ECLI:NL:GHAMS:2024:2990

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.322.825/01 en 200.337.610/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg huwelijkse voorwaarden en verdeling van huwelijksgemeenschap in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de uitleg van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de huwelijksgemeenschap na een echtscheiding. De man en de vrouw zijn in 2020 met elkaar gehuwd en hebben huwelijkse voorwaarden opgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin onder andere de verdeling van de woning en de inboedel is geregeld. De rechtbank oordeelde dat de huwelijkse voorwaarden een algehele gemeenschap van goederen beoogden, terwijl de man stelt dat de bedoeling was om een beperkte gemeenschap te creëren. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de ontstaansgeschiedenis van de huwelijkse voorwaarden en de intenties van partijen. Het hof concludeert dat de huwelijkse voorwaarden inderdaad de bedoeling hadden om een algehele gemeenschap van goederen te creëren. De man heeft grieven ingediend tegen de wijze van verdeling van de woning en de inboedel, maar het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en opnieuw bepaald dat de woning aan de man zal worden toegedeeld, onder de verplichting om de vrouw de helft van de overwaarde uit te keren. De vrouw heeft ook incidenteel hoger beroep ingesteld, maar haar grieven zijn afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.322.825/01 en 200.337.610/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/13/706870 / FA RK 21-5567 en
C/13/706870 / FA RK 22-2690
beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak van:
[de man] ,(voorheen [naam] ),
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. B.N. Voogd te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.
1.2
De man is op 9 februari 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 9 november 2022 van de rechtbank Amsterdam, uitgesproken onder de hiervoor genoemde kenmerken (hierna: de bestreden beschikking).
1.3
De vrouw heeft op 4 april 2023 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4
De man heeft op 17 mei 2023 een verweerschrift in het hoger beroep van de vrouw ingediend.
1.5
Bij het hof zijn voorts ingekomen:
- een bericht van de zijde van de man van 9 februari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 12 februari 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 20 februari 2024 met bijlagen.
1.6
De zaak is op 21 februari 2024 ter zitting behandeld door het hof. Op die zitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de navolgende feiten waarvan de juistheid tussen partijen niet in geschil is.
2.2
Partijen zijn [in] 2020 te [plaats A] met elkaar gehuwd. Partijen zijn voorafgaand aan het huwelijk op 12 mei 2020 huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Het huwelijk is op 8 februari 2023 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre niet bestreden echtscheidings)beschikking van 9 november 2022 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3
Partijen zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in] 2008, en [minderjarige 2] , geboren [in] 2013. De vrouw en de man hebben samen het gezag over de kinderen. De kinderen zijn door de kinderrechter onder toezicht gesteld. De huidige ondertoezichtstelling loopt tot 19 januari 2025.
2.4
Op 4 maart 2020 hebben de man en de vrouw een koopcontract ondertekend voor de woning aan de [A-straat] te [plaats A] (hierna: de woning). De man en de vrouw worden in dit contract bij naam als kopers genoemd. Het contract is ook ondertekend door de verkoper en door notaris [notaris 1] .
2.5
Op 20 maart 2020 is er voor de woning nogmaals een koopcontract getekend. In dit contract wordt enkel de man als koper van de woning genoemd. Het contract is ondertekend door de verkoper, de notaris en door de man.
2.6
De woning is op 8 april 2020 aan de man geleverd. De koopsom van de woning bedroeg € 447.500,- vermeerderd met bijkomende kosten van € 14.953,-. De aankoop van de woning is door de man gefinancierd met onder meer een op zijn naam gestelde annuïteiten hypotheek groot € 455.000,- bij de Rabobank.
2.7
De man heeft op 29 juni 2020 bij Nationale Nederlanden een overlijdensrisicoverzekering afgesloten. De man is in de polis aangeduid als verzekeringnemer en verzekerde. De vrouw is in de polis aangeduid als medeverzekeringnemer en medeverzekerde. De ingangsdatum van de verzekering is 18 juni 2020 en de beoogde einddatum 18 juni 2050. Bij aanvang van de verzekering bedraagt de uitkering € 455.000,- als de verzekerde en/of de medeverzekerde overlijdt voor 18 juni 2050. Het uit te keren bedrag daalt jaarlijks.
2.8
De man is eigenaar van een appartement te Marokko, gelegen in [adres] (hierna: het appartement te Marokko).

3.Het geschil in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een beslissing genomen over een informatieregeling die ziet op de kinderen van partijen. Van deze beslissing is de vrouw in hoger beroep gekomen. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen die zien op de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van partijen. Tegen die beslissingen is de man in hoger beroep gekomen en heeft de vrouw incidenteel hoger beroep ingesteld.
3.2
Over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat partijen met het sluiten van hun huwelijkse voorwaarden de bedoeling hebben gehad om vanaf de dag van het huwelijk een algehele gemeenschap van goederen tot stand te brengen. De rechtbank heeft vervolgens met inachtneming van het bestaan van deze gemeenschap de wijze van verdeling gelast van, voor zover in hoger beroep relevant, de woning, de inboedel en het appartement te Marokko. Als peildatum voor de vaststelling van de omvang van de te verdelen gemeenschap gaat de rechtbank uit van 6 september 2021. Over de schulden heeft de rechtbank bepaald dat ieder van partijen draagplichtig is voor de schulden die bestonden op 6 september 2021.
