2] , het vierjarige zoontje van mevrouw [naam 1] en de heer [appellant] bij zijn moeder verblijft.
Een van bovenbedoelde auto’s komt steevast met hoge snelheid over [plaats 5] te [plaats 3] aangereden en remt sterk af tot een stapvoetse snelheid ter hoogte van de woning van mevrouw [naam 1] .
De massieve gestalte van [appellant] is daarbij telkens duidelijk achter het stuur te herkennen. Na een dergelijke actie accelereert het voertuig, om hoge snelheid [plaats 5] weer uit te rijden. De duur van een dergelijke actie is gewoonlijk een tiental seconden.
Ik heb de heer [appellant] niet in andere voertuigen zien passeren, doch ik acht het niet uitgesloten dat hij andere, mij niet bekende voertuigen voor zijn gemotoriseerde escapades inzet.
De heer [appellant] heeft zich tijdens ten minste één van dergelijke acties kennelijk onherkenbaar willen maken; ik trof hem enige tijd geleden - de exacte datum kan ik mij niet herinneren - rijdend in de hierboven omschreven [auto 3] op de [plaats 3] weg aan terwijl hij [plaats 3] over [plaats 6] verliet met een “salsa hoed” op het hoofd en een plaksnor.
Het is mij niet bekend, of er een ‘patroon’ of een ‘systematiek’ in zijn bezoeken zit - ik neem hem niet vaak genoeg waar om zo een mogelijk patroon te herkennen.
Ik kan niet met zekerheid zeggen, hoe vaak ik de heer [appellant] heb waargenomen, ik schat twaalf à vijftien maal.
Ik verklaar verder, dat:
- ik op de hoogte ben van de aard van de persoonlijkheidsstoornis van de heer [appellant] .
- ik uit eerdere persoonlijke ervaringen weet wat de gevolgen kunnen zijn voor de omgeving van het vernietigend handelen van een sociopaat (om in deze de ‘ouderwetse’ omschrijving maar even te gebruiken)
Ik ben voorts van mening, dat:
- ik op grond van deze eerdere ervaringen mag veronderstellen, dat in deze sprake is van een ‘dreigrondje’ van de zijde van de heer [appellant] , waarbij mevrouw [naam 1] kennelijk op het hart gedrukt moet worden om toch vooral niet de illusie te koesteren dat zij ook maar een moment zeggenschap over wat hij beschouwt als uitsluitend zíjn kind zou hebben.
- men geen psychiater behoeft te zijn om in te zien dat dit dreig/bezitsgedrag mogelijk een zijde van zijn persoonlijkheidsstoornis aan het licht brengt die serieuze aandacht verdient, immers: een van de kenmerken van de sociopaat is dat hij (vrijwel altijd: hij) dreigingen nogal eens omzet in irrationele, impulsieve en roekeloze handelingen.
- de heer [appellant] mevrouw [naam 1] na vier jaren van gedwongen opsluiting in wat naar mijn mening omschreven mag worden als een ‘moderne’ vorm van ‘slavernij’ (of ten minste: ‘horigheid’, dan wel ‘lijfeigenschap’) kennelijk beschouwt als een inferieur wezen, wiens, fysieke of geestelijke belangen hem volstrekt niet raken (een verder kenmerk van sociopatie);
- de heer [appellant] daarvan eerder blijk heeft gegeven door haar meermaals ernstig fysiek en geestelijk te mishandelen;
- mevrouw [naam 1] , die ik als buurman inmiddels goed heb leren kennen, geen moment in staat zou zijn om zich afdoende te verweren tegen eventuele verder geweldsuitbarstingen van de heer [appellant] jegens haar persoon.
- als de heer [appellant] , met zijn fysiek en met zijn getraindheid in vechtsporten, ooit weer gehoor zou geven aan één van de ontembare woedeimpulsen die inmiddels zijn ‘handelsmerk’ lijken te zijn geworden mevrouw [naam 1] - en mogelijk ook: [naam 2] - geen schijn van kans maakt / maken op een ongeschonden afloop.
(...)”
3.6
[geïntimeerde] kent [appellant] niet persoonlijk.
