ECLI:NL:GHAMS:2024:3003

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
200.334.036/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2016. De moeder had verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag en om haar alleen met het gezag te belasten, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Amsterdam op 27 juli 2023. De vader was het niet eens met dit verzoek en heeft verweer gevoerd. De moeder stelde dat de vader nauwelijks betrokken is bij het leven van [minderjarige] en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader betwistte deze stellingen en gaf aan dat hij wel degelijk betrokken wil zijn en dat de communicatie met de moeder verbeterd kan worden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2024 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de ouders de gelegenheid gegeven om een ouderschapsplan op te stellen en de zaak pro forma aangehouden. Het hof heeft vervolgens de standpunten van beide ouders en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen. De raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de vader, ondanks zijn beperkte betrokkenheid, nog steeds het gezag heeft en er geen voldoende redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen.

Het hof oordeelde dat het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] moet blijven bestaan, omdat er onvoldoende bewijs is dat het kind klem zit tussen de ouders. Het hof benadrukte dat beide ouders moeten werken aan een betere communicatie en samenwerking in het belang van hun kind. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.334.036/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/732212 / FA RK 23-2348 (ED/WvL)
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 november 2024 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. G.P. Dayala te Amsterdam.
als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (8 jaar).
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 27 juli 2023 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de moeder om alleen te worden belast met het gezag, afgewezen.
De moeder is het daar niet mee eens en wil dat zij alleen met het gezag wordt belast. De vader is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 oktober 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 21 december 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 1 december 2023 met bijlage;
- een brief van de zijde van de moeder van 21 maart 2024;
- een brief van de zijde van de vader van 8 april 2024;
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk in de Engelse taal, K. Mensah;
- de raad, vertegenwoordigd door V. Aelbers.
2.5
Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om na de mondelinge behandeling met elkaar in gesprek te gaan over een ouderschapsplan en daartoe de zaak pro forma aangehouden.
2.6
Het hof heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de moeder van 4 oktober 2024 met bijlage;
- een bericht van de zijde van de vader van 6 oktober 2024.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2020 verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2016 te [plaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
De moeder en [minderjarige] hebben de Duitse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit.
3.3
De vader heeft drie kinderen uit zijn huidige relatie.
3.4
Met het bericht van de zijde van de moeder van 4 oktober 2024 is een verslag van een overleg tussen partijen op 25 september 2024 ingebracht. Uit dit verslag blijkt onder meer dat de ouders de volgende afspraken hebben gemaakt over contacten tussen de vader en [minderjarige] in de vier weken vanaf 25 september 2024:
- telefonisch contact/videobellen: elke woensdag tussen 18.00 en 19.00 uur;
elke zondag tussen 18.00 en 19.00 uur;
- tijdens het telefooncontact wordt een afspraak gemaakt voor omgang.
Daarbij hebben de ouders afgesproken dat als de vader zich aan deze afspraken houdt het contact/de omgang kan worden uitgebreid.
2.5
In de berichten van 4 en 6 oktober 2024 hebben de ouders het hof verzocht een beslissing te nemen over het gezag.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag afgewezen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, opnieuw rechtdoende alsnog haar verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en belasting van haar met het eenhoofdig gezag toe te wijzen.
4.3
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder vindt dat het gezamenlijk gezag van de ouders dient te worden beëindigd en dat zij met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] moet worden belast. De vader is sinds het verbreken van de relatie van de ouders amper betrokken bij [minderjarige] . Hij betaalt onregelmatig wat alimentatie en is nooit betrokken geweest bij belangrijke beslissingen omtrent [minderjarige] . Hij weet niets van [minderjarige] en haar ontwikkeling op dit moment. Hij heeft geen idee in welke klas zij zit. Ook is hij niet langs geweest met een cadeau voor [minderjarige] haar verjaardag. Dat de vader niet kan hebben geweten dat [minderjarige] op haar verjaardag in Duitsland was klopt niet, de moeder informeert de vader altijd wanneer zij met [minderjarige] naar Duitsland gaat. Ook heeft de vader [minderjarige] niet uitgenodigd voor zijn huwelijksfeest. [minderjarige] en de vader zien elkaar slechts eens in de zoveel maanden. Zij spreken elkaar wel wat vaker telefonisch maar die telefoongesprekken verlopen stroef doordat de vader geen Nederlands spreekt en [minderjarige] geen Engels. Doordat de vader zo weinig van [minderjarige] weet is hij niet in staat gezagsbeslissingen over haar te nemen. Bovendien ziet [minderjarige] de vader niet als haar vader.
Daarnaast is de vader al geruime tijd niet goed bereikbaar voor de moeder. De vader heeft ervoor gekozen geen contact meer met de moeder te willen sinds hij getrouwd is. De moeder is van mening dat de minimaal noodzakelijke basis voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag ontbreekt. Zij vreest voor het moment waarop de ouders in overleg moeten treden over een gezagsbeslissing en dat dat in het geval van een medisch ingrijpen niet in het vereiste tempo lukt. Er zijn geen aanwijzingen dat de ouders in de nabije toekomst wel weer op ouderniveau met elkaar kunnen overleggen. De moeder is dan ook van mening dat het gezag van de vader dient te worden beëindigd om te voorkomen dat in de komende elf jaar problemen rijzen bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] , aldus de moeder.
