ECLI:NL:GHAMS:2024:3056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
6 november 2024
Zaaknummer
200.343.316/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht echtelijke woning na echtscheiding

In deze zaak gaat het om het huurrecht van de echtelijke woning van partijen, die in 2007 in Libanon zijn gehuwd. De rechtbank Amsterdam heeft op 10 april 2024 de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft op 9 juli 2024 hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 25 september 2024 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. De man stelt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht, omdat hij dakloos is en gezondheidsproblemen heeft. De vrouw daarentegen wijst op het belang van de kinderen, die bij haar wonen, en stelt dat de man eerder heeft ingestemd met de toewijzing van het huurrecht aan haar. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen zwaarder weegt en bevestigt de beslissing van de rechtbank om het huurrecht aan de vrouw toe te wijzen. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het verzoek van de man wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.343.316/01
zaaknummer rechtbank: C/13/746528 / FA RK 24-1035
beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2024 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. C.R. Hettema te Amsterdam,
en
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het huurrecht van de echtelijke woning van partijen.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 10 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw toegewezen.
De man is het wel eens met de echtscheiding, maar niet met de beslissing over het huurrecht. Hij vindt dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem dient toe te komen. De vrouw is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank in stand moet blijven en het legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 9 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 29 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een bericht van de zijde van de man van 20 september 2024 met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 25 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
Daarnaast was mr. R. Vaalburg aanwezig, kantoorgenoot van de advocaat van de vrouw.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 2007 te [plaats B] , Libanon met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in de – in zoverre niet – bestreden beschikking de echtscheiding uitgesproken. Het huwelijk van partijen is op 9 september 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van de man en de vrouw zijn geboren:
- [minderjarige 1] , [in] 2010 te [plaats A] , en
- [minderjarige 2] , [in] 2017 te [plaats A] .
3.3
De vrouw heeft de Nederlandse en Turkse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, in overeenstemming met het verzoek van de vrouw en de referteverklaring van de man, bepaald dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.2
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning, gelegen aan de [A-straat] [plaats A] aan hem toekomt.
4.3
De vrouw verzoekt – naar het hof begrijpt – de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het hoger beroep te verwerpen, dan wel het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht
5.1
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het huurrecht. Verder is tussen partijen niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Het wettelijk kader
5.2
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verbinding met artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de echtelijke huurwoning zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De standpunten
5.3
De man vindt dat het huurrecht van de echtelijke woning aan hem dient te worden toegewezen, omdat hij daar meer belang bij heeft dan de vrouw. De man heeft, in tegenstelling tot de vrouw, geen groot sociaal netwerk en geen zicht op woonruimte. Hij logeert soms bij vrienden. De vrouw woont al bijna haar hele leven in Nederland en de man is pas in december 2013 naar Nederland gekomen. De man is dakloos sinds februari 2024 en heeft een zwakke gezondheid. Hij heeft de ziekte van Behçet en door deze vorm van reuma heeft hij regelmatig ontstekingen aan zijn ogen, hand en gewrichten. Hij kan niet zwaar tillen en zijn gewrichten werken niet goed. Stress zorgt voor een verergering van zijn klachten.
5.4
De vrouw stelt dat in het ouderschapsplan wordt uitgegaan van de situatie dat zij in de echtelijke woning woont en dat daarin is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben. De man heeft destijds willens en wetens ermee ingestemd dat de vrouw het huurrecht zou krijgen. Bovendien hebben de kinderen recht op een dak boven hun hoofd en veiligheid. Hun belang moet doorslaggevend zijn ten opzichte van de ziekte van de man. De man heeft zijn stelling dat de vrouw makkelijker aan woonruimte kan komen niet onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat de man niet in andere woonruimte kan voorzien, zoals hij sinds zijn vertrek uit de echtelijke woning ook heeft gedaan. Hij heeft recht op een uitkering en kan bijvoorbeeld een kamer huren of gebruik maken van een voorziening voor daklozen.
De beoordeling
5.5
De rechtbank heeft op grond van de referteverklaring die de man heeft afgegeven het huurrecht van de woning aan de vrouw toegewezen. In beginsel voert de vrouw dan ook terecht als verweer dat zij ervan mocht uitgaan dat de man instemde met toewijzing van het huurrecht aan haar. Maar ook als het hof voorbijgaat aan dit verweer van de vrouw, dan komt het tot de slotsom dat het huurrecht aan de vrouw dient te worden toegewezen.
Het hof stelt daartoe allereerst vast dat zowel de man als de vrouw belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht van de echtelijke woning. Partijen hebben aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment allebei geen zicht hebben op alternatieve woonruimte. Vast is komen te staan dat er voorafgaand aan de echtscheiding sprake was van een conflictueuze situatie tussen partijen, waarbij hulpverlening is ingezet. Partijen hebben vervolgens (met moeite) een ouderschapsplan opgesteld, waaruit volgt dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en dat het overgrote deel van de zorg voor de kinderen bij de vrouw ligt. Gelet op de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan acht het hof het in het belang van de kinderen dat de huidige stabiele situatie – waarin de kinderen met de vrouw in de echtelijke woning verblijven – voortgezet wordt en dat de kinderen zo min mogelijk nadeel hebben van de echtscheiding. Hoewel het begrijpelijk is dat de man, gelet op zijn gezondheidssituatie, wenst terug te keren in de woning, dient het belang van de vrouw, in verband met haar zorg voor de kinderen, bij voortzetting van het gebruik van de woning naar het oordeel van het hof zwaarder te wegen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het huurrecht van de woning aan de vrouw dient toe te komen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover daarbij het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw is toegekend.
5.6
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. H.A. van den Berg en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.