ECLI:NL:GHAMS:2024:3065
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Loonvordering in kort geding met betwiste schriftelijke arbeidsovereenkomst
In deze zaak gaat het om een loonvordering in kort geding, waarbij de appellant zich beroept op een schriftelijke arbeidsovereenkomst waarvan de echtheid door de geïntimeerde, MCO Productions B.V., wordt betwist. Het Gerechtshof Amsterdam heeft in zijn uitspraak van 5 november 2024 de dwingende bewijskracht van de schriftelijke arbeidsovereenkomst als uitgangspunt genomen, in tegenstelling tot de voorzieningenrechter die dit niet deed. Ondanks deze dwingende bewijskracht heeft het hof de vordering van de appellant afgewezen, omdat er geen informatie is verstrekt over de bodemzaak waarin binnen twee weken na de memorie van grieven uitspraak werd verwacht, wat in strijd is met artikel 21 en 157 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. D. Coskun, had in hoger beroep een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam aangevochten, dat op 17 april 2024 was gewezen. MCO is in hoger beroep niet verschenen, en er is verstek verleend. De appellant had een memorie van grieven ingediend en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn vordering, inclusief kostenveroordeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant en MCO een arbeidsovereenkomst hadden, maar dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vordering te onderbouwen. De appellant had ook een tegenstrijdige stelling ingenomen door te stellen dat hij op 14 januari 2024 was ontslagen, terwijl hij aanspraak maakte op doorbetaling van loon. Het hof concludeert dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep wordt verwezen.