5.3
De vader verweert zich en betwist de stellingen van de moeder. Hij wil wel betrokken zijn bij [minderjarige] en komt ook langs op haar verjaardag. Op haar laatste verjaardag stond hij voor de deur maar de moeder en [minderjarige] bleken in Duitsland te zijn. De vader heeft het idee dat de moeder dit expres doet om het contact tussen de vader en [minderjarige] te frustreren. Ook probeert hij zich te bemoeien met de opvoeding van [minderjarige] . De moeder steekt daar echter een stokje voor. De vader wil [minderjarige] graag vaker zien en zij zou bij hem mogen logeren. Dat laatste wil de moeder echter niet.
De vader kon [minderjarige] niet uitnodigen voor zijn huwelijksfeest in verband met de coronabeperkingen. Ook geeft hij regelmatig geld aan [minderjarige] en koopt hij dingen voor haar, zoals kleding en schoenen en neemt hij haar mee naar kinderactiviteiten. Hij kan niet meer geld missen dan hij nu geeft omdat hij ook voor zijn drie andere kinderen moet zorgen.
[minderjarige] en de vader hebben een zeer hechte band en het is onjuist van de moeder om te stellen dat [minderjarige] hem niet zou zien als haar vader.
De vader is bereid om de communicatie met de moeder te verbeteren. De vader is echter al goed bereikbaar voor de moeder en de door de moeder aangehaalde feiten zijn onvoldoende voor een gezagsbeëindiging, aldus de vader.
Het advies van de raad
5.4
Door het ontbreken van een omgangs- en informatieregeling heeft de vader op dit moment onvoldoende kennis over [minderjarige] om in goed overleg met de moeder mee te beslissen in gezagsbeslissingen. De vader heeft echter wel het gezag dus van hem mag worden verwacht dat hij informatie ophaalt bij de moeder, bij de school, interesse toont in [minderjarige] en haar vragen stelt. Dit kan hij doen door de school te vragen naar informatie en ervoor te zorgen dat de school hem ook meeneemt in hun informatievoorziening. Verder zou de vader [minderjarige] kaartjes kunnen sturen en op de moeder moeten reageren wanneer hij informatie van haar krijgt. Ook zouden de advocaten van de ouders met de ouders in gesprek moeten over een zorgregeling zodat er meer continuïteit komt in het contact tussen de vader en [minderjarige] . Desondanks adviseert de raad om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De beoordeling door het hof
5.5
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders het gezag gezamenlijk uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die de minderjarige aangaan en dat zij beslissingen (van enig belang) over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is.
5.6
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat beide ouders gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. Er zijn op dit moment onvoldoende contra-indicaties voor het gezamenlijk gezag van de ouders. Het hof ziet niet dat de vader zijn gezag misbruikt of anderszins ervoor zorgt dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders. Dat de vader geen of weinig alimentatie betaalt staat hier los van. Het feit dat de vader weinig betrokken is, is onvoldoende om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De ouders dienen te werken aan verbetering van de verstandhouding, waarbinnen ruimte is om met elkaar over [minderjarige] te overleggen. Dit is nog onvoldoende geprobeerd. De ouders zijn in 2020 uit elkaar gegaan en hebben daarna geen overleg gehad over belangrijke beslissingen. Over de omgang hebben zij geen afspraken gemaakt. Onder andere hierdoor zien de vader en [minderjarige] elkaar weinig en heeft [minderjarige] het Engels verleerd waardoor zij moeilijk met de vader kan communiceren. Het is echter in het belang van [minderjarige] om de vader frequent te zien en te spreken zodat zij weet wie haar vader is en zodat de vader de kans krijgt om zijn rol als vader op te pakken. Hierin hebben de ouders op 25 september 2024 stappen gezet door afspraken te maken over het frequent bellen en het opzetten van een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Ook blijkt uit het verslag van het overleg op 25 september 2024 dat de ouders sinds kort hulp krijgen van het OKT. Deze hulpverlening kan de ouders hopelijk helpen in hun gezamenlijk ouderschap, het achter zich laten van het verleden en het opzetten van een duurzame omgangsregeling. De ouders hebben nog onvoldoende de kans gegrepen om hieraan te werken. Dit dient in het belang van [minderjarige] wel te gebeuren, temeer omdat uit het verslag van het overleg op 25 september 2024 ook blijkt dat [minderjarige] er veel moeite mee heeft dat haar vader in haar leven ontbreekt.
Zoals hiervoor reeds beschreven is onvoldoende gebleken dat [minderjarige] door het gezamenlijk gezag klem zit of tussen de ouders klem of verloren zou raken, of dat de wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:253n BW zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.7
Het gezamenlijk uitvoering geven aan het gezag vergt overigens meer van de beide ouders dan zij tot nu toe hebben gedaan. Van de vader wordt verwacht dat hij zich proactief inzet om betrokken te zijn in het leven van [minderjarige] . Dat hij ervoor zorgt dat hij weet wat er in haar leven speelt zodat [minderjarige] weet dat hij er voor haar is. Een regelmatig omgangsmoment is daarbij van belang. Daarnaast is van belang dat de moeder de vader maandelijks voorziet van informatie over [minderjarige] , zoals leerprestaties, gezondheid, hobby’s/interesses.
5.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. J.M. van Baardewijk en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 5 november 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.