ECLI:NL:GHAMS:2024:3043

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23-001723-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voor mishandeling in hoger beroep na vrijspraak in eerste aanleg met oplegging van geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte op 15 juni 2022 was vrijgesproken van mishandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 juli 2021 te Amsterdam de aangever, [benadeelde], heeft mishandeld door hem in het gezicht te slaan en tegen het lichaam te schoppen, waardoor de aangever ten val is gekomen. De uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 21 oktober 2024, waarbij het openbaar ministerie hoger beroep had ingesteld tegen de vrijspraak van de politierechter. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de advocaat-generaal gevolgd, die stelde dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, onder andere door een opgenomen telefoongesprek waarin de verdachte impliciet zijn betrokkenheid erkent. De verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangever en getuigen, evenals de inhoud van het telefoongesprek, voldoende steun boden voor de bewezenverklaring. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00, te betalen in twee termijnen van € 250,00. De redelijke termijn van de procedure was met vier maanden overschreden, maar het hof volstond met de constatering hiervan, gezien de beperkte omvang van de geldboete. De vordering van de benadeelde partij is niet in behandeling genomen, omdat deze zich in hoger beroep niet opnieuw had gevoegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001723-22
datum uitspraak: 4 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-311023-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2000,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 oktober 2024.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] in/op/tegen het gezicht te slaan/stompen en/of op/tegen het lichaam te schoppen/trappen, als gevolg waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter, die de verdachte heeft vrijgesproken.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte in het uitgewerkte telefoongesprek tussen de verdachte en de aangever meer dan een impliciete bekentenis heeft gegeven, nu de verdachte daarin heeft gezegd dat hij heeft uitgehaald en zijn verontschuldigingen aanbiedt. De stem van de verdachte in dat telefoongesprek is door een verbalisant herkend en de verdachte noemt daarin zijn eigen naam. Gelet hierop is het duidelijk dat de verdachte degene was die de mishandeling heeft gepleegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Allereerst is er onvoldoende bewijs in het dossier dat de aangever op 2 juli 2021 daadwerkelijk is mishandeld, aangezien een medische verklaring ontbreekt, de in het dossier aanwezige foto’s daarvoor niet als bewijs kunnen dienen, verbalisanten in het dossier geen letsel bij de verdachte hebben beschreven en geen van de getuigen hierover hebben verklaard. Mocht wel bewezen worden dat de aangever is mishandeld, dan is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte dat heeft gedaan. Daarvoor bieden de scooter en het horen van de naam ‘[naam 1]’ onvoldoende aanknopingspunten. Ook het opgenomen telefoongesprek kan niet dienen om de betrokkenheid van de verdachte aan te tonen, aangezien de stemherkenning onvoldoende betrouwbaar is om de verdachte als één van de personen in het telefoongesprek te identificeren. In het geval dat het hof wel aanneemt dat de verdachte het telefoongesprek heeft gevoerd, dan is de inhoud daarvan onvoldoende om bij te dragen aan het bewijs voor de mishandeling.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op 9 juli 2021 heeft aangever [benadeelde] aangifte gedaan van een mishandeling, die op 2 juli 2021 omstreeks 21.15 uur is gepleegd op de Plantage Middenlaan te Amsterdam. De aangever, die met zijn scooter aan de hand liep, heeft verklaard dat een bromfiets langsreed met daarop een jongen als bestuurder en een meisje achterop. De bromfiets had in het kenteken de cijfers [nummer 1] en [nummer 2]. Het meisje werd door de bestuurder ‘[naam 1]’ genoemd. De bestuurder sprak de aangever aan en zei: “je hebt struggle met mijn vriendin”. De aangever heeft verklaard dat hij vervolgens van de bestuurder een schop tegen de achterkant van zijn benen kreeg en een klap op zijn linkeroog, waardoor deze blauw en gezwollen werd. Zowel de schop als de klap deden gelijk pijn. Als gevolg van de klap is de aangever op de grond gevallen. Daarna is de jongen snel weggereden op zijn bromfiets. [1]
Naar aanleiding van het voornoemde heeft de aangever, die het meisje herkende als [naam 1] met wie hij vroeger had gewerkt, op sociale media gezocht. Daar vond hij [naam 1] en de bestuurder, die haar vriendje bleek te zijn met de naam ‘[naam 2]’. [2] Op basis daarvan heeft de politie onderzoek gedaan naar [naam 1] en is daarbij uitgekomen bij [naam 1], van wie in de politiesystemen stond dat zij een keer een bon had gekregen voor rijden zonder rijbewijs op een bromfiets met kenteken [kenteken], die op naam stond van de verdachte. De foto in de politiesystemen van de verdachte kwam volgens de politie qua haardracht, neus en gezicht overeen met de foto van de bestuurder die de aangever op sociale media had gevonden. [3] [naam 1] is door de politie gehoord en heeft verklaard dat zij geruime tijd een relatie heeft met ‘[verdachte]’. [4]
Op 4 juli 2021 is de aangever gebeld door een persoon die zich in het gesprek ‘[verdachte]’ noemde, erover wilde praten en sorry zei. [5] Dit gesprek is door de aangever opgenomen en de uitwerking daarvan is in het dossier gevoegd. [6] In dat gesprek wordt onder ander het volgende besproken. De aangever zegt: ‘ik heb geen strukel [