3.3
De man is met tien grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Grief 1 en grief 2 hebben betrekking op de uitleg die de rechtbank aan de huwelijkse voorwaarden geeft. Volgens de man volgt uit de ontstaansgeschiedenis en de tekst van de huwelijkse voorwaarden, dat tussen hem en de vrouw de wettelijke beperkte gemeenschap geldt. Voor het geval het hof evenals de rechtbank tot het oordeel mocht komen dat partijen de bedoeling hebben gehad om een algehele gemeenschap van goederen tot stand te brengen, heeft de man voorwaardelijke grieven geformuleerd, grief 3 t/m grief 8. Deze grieven richten zich tegen de wijze waarop de rechtbank de verdeling van de woning heeft gelast. Grief 9 ziet op de wijze van verdeling van de inboedel. Grief 10 richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding.
3.4
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te gelasten de ontbonden gemeenschap te verdelen zoals in eerste aanleg en in hoger beroep door de man is verzocht. Als het hof de man niet volgt in deze verzoeken dan verzoekt de man dat het hof in afwijking van de bestreden beschikking:
- zal bepalen dat tussen partijen een wettelijke (aldus beperkte) gemeenschap van goederen geldt en de bepalingen van de huwelijkse voorwaarden aldus moeten worden uitgelegd, dat partijen redelijkerwijs de bedoeling hebben gehad een wettelijke beperkte gemeenschap van
goederen vast te leggen;
- zal bepalen dat de goederen en schulden onder a, b, e en de schulden onder f, g en h (hof: zoals genoemd in de bestreden beschikking onder r.o. 2.10.7) niet bij de samenstelling van de beperkte gemeenschap van partijen worden betrokken;
- enkel en uitsluitend in geval wordt aangenomen dat sprake is van een algehele
gemeenschap van goederen:
dat het hof onder samenstelling van de gemeenschap uit rechtsoverweging 2.10.7 van de bestreden beschikking, los van de diverse schulden expliciet de volgende schulden vermeldt:
  • verbouwingskrediet bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] van € 8.500,-;
  • verbouwingskrediet bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 2] van € 22.000,-;
  • de schuld aan de notaris betreft: schuld aan [X] Notariaat van € 9.614,01.
en verder te bepalen
- dat de man in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 6 maanden na de bestreden beschikking te onderzoeken of hij de woning kan overnemen met als voorwaarde dat hij toezegt de vrouw te vrijwaren van eventuele hypothecaire verplichtingen;
- dat de man nadat hij zich jegens de vrouw schriftelijk bereid heeft verklaard haar nader te berekenen aandeel in de woning over te nemen, de woning zo snel als dat mogelijk is, kan overnemen;
- dat aan de man, nadat hij zich jegens de vrouw schriftelijk bereid heeft verklaard haar aandeel in de woning over te nemen, de woning zo spoedig mogelijk nadat hij de vrouw heeft bericht dat hij de woning kan overnemen, wordt toegedeeld, indien noodzakelijk onder de verplichting dat hij haar dient te vrijwaren van eventuele hypothecaire verplichtingen ter gelegenheid van transport bij de notaris;
- dat de woning aan de man toegedeeld, onder de verplichting – na aftrek van: de hypotheekschulden, het verbouwingskrediet met nummer [rekeningnummer 1] van € 8.500,- bij de Rabobank, het verbouwingskrediet met nummer – [rekeningnummer 3] van € 22.000,- bij de Rabobank, de schuld aan [X] Notariaat van – € 9.614,01 – de helft van de resterende overwaarde aan de vrouw uit te keren en haar te vrijwaren van eventuele hypothecaire verplichtingen ter gelegenheid van transport bij de notaris;
- dat de vrouw wordt veroordeeld tot betaling aan de man – gelijktijdig met het transport van de woning aan de [A-straat] in geval van toedeling van de woning aan de man of een derde – van een bedrag ter hoogte van de helft van de aflossingen vanaf 6 september 2021 tot aan de transportdatum;
- dat in het geval de man zich niet uiterlijk binnen 6 maanden na de datum van de bestreden beschikking jegens de vrouw schriftelijk bereid en in staat heeft verklaard haar aandeel in de woning over te nemen, – de woning zal moeten worden verkocht en geleverd aan een derde;
- dat in geval de woning zal worden verkocht aan een derde de verkoopopbrengst van de woning, na aftrek de hypotheekschulden, en de gemeenschapsschulden – voor zover wordt aangenomen dat sprake is van een algehele gemeenschap van goederen – tussen partijen wordt verdeeld;
en verder zal bepalen
- dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld, onder uitbetaling van een bedrag van € 3.000,- aan de man binnen 3 dagen na de betekening van de beschikking aan de vrouw;
- dat de vrouw voor de duur dat zij in de woning aan de [A-straat] verblijft de man een vergoeding verschuldigd is ter hoogte van tenminste de helft van de hypotheeklasten van € 780,- per maand, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- kosten rechtens.
3.5
De vrouw is het eens met de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de huwelijkse voorwaarden. Zij is het echter niet eens met de wijze waarop de rechtbank de verdeling van de woning en het appartement te Marokko heeft gelast, grief 1 van de vrouw richt zich tegen deze beslissingen.