3.7
Op 19 januari 2017 heeft [naam 1] bij de politie aangifte gedaan tegen [appellant] van stalking als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.8
Op 9 februari 2017 heeft [naam 3] , medewerker van de politie, een brief gestuurd aan [naam 1] waarin een terugkoppeling wordt gegeven naar aanleiding van de aangifte. De brief vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…) Ik heb uw aangifte en bijgeleverde documenten aandachtig doorgelezen. Wat mij opvalt is dat de onderbouwing voor de stalking zelf onvoldoende is om de (…) stelselmatigheid van het “lastig” vallen door de heer [appellant] van uw persoon te kunnen aantonen. U geeft aan in uw aangifte dat [appellant] vanaf februari 2016 (toen u bent verhuist naar uw huidige adres) in de maanden april, mei, juni en juli langs uw huis is gereden. Op 11 juni 2016, 06 juli 2016 en 09 juli 2016 is gezien dat hij voorbij uw woning is gereden. De wet zegt dat: “hij die wederrechtelijkstelselmatiginbreuk maakt op eens ander persoonlijke levenssfeer etc”. Stelselmatig wil hierbij zeggen met enige regelmaat en meermalen gepleegd. Eens per maand met steeds een maand tussenpoos valt NIET onder de juridische term stelselmatig. Willen we met succes vervolging in kunnen stellen dan moeten we veel meer hebben dan hetgeen u aan handelingen van de heer [appellant] heeft aangeleverd. U moet aantonen dat hij regelmatig emails, telefoontjes, langs uw woning rijden etc pleegt. Dit kan eigenlijk alleen maar als u een soort boekhouding bij gaat houden waarin u tijd, plaats en handelingen (…) vermeldt. Als u dit gedurende een tijd van 6 maanden doet dan kunt u wederom aangifte doen en dan kunnen we met succes de zaak oppakken en een onderzoek starten. Met de huidige stand van zaken heeft het oppakken van de zaak geen zin en om die reden zal uw zaak in onze administratie worden opgelegd.
(...)
Bent u het niet eens met het niet in behandeling nemen van uw zaak?
(…)”
3.9
Op 23 december 2016 heeft op initiatief van de politie in het politiebureau in [plaats 4] een zogeheten stopgesprek plaatsgevonden met [appellant] . Omstreeks 2 februari 2017 heeft een casusoverleg plaatsgevonden betreffende [naam 2] waarbij de school van [naam 2] , maatschappelijk werk, politie, het veiligheidshuis en De Jeugd & Gezinsbeschermers (DJGB) betrokken zijn geweest.

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg samengevat gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door het aan de politie toezenden van zijn verklaring zoals geciteerd onder 3.5 (hierna ook: de verklaring van [geïntimeerde] ), [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] van € 78.541,63, dan wel een in goede justitie nader te bepalen schadebedrag uit hoofde van onrechtmatige daad, vermeerderd met de wettelijke rente, en [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het geding met nakosten.
4.2
Volgens de rechtbank heeft [geïntimeerde] niet onrechtmatig gehandeld jegens [appellant] door de onder 3.5 geciteerde verklaring af te leggen bij de politie. De rechtbank stelt voorop dat het enkele afleggen van een (feitelijk) onjuiste verklaring onvoldoende is om onrechtmatigheid aan te kunnen nemen. Daarvoor is volgens de rechtbank ook vereist dat [geïntimeerde] boze opzet had om [appellant] schade te berokkenen met de verklaring. Het moet gaan om een verklaring waarin sprake is van een bewuste verdraaiing van de feiten c.q. het opzettelijk geven van een met de waarheid strijdige voorstelling van zaken, aldus de rechtbank. Ten aanzien van het eerste deel van de verklaring van [geïntimeerde] (over zijn eigen waarnemingen) is boze opzet volgens de rechtbank niet komen vast te staan. Ten aanzien van het tweede deel van de verklaring van [geïntimeerde] (over zijn opvattingen/meningen over de persoon [appellant] ) overweegt de rechtbank dat deze geen impact heeft gehad op de beoordeling van de aangifte van [naam 1] . Het Openbaar Ministerie (OM) heeft blijkens de onder 3.7 geciteerde brief - in lijn met artikel 291 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - alleen datgene betrokken dat [geïntimeerde] heeft verklaard zelf te hebben waargenomen en niets gedaan met het tweede deel van de verklaring. Volgens de rechtbank is van enige (andere) negatieve impact van de verklaring van [geïntimeerde] op [appellant] ook niet gebleken. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de stellingen van [appellant] op het gebied van schade en causaal verband onvoldoende zijn onderbouwd en dat ook dit aan toewijzing van zijn vorderingen in de weg zou hebben gestaan.

5.Beoordeling

5.1
[appellant] heeft zeven grieven aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank. [geïntimeerde] heeft de grieven bestreden. Het hof zal eerst beoordelen of de verklaring van [geïntimeerde] kwalificeert als een onrechtmatige daad en daarna of [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de door [appellant] gestelde schade.