het hof begrijpt: struggle] met jou vriendin’. [verdachte] zegt: ‘ik ben alleen naar je toegekomen’. De aangever zegt: ‘jij bent met je vriendin achterop (…) je bent verder gereden en je bent staan wachten daarzo en daarna zeg je: je hebt strukel met mijn vriendin’. Vervolgens zegt de aangever: ‘ik ben bang geweest om de brommer neer te zetten om met je te gaan praten’, waarop [verdachte] antwoordt: ‘broer ik heb niet uitgehaald tijdens dat je brommer vasthield’. [verdachte] zegt later zijn naam (‘ik heet [verdachte]’) en vertelt dat hij ‘uit de grens van Algerije van Marokko’ komt. [verdachte] zegt dat het ‘om mijn vrouwtje’ ging en zegt: ‘ik vond het ook faja dat ik eigenlijk had uitgehaald broer’, ‘nogmaals sorry. Het had niet moeten gebeuren’ en ‘je moet mij vergeven’. [7] De stem van [verdachte]/[verdachte] in de opname wordt door de verbalisant die belast is met het verhoor van de verdachte op 5 december 2022 en die de opname in dat verhoor aan de verdachte heeft laten horen, herkend als de stem van de verdachte. [8]
Tot slot heeft een getuige, wonende op de Plantage Middenlaan, verklaard dat hij op 2 juli 2021 rond 21.15 uur een jongeman met een Noord-Afrikaans uiterlijk – het leek hem een Marokkaanse jongeman – bij iemand zag wegrennen, welke jongeman vervolgens achterop een scooter ging zitten, waarna de scooter hard wegreed. De scooter werd bestuurd door een meisje, aldus deze getuige. [9]
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt allereerst dat het geen aanleiding heeft om te twijfelen aan de verklaring van de aangever dat hij op 2 juli 2021 op de Plantage Middenlaan te Amsterdam is mishandeld door iemand die met een scooter is weggereden, nu zijn verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van genoemde getuige en het telefoongesprek tussen aangever en [verdachte] waarin wordt bevestigd dat er is ‘uitgehaald’, welk gesprek op de onderhavige mishandeling ziet, zoals het hof hierna nader zal toelichten.
Het hof overweegt ten tweede dat op basis van de hiervoor opgenomen feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die de mishandeling heeft gepleegd. Daartoe overweegt het hof dat het telefoongesprek tussen de aangever en ‘[verdachte]’ blijkens de inhoud van dat gesprek ziet op de betreffende mishandeling, nu dit gesprek dateert van kort na de mishandeling (twee dagen later) en daarin onder meer de bromfiets die de aangever aan de hand vasthield, de
strugglemet de vriendin en het uithalen naar de aangever wordt besproken, waarvoor [verdachte] zijn excuses aanbiedt. Dat de verdachte degene is die zichzelf in dit gesprek [verdachte] noemt, volgt uit de stemherkenning door de verbalisant, het noemen van zijn (verdachtes) voornaam en uit de omstandigheid dat hij volgens zijn zeggen ‘uit de grens van Algerije van Marokko’ komt, alwaar [geboorteplaats], de geboorteplaats van de verdachte, ligt. Daar komt bij dat de naam [naam 1], de vriendin van de verdachte, tijdens de mishandeling is genoemd en de bromfiets van de dader van de mishandeling de cijfers [nummer 1] en [nummer 2] in het kenteken had, evenals de bromfiets die op naam van de verdachte stond. Al deze omstandigheden in onderling verband en samenhang beschouwd, brengen het hof tot het oordeel dat het de verdachte is geweest die de betreffende mishandeling heeft gepleegd.
Hetgeen de verdediging voor het overige naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Gezien het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de aangever heeft mishandeld. De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 juli 2021 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde] in het gezicht te slaan en tegen het lichaam te schoppen, als gevolg waarvan voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 500,00.
De verdediging heeft het hof verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheid dat de verdachte first offender is. Primair is verzocht om de verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen en subsidiair een geldboete van € 400,00, te voldoen in drie termijnen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer te slaan en te schoppen, waardoor het slachtoffer ten val is gekomen. Als gevolg daarvan heeft de aangever pijn ondervonden en letsel opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete, zoals de verdediging heeft gevorderd, doet geen recht aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 500,00 passend en geboden. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld om deze geldboete in 2 maandelijkse termijnen van elk € 250,00 te betalen.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in hoger beroep met vier maanden is overschreden. Het openbaar ministerie heeft immers op 28 juni 2022 hoger beroep ingesteld, terwijl op 4 november 2024 arrest wordt gewezen. Het hof volstaat vanwege de beperkte omvang van de geldboete en de geringe overschrijding met de constatering hiervan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.150,30, waarvan € 650,30 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard, omdat de verdachte door de politierechter is vrijgesproken. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Als gevolg daarvan ligt de vordering niet langer aan het hof voor.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat het totaal van de
geldboetesmag worden voldaan in
2 (twee) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. M. Senden en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 november 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor aangever [benadeelde] van 9 juli 2021, op 9 juli 2021 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], p. 0-1.
2.Proces-verbaal verhoor aangever [benadeelde] van 9 juli 2021, op 9 juli 2021 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], p. 1.
3.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2], op ambtsbelofte opgemaakt op 27 juli 2021, p.11.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] van 21 juli 2021, op ambtseed opgemaakt door verbalisant
5.Proces-verbaal verhoor aangever [benadeelde] van 9 juli 2021, op 9 juli 2021 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], p. 1.
6.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 20 augustus 2021, op ambtsbelofte opgemaakt op 20 augustus 2021, p. 13 en proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], op ambtsbelofte opgemaakt op 18 juli 2022, aanvullend proces-verbaal (ongenummerd).
7.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4], op ambtsbelofte opgemaakt op 18 juli 2022, aanvullend proces-verbaal (ongenummerd).
8.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] van 5 december 2022, op ambtsbelofte opgemaakt op
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 4 november 2021, op ambtsbelofte opgemaakt op