3.6
De vrouw verzoekt het hof in haar incidenteel beroep:
II. de bestreden beschikking zoals gegeven onder 3.10 en 3.14 van het dictum te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdeling van de woning aldus te gelasten dat de woning aldus zal worden verdeeld, dat deze zal worden verkocht en geleverd aan een derde;
III. te bepalen dat de man binnen een week na de datum van de beschikking dient mee te werken aan het verstrekken van een verkoopopdracht aan de door partijen gezamenlijk aangewezen makelaar die tevens de taxatie heeft uitgevoerd en daarnaast dient mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan een kopende derde tegen een door de makelaar vast te stellen verkoopprijs en alles te doen wat daarvoor gebruikelijk en noodzakelijk is, met dien verstande dat de verkoop en levering plaatsvinden op een termijn en een tijdstip die door de kopers van de woning worden bepaald, alles op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
IV. te bepalen dat onder deze medewerking in elk geval dient te worden verstaan het verlenen van medewerking aan het ondertekenen van een koopovereenkomst met koper(s) en het tekenen van de door de notaris op te stellen akte van levering;
V. te bepalen dat de vrouw vervangende toestemming wordt verleend voor hetgeen in bovengenoemde vordering is genoemd indien de man niet op eerste verzoek van de vrouw medewerking verleent en te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) mede in de plaats zal treden van, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de man tot die levering;
VI. te bepalen dat de verkoopopbrengst wordt gebruikt ter aflossing van de hypothecaire geldlening waarna het restant van de verkoopopbrengst zal worden verdeeld bij helfte;
VII. te bepalen dat ieder der partijen gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en alle overige kosten ter zake van de verkoop en de levering te dragen;
VIII. te bepalen dat het appartement te Marokko aldus zal worden verdeeld, dat dit zal worden toebedeeld aan de man tegen een waarde van € 54.000,-;
IX. te bepalen dat de man door toedeling van het appartement te Marokko aan hem wegens overbedeling aan de vrouw een bedrag verschuldigd is van € 27.000,- en dat de man dit bedrag binnen een maand na datum van deze te wijzen beschikking aan de vrouw dient te voldoen.
3.7
Grief 10 en het daarmee samenhangende verzoek over de gebruiksvergoeding is door de man ter zitting ingetrokken zodat het hof daarop niet behoeft te beslissen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

De informatieregeling
4.1
De rechtbank heeft beslist dat de vrouw de man elke twee weken schriftelijk informatie moet verschaffen over -samengevat- de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. De tweede grief van de vrouw richt zich tegen deze beslissing. Zij is van mening dat het eens per vier weken geven van informatie aan de man voldoende moet zijn. De frequentie van twee weken dwingt de vrouw tot herhaling omdat zich niet iedere twee weken noemenswaardige gebeurtenissen voordoen over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. De man heeft verweer gevoerd en is van mening dat de rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.
4.2
Het hof stelt vast dat de vrouw het er mee eens is dat zij de man regelmatig moet informeren over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen. Uit de door de vrouw bij productie 7 in hoger beroep overgelegde stukken blijkt het hof dat de vrouw in staat is eens per twee weken voldoende inhoudelijke informatie over de kinderen met de man te delen. De vrouw schiet op dit punt ook niet tekort. Omdat er nog geen contactregeling tussen de man en de kinderen tot stand is gekomen (althans was die regeling er nog niet ten tijde van de zitting bij het hof), is het van belang dat de man via de informatieregeling betrokken blijft bij de kinderen. Met de informatie die de man van de vrouw ontvangt, kan de man zich een beeld blijven vormen van de ontwikkeling van de kinderen. Dit zal de stap naar daadwerkelijk contact tussen de man en de kinderen minder groot maken. Het hof is van oordeel dat het voor de vrouw mogelijk moet zijn om de man eens per twee weken te blijven informeren. De kinderen zijn nog jong en in hun dagelijks leven zal voldoende gebeuren dat voor de man waardevol is om te vernemen. Indien gewenst kan de vrouw op dit punt ook advies vragen aan de GI die de ondertoezichtstelling van de kinderen uitvoert. Grief 2 van de vrouw slaagt niet en de beslissing van de rechtbank over de informatieregeling blijft in stand.
De vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk
4.3
In de door partijen op 12 mei 2020 overeengekomen huwelijkse voorwaarden is, voor zover thans van belang, het navolgende bepaald:
Huwelijksvoorwaarden
Invoering wettelijke gemeenschap
(…)
De verschenen personen verklaarden:
Zij zijn [in] tweeduizend twintig te [plaats A] met elkaar voornemens te gaan huwen;
zij wensen de vermogensrechtelijke gevolgen van hun voorgenomen huwelijk te regelen door de navolgende:
HUWELIJKSVOORWAARDEN
Wettelijke gemeenschap van goederen
Artikel 1
Tussen de partners bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen.
Van de gemeenschap uitgesloten goederen
Artikel 2
1.In afwijking van artikel 1 vallen niet in de gemeenschap de rechten en verplichtingen,
voortvloeiende uit een overeenkomst van levensverzekering (een ongevallenverzekering daaronder begrepen), indien deze overeenkomst is gesloten of later overgenomen door een echtgenoot op het leven van de andere partner.
2.Premies en koopsommen die in verband met de in het vorige lid genoemde verzekeringen zijn of moeten worden voldaan, zijn en blijven uitsluitend voor rekening van de premieplichtige.
3.Bij een verrekening van betaalde premies en koopsommen wordt degene die recht heeft op verrekening volledig schadeloos gesteld.
(…).
4.4
De man stelt dat partijen aanvankelijk zouden gaan samenwonen op basis van een samenlevingsovereenkomst. Een door een notaris opgesteld concept van die overeenkomst met toelichting is bij e-mail van 22 april 2020 aan de man en de vrouw toegestuurd. De samenlevingsovereenkomst is uiteindelijk niet door partijen ondertekend omdat, volgens de man, de vrouw van mening was dat de overeenkomst haar geen financiële zekerheid zou bieden bij overlijden van de man. Volgens de man zijn daarom vervolgens de huwelijkse voorwaarden opgesteld om – via de bepalingen van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden – te bereiken dat de vrouw bij overlijden van de man de uitkering uit de polis van de overlijdensrisicoverzekering zou ontvangen. Met die uitkering zou worden gewaarborgd dat na het overlijden van de man, de vrouw met de kinderen in de woning zou kunnen blijven wonen. De bedoeling van partijen is volgens de man duidelijk geweest: een wettelijke en dus beperkte gemeenschap van goederen en dus geen vermenging van voorhuwelijks vermogen en schulden.
