ECLI:NL:GHAMS:2024:3003
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2016. De moeder had verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag en om haar alleen met het gezag te belasten, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Amsterdam op 27 juli 2023. De vader was het niet eens met dit verzoek en heeft verweer gevoerd. De moeder stelde dat de vader nauwelijks betrokken is bij het leven van [minderjarige] en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader betwistte deze stellingen en gaf aan dat hij wel degelijk betrokken wil zijn en dat de communicatie met de moeder verbeterd kan worden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 april 2024 zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft de ouders de gelegenheid gegeven om een ouderschapsplan op te stellen en de zaak pro forma aangehouden. Het hof heeft vervolgens de standpunten van beide ouders en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen. De raad adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat de vader, ondanks zijn beperkte betrokkenheid, nog steeds het gezag heeft en er geen voldoende redenen zijn om het gezamenlijk gezag te beëindigen.
Het hof oordeelde dat het gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] moet blijven bestaan, omdat er onvoldoende bewijs is dat het kind klem zit tussen de ouders. Het hof benadrukte dat beide ouders moeten werken aan een betere communicatie en samenwerking in het belang van hun kind. De beslissing van de rechtbank werd bekrachtigd, en het hof verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.