Onrechtmatige daad
5.2
Als onrechtmatige daad worden ingevolge artikel 6:162 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
5.3
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] in zijn verklaring aan de politie uitlatingen heeft gedaan over [appellant] waarbij hij niet de zorgvuldigheid die hem in het maatschappelijk verkeer betaamt, in acht heeft genomen. Deze maatschappelijke betamelijkheid verlangt dat personen zich bij het afleggen van verklaringen onthouden van lichtvaardig geuite en/of onzorgvuldige beweringen die nadelige gevolgen kunnen hebben voor anderen. [geïntimeerde] heeft in zijn verklaring (vanaf
“Ik verklaar verder, dat:”) meningen en opvattingen over de persoon van [appellant] gepresenteerd die de indruk kunnen wekken bij de lezer dat deze uit zijn eigen ervaringen met [appellant] voortvloeien, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is aangezien [geïntimeerde] en [appellant] elkaar niet persoonlijk kennen. De beschrijving van de persoon van [appellant] is gebaseerd op hetgeen [geïntimeerde] van [naam 1] en anderen heeft vernomen en klaarblijkelijk is gekleurd door hetgeen [geïntimeerde] in de media over [appellant] heeft gelezen. Deze manier van verklaren kan misleidend zijn, omdat een indruk van persoonlijke kennis wordt gewekt die er in werkelijkheid niet is. Door deze meningen als gebaseerd op eigen ervaringen te presenteren, heeft [geïntimeerde] het risico vergroot dat aan zijn verklaring meer gewicht zou worden toegekend dan gerechtvaardigd was wanneer duidelijk zou zijn gemaakt dat zijn beweringen louter gestoeld zijn op verklaringen van horen zeggen. Het hof weegt in zijn oordeel dat [geïntimeerde] zich hiervan had dienen te onthouden zwaar mee dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de (aard van de) gerechtelijke procedures tussen [appellant] en [naam 1] , waardoor hij wist welke belangen er voor [appellant] op het spel stonden en dat zijn verklaring een negatieve invloed kon hebben op de positie van [appellant] in die procedures. Tegen die achtergrond mocht van [geïntimeerde] verwacht worden dat hij een grote mate van zorgvuldigheid zou betrachten bij het formuleren van zijn verklaring. Door dit na te laten, heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof gehandeld in strijd met hetgeen het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens [appellant] . De door [appellant] verzochte verklaring voor recht met deze strekking zal daarom worden toegewezen.
Onvoldoende causaal verband
5.4
Ingevolge artikel 6:162 lid 1 BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
5.5
[appellant] is van mening dat er een causaal verband bestaat tussen de verklaring van [geïntimeerde] en de daaropvolgende gebeurtenissen, te weten dat [appellant] door de politie is ontboden voor een stopgesprek, en dat een casusoverleg heeft plaatsgevonden waarbij de school van [naam 2] , maatschappelijk werk, politie, het veiligheidshuis en De Jeugd & Gezinsbeschermers (DJGB) betrokken zijn geweest. Volgens [appellant] is het beeld dat de genoemde instanties van hem hebben in grote mate negatief beïnvloed door de verklaring van [geïntimeerde] . Dit heeft ervoor gezorgd dat [appellant] kosten moest maken om (juridische) hulp in te schakelen, dat hij afstand moest doen van zijn kindgebonden budget en dat hij immateriële schade heeft geleden, aldus steeds [appellant] .
5.6
Voor het aannemen van causaal verband is vereist dat de (gestelde) schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. Onderdeel van het vereiste causaal verband is het zogeheten ‘conditio sine que non’ verband, met andere woorden: vast moet komen te staan dat de gestelde schade zich niet zou hebben verwezenlijkt wanneer het schade toebrengend handelen achterwege was gebleven. Gelet op het feit dat het stopgesprek en het casusoverleg hebben plaatsgevonden eerst ná de door [naam 1] gedane aangifte van stalking, terwijl voorts ter zitting is verklaard dat de gebruikelijke aanleiding voor een stopgesprek wordt gevormd door een aangifte, heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze gevolgen uitsluitend of in overwegende mate zijn veroorzaakt door de verklaring van [geïntimeerde] . Evenmin is aannemelijk geworden dat deze gevolgen niet waren ingetreden zonder de verklaring van [geïntimeerde] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de door [appellant] gestelde schade. De vordering tot vergoeding van de gestelde schade wordt afgewezen.
5.7
[appellant] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden, zodat zijn bewijsaanbod daarom wordt gepasseerd.
Proceskosten
5.8
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd. [geïntimeerde] is op het springende punt van het onrechtmatig handelen in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
- eerste aanleg € 3.303,52
- griffierecht € 783,-
- salaris advocaat € 3.642,- (tarief 2, drie punten)
Totaal: € 7.728,52

6.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover daarbij de vordering van [appellant] om voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door het aan de politie toezenden van de verklaring zoals geciteerd onder 3.5 is afgewezen en voor zover daarbij [appellant] is veroordeeld in de proceskosten,
en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens [appellant] door het aan de politie toezenden van de verklaring zoals geciteerd onder 3.5;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 7.728,52 en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen laatstgenoemde ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald;
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, A.S. Arnold en T.S. Pieters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024.