4.5
Ter zitting heeft de vrouw haar visie op de gang van zaken rondom de koop van de woning en de reden voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden nader toegelicht. Tot 2018 hadden partijen een affectieve relatie. Partijen zijn vervolgens uit elkaar gegaan. Na twee jaar kwam de man in het kader van een poging tot verzoening met het idee om samen met de vrouw een woning te kopen om daar samen te gaan wonen. De vrouw is vanaf het begin betrokken geweest bij de koop van de woning. Partijen zijn samen naar de hypotheekadviseur geweest, de vrouw heeft informatie over haar salaris aan de hypotheekadviseur verstrekt en de vrouw heeft op 4 maart 2020 samen met de man op het kantoor van de notaris het koopcontract ondertekend. Toen het de vrouw daarna bleek dat de man de woning toch enkel op zijn naam gesteld wilde hebben, is volgens de vrouw besproken om via het maken van de huwelijkse voorwaarden een algehele gemeenschap van goederen overeen te komen zodat zij langs die weg mede-eigenaar van de woning zou worden. Uit de bepalingen van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden kan volgens de vrouw niet worden afgeleid dat partijen met de huwelijkse voorwaarden een beperkte gemeenschap hebben willen doen ontstaan.
De uitleg van de huwelijkse voorwaarden
4.6
Omdat partijen van mening verschillen over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden, moet deze uitleg volgens vaste rechtspraak plaatsvinden aan de hand van de Haviltexmaatstaf.
Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gegeven. Bij toepassing van de Haviltexmaatstaf bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden komt mede gewicht toe aan wat de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft meegedeeld over de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en komt gewicht toe aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. De uitleg wordt uiteindelijk bepaald door de omstandigheden van het geval.
4.7
Voor huwelijken gesloten op of na 1 januari 2018 geldt de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen als basisstelsel voor het huwelijksvermogensregime. Kort gezegd komt dit stelsel erop neer dat een voorhuwelijks goed dat tot het privévermogen van een aanstaande echtgenoot behoort, na het huwelijk een privégoed blijft. Enkel hetgeen de gehuwden tijdens het huwelijk opbouwen, valt standaard in de beperkte gemeenschap. Voor huwelijken die zijn gesloten vóór 1 januari 2018 geldt de wettelijke algemene gemeenschap van goederen als basisstelsel. Dit stelsel komt samengevat erop neer dat een voorhuwelijks goed dat tot het privévermogen van een aanstaande echtgenoot behoort, vanaf het huwelijk in de gemeenschap valt en daarmee een gemeenschappelijk goed van beide echtgenoten wordt.
Door middel van het maken van huwelijkse voorwaarden kunnen de (aanstaande) echtgenoten het ontstaan van een huwelijksgemeenschap voorkomen of de omvang daarvan beperken of, als het gaat om een beperkte wettelijke gemeenschap ontstaan op of na 1 januari 2018, juist uitbreiden.
4.8
Bij e-mailbericht van 9 mei 2020, gericht aan de vrouw, heeft een medewerker van het notariskantoor dat de huwelijkse voorwaarden voor partijen heeft opgesteld, de ontwerpakte naar de vrouw gestuurd. In dit bericht is onder meer opgenomen:
U kiest voor de gemeenschap van goederen. Dit is een eenvoudig systeem. De akte is daardoor ook kort
De vrouw heeft onder verwijzing naar een door haar op 10 mei 2020 aan de man verzonden e-mailbericht onbetwist gesteld dat ook de man bekend was met de toelichting van de notaris.
4.9
Op 12 mei 2020 zijn de man en de vrouw naar het kantoor van de notaris gegaan en hebben zij de huwelijkse voorwaarden getekend. Ter zitting bij het hof heeft de man voor het eerst naar voren gebracht dat tijdens de bijeenkomst op het kantoor van de notaris geen notaris aanwezig is geweest. Volgens de vrouw was de notaris wel aanwezig tijdens de bijeenkomst. De man heeft geen gevolgen verbonden aan het volgens hem niet aanwezig zijn van een notaris. Voor zover de man heeft bedoeld om de rechtsgeldigheid van de huwelijkse voorwaarden in twijfel te trekken, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd en zal het hof hier aan voorbij gaan.
4.1
Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018. Indien partijen geen huwelijkse voorwaarden waren overeengekomen dan was tussen hen de wettelijke beperkte gemeenschap ontstaan. In dat geval zou de woning als een voorhuwelijks privégoed van de man buiten de huwelijksgemeenschap zijn gevallen evenals de aan de financiering van de woning verbonden schulden. Om te bereiken wat de man kennelijk voor ogen stond, het bij het sluiten van het huwelijk doen ontstaan van een beperkte gemeenschap waar de woning als privégoed en de hypotheekschuld als privéschuld van de man buiten zouden vallen, had de man geen huwelijkse voorwaarden overeen hoeven te komen met de vrouw. Immers, bij het [in] 2020 zonder huwelijkse voorwaarden sluiten van het huwelijk, was die door de man gewenste beperkte gemeenschap vanwege het wettelijke basisstelsel van rechtswege ontstaan.
4.11
Met het opmaken van de huwelijkse voorwaarden hebben partijen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om af te wijken van het wettelijke basisstelsel van de beperkte gemeenschap. De stelling van de man dat partijen met de huwelijkse voorwaarden hebben beoogd om de wettelijke beperkte gemeenschap nog verder te beperken om te bereiken dat de vrouw na overlijden van de man aanspraak zou kunnen maken op de uitkering uit de polis van de overlijdensrisicoverzekering, volgt het hof niet. Immers, ook in de situatie zonder huwelijkse voorwaarden, dus bij het bestaan van de wettelijke beperkte gemeenschap, zou aan de vrouw bij overlijden van de man de uitkering uit de polis van de overlijdensrisicoverzekering zijn toegekomen
.
