ECLI:NL:GHAMS:2024:3042

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23-002353-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van dwang door bedreiging met geweld en afgifte van geld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van dwang door middel van bedreiging met geweld, waarbij hij samen met een medeverdachte twee aangevers heeft gedwongen om een bedrag van € 50,00 af te geven. De feiten vonden plaats op 29 juli 2021 in Amsterdam. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk optraden en dat er sprake was van een nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de recidive van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002353-21
datum uitspraak: 4 november 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-204194-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 oktober 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 29 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van 50 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat/die geheel of ten dele aan [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
  • naar [aangever 1] en/of [aangever 2] te lopen en in gesprek te gaan en/of
  • samen met zijn mededader recht voor [aangever 1] en/of [aangever 2] te gaan staan en/of
  • een wit bolletje, althans een goed, in de kleding van [aangever 1] te stoppen en/of
  • een dreigende houding ten opzichte van [aangever 2] en [aangever 1] aan te nemen en/of
  • de hand van [aangever 1] vast te pakken en/of
  • aan [aangever 1] en/of [aangever 2] de woorden toe te voegen: “geef me 50 euro. Je verspilt mijn tijd” en/of “jullie moeten nu betalen want anders gaat er iets ergs gebeuren met jullie” en/of “we laten jullie niet gaan en jullie moeten betalen”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking;
subsidiairhij op of omstreeks 29 juli 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derde, te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten een bedrag van 50 euro, in elk geval enig geldbedrag, door
  • naar [aangever 1] en/of [aangever 2] te lopen en in gesprek te gaan en/of
  • samen met zijn mededader recht voor [aangever 1] en/of [aangever 2] te gaan staan en/of
  • een wit bolletje, althans een goed, in de kleding van [aangever 1] te stoppen en/of
  • een dreigende houding ten opzichte van [aangever 2] en [aangever 1] aan te nemen en/of
  • de hand van [aangever 1] vast te pakken en/of
  • aan [aangever 1] en/of [aangever 2] de woorden toe te voegen: “geef me 50 euro. Je verspilt mijn tijd” en/of “jullie moeten nu betalen want anders gaat er iets ergs gebeuren met jullie” en/of “we laten jullie niet gaan en jullie moeten betalen”, althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewijsvoering, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het primair tenlastegelegde wordt bewezenverklaard, omdat de aangevers het geld hebben overhandigd als gevolg van de dreigende taal die de verdachte en de medeverdachte naar hen hebben geuit. Daarbij was sprake van medeplegen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het primair en het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake was van medeplegen. De verdachte verklaart dat hij die avond nepdrugs aan het aanbieden en verkopen was, maar niets met de door de medeverdachte gepleegde dreiging of dwang te maken heeft gehad en daarvan afstand heeft genomen.
Overwegingen van het hof
Het hof overweegt allereerst dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde feitelijke handelingen niet gesproken kan worden van het dwingen tot afgifte door middel van geweld of bedreiging met geweld, zoals genoemd in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof dat de aangevers als gevolg van bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid, gespecificeerd in de gedachtestreepjes in de tenlastelegging, zijn gedwongen tot de afgifte van € 50,00. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger hiervan. Daartoe overweegt het hof dat op basis van de aangiftes en de beelden – op basis waarvan het hof ook eigen waarnemingen ter zitting in hoger beroep heeft gedaan – het volgende kan worden vastgesteld. De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] komen gezamenlijk aanlopen. De verdachten splitsen zich en te zien is dat de verdachte het eerste contact legt met de aangevers – die op de stoep stilstaan – door hen aan te spreken. De medeverdachte voegt zich vervolgens bij de aangevers en de verdachte. De verdachte en de medeverdachte spreken enkele minuten met de aangevers, waarna de verdachte iets in het borstzakje stopt van aangever [aangever 1] . Uit de verklaring van [aangever 1] is gebleken dat dit een zakje met een wit bolletje betrof. Het gesprek tussen de vier personen wordt voortgezet, waarna de verdachte een paar stappen opzij zet en uit beeld is. Daarop tracht [aangever 1] het witte bolletje aan de medeverdachte te geven, maar deze neemt het bolletje niet aan en is, al pratend, druk aan het gebaren. Kort erna haalt aangever [aangever 2] een biljet van € 50,00 uit zijn portemonnee, welk biljet door de medeverdachte uit zijn handen wordt gepakt. Meteen daarna wenkt de medeverdachte de verdachte met zijn hand en lopen de verdachte en medeverdachte gezamenlijk weg.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, gericht op het voltooien van het delict, om te kunnen spreken van medeplegen. De verdachte en de medeverdachte hebben van het begin tot het eind samen opgetrokken, hebben elk een belangrijk onderdeel uitgemaakt van het gesprek en hebben beide een significante bijdrage geleverd aan de tenlastegelegde dwang. Dat de verdachte zich aan het eind van het gesprek kennelijk enigszins terugtrok en de medeverdachte het werk verder liet doen, doet daaraan niets af.
Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 juli 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, anderen, te weten
[aangever 1] en [aangever 2] , door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die anderen, te weten [aangever 1] en [aangever 2] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten een bedrag van 50 euro af te geven, door
  • naar [aangever 1] en [aangever 2] te lopen en in gesprek te gaan en
  • samen met zijn mededader recht voor [aangever 1] en [aangever 2] te gaan staan en
  • een wit bolletje in de kleding van [aangever 1] te stoppen en
  • een dreigende houding ten opzichte van [aangever 2] en [aangever 1] aan te nemen en
  • de hand van [aangever 1] vast te pakken en
  • aan [aangever 1] en [aangever 2] de woorden toe te voegen: “geef me 50 euro. Je verspilt mijn tijd” en “jullie moeten nu betalen want anders gaat er iets ergs gebeuren met jullie” en “we laten jullie niet gaan en jullie moeten betalen”, althans woorden van soortgelijke strekking.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van een ander door bedreiging met geweld of bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft hierbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft aangevoerd dat het hof rekening dient te houden met de ouderdom van de zaak. Indien het hof een voorwaardelijke straf oplegt, dient de proeftijd daarom beperkt te worden tot 1 jaar. Verder gaat het blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie inmiddels beter met de verdachte en de raadsman verzoekt het hof daar ook rekening mee te houden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met de medeverdachte twee nietsvermoedende toeristen benaderd en gedwongen om € 50,00 af te geven. Hiermee heeft hij niet alleen een inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de slachtoffers, maar ook bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en de samenleving in het algemeen. De verdachte heeft getoond alleen te geven om zijn eigen financieel gewin en niet om het welzijn van anderen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 oktober 2024 is gebleken dat de verdachte meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om nogmaals een soortgelijk feit te plegen. Dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, zoals door de politierechter is opgelegd, passend en neemt deze straf als uitgangspunt. Zo wordt enerzijds recht gedaan aan de ernst van het feit en wordt de verdachte er anderzijds van weerhouden om nogmaals een strafbaar feit te plegen.
Het hof stelt echter vast dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het EVRM. De verdachte heeft op 23 augustus 2021 hoger beroep ingesteld en onderhavig arrest wordt ruim 3 jaar en 2 maanden daarna gewezen, derhalve ruim 1 jaar buiten de termijn van 2 jaar. Deze termijnoverschrijding is niet geheel te wijten aan de omstandigheid dat in hoger beroep op verzoek van de verdediging een getuige is gehoord en dient dan ook te leiden tot strafvermindering. Het hof zal het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de op te leggen straf verminderen, in die zin dat aan de verdachte een gevangenisstraf van 6 weken waarvan 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar zal worden opgelegd. Daarmee ziet het hof geen aanleiding om (daarnaast) de proeftijd te verkorten naar 1 jaar, zoals de verdediging heeft verzocht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63 en 284 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.A. Groenendijk, mr. M. Senden en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 november 2024.