ECLI:NL:GHAMS:2024:3044

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23-000381-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis met aanpassing van de opgelegde straf in een oplichtingszaak tegen een hoogbejaard slachtoffer

Op 4 november 2024 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1969, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting van een hoogbejaard slachtoffer. De verdachte en zijn mededader deden zich voor als medewerkers van de ING-bank en wisten het slachtoffer te misleiden om haar bankpas en creditcard af te geven. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de opgelegde straf aangepast. Het hof oordeelde dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het niet wenselijk was om hem opnieuw te detineren. De verdachte was in behandeling voor verslaving aan alcohol en drugs en het hof achtte het belangrijk dat deze behandeling zonder onderbreking kon doorgaan. Daarom werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van het delict en de recidive van de verdachte in overweging genomen, maar besloot geen bijzondere voorwaarden op te leggen, aangezien er al voorwaarden golden van eerdere veroordelingen. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000381-24
datum uitspraak: 4 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-267656-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen zal vervangen door de bewijsmiddelen die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is een aantal bijzondere voorwaarden gesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, waarbij dezelfde bijzondere voorwaarden worden gesteld als genoemd in het tegen de verdachte uitgesproken veroordelend vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2024 onder parketnummers 18-099885-24, 21-006055-19 en 18-307338-20. Deze voorwaarden betreffen, samengevat, een opname in [instelling] of soortgelijke zorginstelling, een verplichting om (indien gewenst door de reclassering) mee te werken aan indicatiestelling en plaatsing voor een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een behandelverplichting, een verplichting om bij het Leger des Heils (of andere instelling) te wonen, een verplichting om geen drugs en alcohol te gebruiken (en aan controles daaromtrent mee te werken) en een verplichting om schulden af te lossen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de advocaat-generaal passend is en heeft het hof verzocht te letten op de door reclassering per emailbericht van 17 oktober 2024 gegeven update ten aanzien van de behandeling van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van een hoogbejaard slachtoffer. Het slachtoffer is op geraffineerde wijze telefonisch benaderd door een mededader die zich voordeed als een medewerker van de ING-bank en vertelde dat er met haar rekeningen fraude werd gepleegd, zodat zij haar pinpas en creditcard aan de verdachte zou afgeven. De verdachte is naar de woning van het slachtoffer gegaan, heeft zich voorgedaan als ING-medewerker en heeft, na het geven van een code die het slachtoffer telefonisch door de medeverdachte was medegedeeld, de bankpas en creditcard van het slachtoffer meegenomen.
Met zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en haar vertrouwen geschaad. Algemeen bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten zich nog lang onveilig voelen en het vertrouwen in anderen verliezen. Door hieraan bij te dragen heeft de verdachte getoond zich in het geheel niet te bekommeren om het welzijn van het (op leeftijd zijnde en inmiddels overleden) slachtoffer en alleen te handelen uit zijn eigen belang. Dit neemt het hof de verdachte kwalijk.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2024 blijkt dat de verdachte eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld. Gelet op de ernst van het feit en de recidive kan het feit naar het oordeel van het hof in beginsel niet anders worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte acht het hof het evenwel niet wenselijk dat de verdachte (opnieuw) gedetineerd zal raken. Een medewerker van de reclassering heeft per e-mailbericht van 17 oktober 2024 laten weten dat de verdachte per 24 september 2024 in een kliniek is opgenomen in verband met zijn verslavingen aan alcohol en base-cocaïne en dat het wenselijk is dat de behandeling zonder onderbreking kan worden afgemaakt, omdat dit als enige mogelijkheid wordt gezien om het recidiverisico duurzaam te verlagen. Omdat de verdachte en de samenleving erbij gebaat zijn als de verdachte van zijn alcohol- en drugsverslaving afkomt en het daarom onwenselijk is als de behandeling van de verdachte wordt doorkruist, zal het hof de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, zodat enerzijds uiting wordt gegeven aan de ernst van het delict en de verdachte er anderzijds van wordt weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, ziet het hof geen aanleiding om bijzondere voorwaarden te stellen. Uit voornoemd (onherroepelijk) vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 september 2024 blijkt dat de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden door de politierechter zijn verbonden aan een eerder, door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 96 dagen, waarvan de proeftijd door de politierechter met één jaar is verlengd, zodat deze voorwaarden nog geruime tijd – tot en met
28 juli 2027 – lopen. Het hof acht het daarom niet noodzakelijk dat deze bijzondere voorwaarden opnieuw worden gesteld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. M. Senden en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 november 2024.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]