Op grond van hetgeen de vrouw onbetwist heeft gesteld over het traject dat heeft geleid tot de koop van de woning en de levering van de woning aan alleen de man, is het hof met de rechtbank van oordeel dat partijen met hun huwelijkse voorwaarden de bedoeling hebben gehad om de wettelijke beperkte gemeenschap uit te breiden tot een algehele gemeenschap van goederen.
4.12
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 en 2 van de man falen. Het hof komt daarom toe aan de bespreking van de grieven 3 t/m 9 van de man. Daarna bespreekt het hof grief 1 van de vrouw.
Bij de bespreking van deze grieven geldt het navolgende. Als gevolg van het tot stand brengen van de algehele gemeenschap van goederen zijn de voorhuwelijkse privéschulden en privégoederen van de vrouw en de man door het huwelijk gemeenschappelijke goederen en schulden geworden. De gemeenschap is ontbonden op 6 september 2021, de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding. Deze datum is tevens de peildatum voor de vaststelling van de omvang van de ontbonden gemeenschap. Goederen die in de ontbonden gemeenschap vallen, dienen tussen partijen te worden verdeeld. Voor de schulden die in de gemeenschap vallen geldt als uitgangspunt dat de man en de vrouw beiden draagplichtig zijn.
4.13
In grief 3 klaagt de man erover dat de rechtbank bij het vaststellen van de omvang van de te verdelen gemeenschap ten onrechte de goederen en schulden van de man en de vrouw heeft betrokken. Deze grief faalt. Uit hetgeen het hof onder 4.10 heeft overwogen volgt dat bij het vaststellen van de omvang van de gemeenschap de goederen en de schulden van de man en de vrouw betrokken moeten worden die op 6 september 2021 aanwezig waren.
4.14
In grief 4 klaagt de man erover dat de rechtbank in haar overzicht van de samenstelling van de gemeenschap een aantal schulden niet nader heeft gespecificeerd. De man wijst in dit kader uitdrukkelijk op de navolgende schulden:
- verbouwingskrediet Freo (Rabobank) met nummer [rekeningnummer 1] van € 8.500,-;
- verbouwingskrediet Freo (Rabobank) met nummer [rekeningnummer 2] van € 22.000,-;
- schuld aan [X] Notariaat van € 9.614,01.
4.15
Bij de algehele gemeenschap van goederen geldt het uitgangspunt dat alle op de peildatum aanwezig schulden in de gemeenschap vallen. Wettelijke uitzonderingen op dit uitgangspunt zijn gesteld noch gebleken. Bij de vaststelling van de omvang van de gemeenschap behoren daarom ook de onder 4.14 hiervoor genoemde schulden te worden opgenomen, dit voor zover van het bestaan van deze schulden is gebleken. De man heeft naar het oordeel van het hof het bestaan van deze drie schulden voldoende aangetoond. De door de man genoemde “verbouwingskredieten” betreffen persoonlijke leningen, waarvan de man in de procedure bij de rechtbank al een “overzicht leningen” heeft overgelegd (productie 15 van de man bij verweerschrift voorlopige voorziening, overgelegd als productie 2 bij het verweerschrift echtscheiding man 21 oktober 2021). In de procedure bij het hof heeft de man als productie 15 de jaaropgave van de kredieten overgelegd. Het hof zal bepalen dat moet worden uitgegaan van de hoogte van deze schulden per 6 september 2021. Het bestaan van de schuld aan de notaris tot een bedrag van € 9.500,- blijkt naar het oordeel van het hof voldoende uit het door de man als productie 6 overgelegde proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam van 8 juli 2021. Met die uitspraak is de man veroordeeld om aan de notaris te betalen een bedrag van € 9.500,-. Grief 4 van de man treft doel en zijn verzoek om deze schulden specifiek te vermelden in de beslissing zal het hof toewijzen, met dien verstande dat het hof uitgaat van de hoogte van de schulden ter zake de persoonlijke leningen per 6 september 2021 en een schuld van € 9.500,- aan de notaris.
4.16
Het hof bespreekt de grieven 5 t/m 7 van de man gemeenschappelijk. Deze grieven richten zich samengevat tegen de wijze van verdeling als door de rechtbank gelast, van de woning en de daarbij aan de man opgelegde termijnen om tot de verdeling te komen
.De man is het eens met het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt dat de woning aan hem wordt toebedeeld. Met de door de rechtbank in het dictum onder 3.10. aan de man opgelegde termijnen waarbinnen hij de toedeling van de woning aan hem moet realiseren, is de man het echter niet eens. Kort gezegd, is de man van oordeel dat deze termijnen te kort zijn. De man verzoekt het hof om hem vanaf 9 november 2022 6 maanden de tijd te geven om te onderzoeken of hij de woning kan overnemen.
4.17
Ter uitvoering van hetgeen de rechtbank onder punt 3.10. in de bestreden beschikking heeft gelast, is de marktwaarde van de woning in gezamenlijke opdracht van de man en de vrouw op 22 december 2022 door MRA Makelaars bindend getaxeerd op € 525.000,-.
4.18
Bij e-mailbericht van 2 februari 2023, derhalve binnen drie maanden na de taxatie, heeft de man ter uitvoering van hetgeen de rechtbank hem heeft opgedragen aan de vrouw laten weten:
Graag wil ik je doorgeven dat ik het huis met de bijbehorende hypotheek en verbouwingskredieten kan overnemen en dat de stukken nu bij de notaris liggen. De notaris zal binnenkort je uitnodigen of eventuele conceptakte sturen betreft de overname van het huis en de schulden gerelateerd aan het huis.
Daarbij word ook rekening gehouden met de verdeling conform de uitspraak van de rechter (…)
4.19
Bij e-mailbericht van 8 mei 2023 heeft notaris [notaris 2] in opdracht van de man aan de vrouw geschreven:
Via de [de man] heeft ons het verzoek bereikt om de akte van verdeling op te maken van bovengemelde woning en de overige tussen u bestaande vermogensbestanddelen, één en ander te uitvoering van de beschikking van de Rechtbank van 9 november 2022.
Ik sluit ter beoordeling voor u bij het ontwerp van de akte van verdeling
(…)
Zodra u en de [de man] met de inhoud van de ontwerp-akte akkoord zijn en de Rabobank mij heeft geïnformeerd op welke wijze u niet meer aansprakelijk zult zijn voor de hypotheek die op de woning rust, zal ik de afrekeningen voor u beiden opmaken en ook deze ter beoordeling toesturen.
4.2
Met voornoemde handelingen heeft de man uitvoering gegeven aan hetgeen de rechtbank hem had opgedragen om tot een toedeling van de woning aan hem te komen. Weliswaar heeft de toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning niet plaatsgevonden binnen één maand nadat de man kenbaar had gemaakt het aandeel van de vrouw in de woning te kunnen overnemen, maar daartegen heeft de vrouw geen bezwaar gemaakt. Zij heeft vervolgens geen medewerking verleend aan de benodigde handelingen en formaliteiten omdat zij van mening was dat tegelijkertijd de verdeling van de woning in Marokko moest plaatsvinden. Gelet op hetgeen het hof hierna overweegt over de woning in Marokko, is het hof van oordeel dat dit geen voorwaarde is die de vrouw mocht stellen aan het verlenen van haar medewerking.
4.21
Omdat de man ondanks zijn bezwaren tegen de door de rechtbank opgelegde termijnen, tijdig heeft voldaan aan hetgeen de rechtbank hem had opgedragen, falen grief 5 en grief 6 van de man.
4.22
Grief 7 van de man heeft ook betrekking op een door de rechtbank aan de toedeling van de woning aan de man gekoppelde termijn. De man acht het in strijd met de eisen van de redelijkheid en de billijkheid dat aan het transport van de woning en aan de betaling van de overwaarde aan de vrouw een termijn wordt gekoppeld.
4.23
Het in het kader van een verdelingsprocedure stellen van een termijn waarbinnen het transport van de woning en de betaling van de helft van de overwaarde dient plaats te vinden dient naar het oordeel van het hof de rechtszekerheid van partijen. De vrouw behoort als deelgenoot in de gemeenschap te weten wanneer een einde komt aan haar deelgenootschap. Daarnaast dient de vrouw bij het einde van haar deelgenootschap zekerheid te hebben over het moment en de wijze waarop zij haar aandeel in de overwaarde van de woning verkrijgt. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof op juiste gronden een termijn bepaald waarbinnen het transport van de woning en de betaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw moet plaatsvinden.
Uit grief 7 van de man begrijpt het hof dat de man, indien wel een termijn voor het notarieel transport moet worden gesteld, de door de rechtbank gestelde termijn van een maand in ieder geval te kort vindt om het transport van de woning te realiseren. Het hof volgt de man daarin en zal een langere termijn opleggen waarbinnen zowel het onderzoek door de man naar de mogelijkheid van financiering als het notarieel transport dient te zijn afgerond. Immers vanwege de niet harmonieuze wijze waarop partijen in het kader van de verdeling tot op heden jegens elkaar handelen, sluit het hof niet uit dat de door de rechtbank gestelde termijnen voor partijen te kort zijn om tot een afronding van de verdeling van de woning te komen. Daarbij komt dat de gestelde termijnen inmiddels ruimschoots zijn verlopen, zodat het hof opnieuw een termijn moeten bepalen. In zoverre slaagt grief 7.
Het hof zal voor de situatie waarin de man de woning wil overnemen de termijn, waarbinnen het transport van de woning dient plaats te vinden en het aandeel van de vrouw in de overwaarde aan haar dient te worden uitgekeerd, bepalen op zes maanden vanaf de datum van deze beschikking. Het hof gaat ervan uit dat deze termijn voor de man voldoende ruim is om te onderzoeken of hij de financiering van de overname van de woning rond kan krijgen.
4.24
Met grief 8 klaagt de man over de beslissing van de rechtbank dat in het geval van verkoop en overdracht van de woning aan een derde, de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. De man stelt dat hij vanaf 6 september 2021, de datum van ontbinding van de huwelijkse gemeenschap, de volledige aflossing op de hypotheekschuld voor zijn rekening heeft genomen, terwijl de vrouw voor de helft had moeten bijdragen aan de aflossingen. Hetgeen de man na 6 september 2021 op het aandeel van de vrouw in de aflossingen heeft betaald, dient te worden verrekend met het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de woning. Met een verdeling van de woning op de wijze als door de rechtbank gelast, zal deze verrekening niet kunnen plaatsvinden, aldus de man.
4.25
De vrouw heeft niet weersproken dat de man vanaf 6 september 2021 iedere maand de volledige aflossing op de hypotheekschuld voor zijn rekening heeft genomen. De vrouw heeft ook niet weersproken dat, indien de woning wordt verkocht aan een derde, zij vanaf 6 september 2021 voor de helft dient bij te dragen aan de aflossingen op de hypotheekschuld en dat hetgeen de man na 6 september 2021 voor haar heeft betaald, kan worden verrekend met de overwaarde van de woning. Gelet hierop slaagt grief 8 van de man. Immers met een verdeling van de woning op de wijze als door de rechtbank gelast, zal deze verrekening niet kunnen plaatsvinden.
4.26
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man om bij verkoop van de woning aan een derde tot een verrekening te komen van hetgeen hij na 6 september 2021 meer dan de helft heeft afgelost op de hypotheekschuld.
Voor zover de man in zijn petitum ook heeft verzocht te bepalen dat de vrouw in geval van toedeling van de woning aan hem een bedrag ter hoogte van de helft van de aflossing vanaf 6 september 2021 tot aan de transportdatum moet betalen, zal het hof dit verzoek afwijzen. Immers, wanneer wordt uitgegaan van de hoogte van de hypotheekschuld per 6 september 2021, komt hetgeen de man na die datum heeft afgelost alleen aan hem ten goede.
4.27
Grief 9 van de man heeft betrekking op de inboedel. De rechtbank heeft bepaald dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld zonder nadere verrekening, waarbij partijen om en om een inboedelgoed mogen kiezen en waarbij partijen door middel van kop en munt zullen bepalen wie als eerste een goed mag kiezen, waarbij de vrouw mag kiezen of zij kop of munt wenst.
Volgens de man is deze door de rechtbank gelaste wijze van verdeling in strijd met de eisen van de redelijkheid en de billijkheid en bovendien niet uitvoerbaar. Daarnaast heeft de vrouw volgens de man al inboedelgoederen meegenomen en/of vernield dan wel ernstig vervuild. De man heeft het hof verzocht te bepalen dat de inboedel aan de vrouw wordt toegedeeld onder betaling aan de man van een bedrag van € 3.000,-.
4.28
De vrouw betwist uitdrukkelijk dat zij inboedelbestanddelen heeft vervuild en/of vernietigd. Zij geeft aan enkel twee lampen uit de kinderkamers te hebben meegenomen en een televisie. Voor het overige heeft de vrouw de inboedel in de woning achtergelaten. Op zitting heeft de man verklaard dat hij de inboedel die hij na zijn intrek in de woning aantrof, heeft moeten weggooien vanwege de slechte staat ervan.
4.29
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd over de inboedel, kan het hof niet vaststellen welke inboedelbestanddelen nog te verdelen zijn en welke waarde daarbij in acht moet worden genomen. Het hof kan ook niet vaststellen of inboedelbestanddelen zijn vernietigd en/of vervuild en wie dat heeft gedaan. Voor het geval nog inboedelbestanddelen aanwezig zijn die in de ontbonden gemeenschap vallen, stelt het hof vast dat de verdeling daarvan tot op heden niet tot stand is gekomen en dat partijen ieder een andere lezing hebben over de oorzaak hiervan. Partijen kunnen nog steeds uitvoering geven aan de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling van de inboedel. Het hof gaat ervan uit dat partijen dit op korte termijn kunnen gaan doen. Nu de man heeft verklaard dat hij de door hem in de woning aangetroffen inboedel heeft weggegooid, kan zijn verzoek om de inboedel aan de vrouw toe te delen om die reden niet worden toegewezen. Het hof wijst het verzoek van de man dan ook af om de vrouw te veroordelen aan hem een bedrag van € 3.000,- te voldoen. Daartoe bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding, nog daargelaten dat de man dit verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. De grief van de man faalt.
Grief 1 van de vrouw
4.3
Grief 1 van de vrouw richt zich deels tegen de beslissing van de rechtbank over de wijze van verdeling van de woning en deels tegen de beslissing van de rechtbank over de wijze van verdeling van het appartement te Marokko. De vrouw voert - samengevat - aan dat zij met deze beslissingen afhankelijk is van de medewerking van de man en dat zij om de daadwerkelijke verdeling dan wel toedeling te bewerkstelligen alsnog nakoming moet vorderen in een vervolgprocedure. Zij verzoekt - samengevat - het hof te bepalen dat de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde. Wat betreft het appartement te Marokko verzoekt de vrouw te bepalen dat het appartement aan de man wordt toebedeeld tegen een waarde van € 54.000,- onder betaling aan de vrouw van een bedrag van € 27.000,-.
4.31
Gelet op de overwegingen van het hof onder 4.15 t/m 4.20 slaagt het eerste deel van de grief van de vrouw niet. Uit de onweersproken en met stukken onderbouwde stellingen van de man volgt dat hij de woning kan overnemen onder de door de rechtbank in de bestreden beschikking gestelde voorwaarden. De man heeft ook de nodige maatregelen getroffen om tot de toedeling van de woning aan hem te komen onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en met uitbetaling van de helft van de overwaarde aan de vrouw. Vervolgens heeft de vrouw geen medewerking verleend aan toedeling van de woning aan de man. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat de vrouw afhankelijk is van de man en dat de woning dient te worden verkocht.
4.32
Met betrekking tot het appartement te Marokko heeft de rechtbank als wijze van verdeling gelast dat dit aan de man wordt toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening en de man de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoet. Om tot een bindende taxatie van de woning te komen heeft de rechtbank partijen instructies gegeven. De man dient binnen drie maanden na deze bindende taxatie de helft van de overwaarde van de woning aan de vrouw te voldoen, waarbij de overwaarde wordt vastgesteld door de taxatiewaarde te verminderen met de hoogte van de hypothecaire schuld per 6 september 2021. Tegen deze door de rechtbank gegeven instructies over de wijze van verdeling is geen grief gericht.
4.33
Het hof stelt vast dat partijen tot op heden de door de rechtbank gegeven instructies niet hebben opgevolgd en dat de waarde van het appartement te Marokko nog niet bindend vaststaat. De vrouw heeft weliswaar een eenzijdige taxatie laten uitvoeren, maar de instructie van de rechtbank om tot een bindende taxatie te komen, moet door partijen nog worden opgevolgd. Gelet op deze stand van zaken kan het hof de waarde van de woning niet vaststellen en kan het hof ook niet vaststellen dat de man niet de nodige medewerking zal verlenen om bij de toedeling van het appartement aan hem de helft van de overwaarde aan de vrouw uit te betalen. Gelet op het voorgaande slaagt grief 1 van de vrouw ook op dit punt niet. Partijen dienen alsnog gevolg te geven aan de wijze van verdeling van het appartement zoals door de rechtbank gelast.
4.34
Het hof wijst er op dat in het dictum van de bestreden beschikking onder 3.14 laatste liggende streepje is bepaald dat de man “de overwaarde … aan de vrouw (dient) te voldoen”. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank evenwel bedoeld te bepalen dat de man
de helftvan de overwaarde aan de vrouw dient te voldoen. Dit volgt ook uit overweging 2.10.16 van de bestreden beschikking. Dat ook de vrouw heeft begrepen dat het om de helft van de overwaarde gaat, leidt het hof af uit haar verzoek aan het hof om te bepalen dat de man haar de helft van de waarde van het appartement dient te vergoeden. Het hof ziet aanleiding om het dictum van de bestreden beschikking op dit punt aan te passen.
Slotsom in principaal en incidenteel hoger beroep
4.3
De slotsom is dat de grieven 4, 7 en 8 van de man deels slagen. De overige grieven in principaal en incidenteel beroep slagen niet en de op die grieven gebaseerde verzoeken van de man en de vrouw worden afgewezen. De verzoeken van de man die voortkomen uit grief 4, 7 en 8 worden toegewezen als hierna in het dictum is bepaald. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover de rechtbank onder 3.10. van het dictum, vanaf het derde liggende streepje heeft bepaald hoe partijen in het kader van de verdeling van de woning dienen te handelen. De beslissing van de rechtbank over de wijze van verdeling van het appartement te Marokko blijft in stand, met dien verstand dat het hof het dictum zal aanpassen zodat uit het dictum blijkt dat de man
de helftvan de overwaarde aan de vrouw dient te voldoen en niet de gehele overwaarde. De bestreden beschikking zal voor het overige worden bekrachtigd. Het hof ziet aanleiding de kosten van de procedure in hoger beroep te compenseren als hierna te melden.

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover de rechtbank daarin onder 3.10. vanaf het derde liggende streepje heeft bepaald wat partijen in het kader van de verdeling van de woning aan de [A-straat] te [plaats A] dienen te doen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat de woning aan de [A-straat] te [plaats A] binnen zes maanden na de datum van deze beschikking tegen een waarde van € 525.000,- aan de man zal worden toegedeeld, onder de verplichting dat - na aftrek van de hypotheekschuld bij de Rabobank, het verbouwingskrediet met nummer [rekeningnummer 1] bij de Rabobank en het verbouwingskrediet met nummer [rekeningnummer 3] bij de Rabobank, alle naar de stand van 6 september 2021, en de schuld aan [X] Notariaat van € 9.500,- , aan de vrouw de helft van de overwaarde wordt uitgekeerd, uiterlijk ter gelegenheid van het transport bij de notaris, en onder de verplichting de vrouw te vrijwaren voor eventuele hypothecaire verplichtingen;
- bepaalt dat de kosten van het transport voor rekening van beide partijen, ieder voor de helft komen;
- bepaalt dat indien de man de woning niet binnen zes maanden na de datum van deze beschikking kan overnemen onder de hierboven bepaalde verplichtingen en voorwaarden, de woning zal moeten worden verkocht en geleverd aan een derde;
- bepaalt dat de verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen, binnen vier weken nadat de hierboven genoemde periode van zes maanden is verlopen, te verstrekken aan de makelaar die de woning op 22 december 2022 heeft getaxeerd, MRA Makelaars te Amsterdam;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, zullen bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een marktconforme vraagprijs;
- bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst zullen aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen;
- bepaalt dat wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de koopovereenkomst en het notariële transport van de woning aan de koper;
- bepaalt dat iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat na verkoop en overdracht van de woning de verkoopopbrengst van de woning, na aflossing van de hypothecaire schuld per datum levering en de gemeenschapsschulden per 6 september 2021, gelijkelijk tussen partijen wordt verdeeld. Indien sprake is van een onderwaarde, zijn beide partijen gelijkelijk draagplichtig voor de restschuld;
- veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man - gelijktijdig met de overdracht van de woning aan een derde - tot een bedrag ter hoogte van de helft van de aflossingen op de hypothecaire schuld vanaf 6 september 2021 tot aan de datum van de overdracht;
5.2
het hof vult de beschikking waarvan beroep aan voor zover de rechtbank daarin onder 3.15 heeft bepaald dat ieder van partijen draagplichtig is voor de schulden die bestonden op 6 september 2021 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bepaalt dat ieder van partijen draagplichtig is voor de schulden die bestonden op 6 september 2021, waaronder in ieder geval begrepen het verbouwingskrediet bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] , het verbouwingskrediet bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 2] en de schuld aan [X] Notariaat van € 9.500,-;
5.3
het hof vult de beschikking waarvan beroep aan, voor zover de rechtbank daarin onder 3.14, laatste liggende streepje met betrekking tot het appartement in Marokko heeft bepaald dat de man de overwaarde (taxatiewaarde minus hoogte hypothecaire schuld per 6 september 2021) binnen drie maanden na de taxatie aan de vrouw dient te voldoen, aldus dat de man
de helft vande overwaarde (taxatiewaarde minus hoogte hypothecaire schuld per 6 september 2021) binnen drie maanden na de taxatie aan de vrouw dient te voldoen;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M.C. Schenkeveld, in tegenwoordigheid van B.F. Beijderwellen als griffier en is op 29 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.