ECLI:NL:GHAMS:2024:2989

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.332.769/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de erkenning van een kind onder invloed van bedrog of dwaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind door de man. De man had verzocht om vernietiging van de erkenning, stellende dat deze onder invloed van bedrog of dwaling tot stand was gekomen. Het hof heeft getuigenverhoren gehouden om te beoordelen of de man zijn stellingen kon onderbouwen. De getuigenverklaringen gaven echter geen overtuigend bewijs dat de erkenning onder invloed van bedrog of dwaling was geschied. De man had voorafgaand aan de erkenning al rekening gehouden met de mogelijkheid dat hij niet de biologische vader was, wat zijn beroep op dwaling of bedrog ondermijnt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.332.769/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/712597 / FA RK 22-257
Beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk te Emmen,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.S. Oedit Doebé te Amsterdam.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige] (hierna: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in hoger beroep naar de tussenbeschikking van 16 april 2024. Bij deze beschikking heeft het hof de man toegelaten tot bewijslevering van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat de erkenning van [minderjarige] [in] 2021 onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen. Verder heeft het hof bepaald dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. G.W. Brands-Bottema – daarbij als zodanig benoemd – en is bepaald dat in ieder geval de [A] en [B] te [plaats A] als getuigen worden opgeroepen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zelf ook getuigen voor te brengen.
1.2
Op 17 mei 2024 heeft de voorzitter in aanwezigheid van de griffier via een videoverbinding een regiegesprek gehad met de advocaten van partijen. Onder andere is afgesproken dat mr. E.D. Kruidhof-Dijk voorafgaand aan de getuigenverhoren twee korte geluidsopnames en transcripties in het geding mocht brengen. Deze zijn op 23 mei 2024 bij het hof ingekomen.
1.3
De raadsheer-commissaris heeft op 4 juli 2024 in aanwezigheid van partijen, hun advocaten en de bijzondere curator als getuigen gehoord:
  • [C] , die door de man is voorgebracht;
  • [D] , die door de man is voorgebracht;
  • [E] , die door het hof is opgeroepen;
  • [F] , die door de moeder is voorgebracht.
1.4
De raadsheer-commissaris heeft verder op 23 juli 2024 in aanwezigheid van partijen en hun advocaten als getuige gehoord:
- [A] , die door het hof is opgeroepen.
1.5
Daarna zijn partijen en de bijzondere curator in de gelegenheid gesteld een akte na enquête te nemen. Ingekomen zijn:
  • een akte na enquête van de zijde van de man van 13 augustus 2024;
  • een akte na enquête van de zijde van de moeder van 23 augustus 2024.

2.De feiten

2.1
Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst het hof naar de in deze procedure gegeven beschikking van 16 april 2024. Het hof gaat ook thans nog van die feiten uit.

3.De nadere motivering van de beslissing

Het geschil
3.1
Het hof dient te beoordelen of de man is geslaagd in het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zijn erkenning van [minderjarige] [in] 2021 onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen.
De standpunten
3.2
De man heeft geconcludeerd dat hij is geslaagd in de hem opgedragen bewijslevering. De moeder heeft geconcludeerd dat de man daarin niet is geslaagd.
De beoordeling door het hof
3.3
Naar het oordeel van het hof is de man niet geslaagd in zijn bewijslevering. Het hof kan (ook) op basis van de getuigenverklaringen niet vaststellen of de erkenning onder invloed van bedrog of dwaling tot stand is gekomen. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.4
De getuige [E] heeft verklaard, kort samengevat en voor zover relevant, dat hij niet wist dat [de man] en [de moeder] een relatie hadden tot hij met [de man] in contact wilde komen in verband met een andere kwestie. Dat was na de geboorte van het kind (het hof begrijpt: [minderjarige] ). Hij heeft toen met [de man] over het kind gesproken. Het gesprek ging erover dat [de man] teleurgesteld en boos was omdat hij dacht dat [de moeder] zwanger was van hem, maar dat uit het onderzoek was gebleken dat het kind niet van hem was.
Dat de man teleurgesteld en boos was, nadat hij had ontdekt dat het kind niet van hem was, komt ook naar voren in de verklaringen van de getuigen [C] en [D] .
De drie getuigenverklaringen zijn echter niet onverenigbaar met het scenario waarbij de moeder de man reeds vóór de erkenning ervan op de hoogte heeft gebracht dat zij in het conceptietijdvak ook geslachtsgemeenschap heeft gehad met andere mannen en aan de man heeft aangegeven niet ervan zeker te zijn dat hij de vader is van het nog ongeboren kind. Ook bij een dergelijk scenario zijn de boosheid en teleurstelling van de man voorstelbaar. De drie getuigenverklaringen zijn overigens weinig specifiek met betrekking tot de wetenschap van de man vóór de erkenning en leveren onvoldoende concrete aanknopingspunten voor de juistheid van de stellingen van de man. Zij missen de vereiste overtuigingskracht.
3.5
Daartegenover staat het volgende.
De getuige [A] heeft verklaard dat de man hem zelf heeft verteld dat de moeder seksuele contacten had met andere mannen. [de man] wist dat zij met andere mannen ging. De getuige heeft verder verklaard: “Toen ik weer naar een kerk ging stelde [de man] mij voor aan [de moeder] . [de moeder] was een vriendin van hem met wie hij samen naar de kerk ging. Het was rond januari 2020 denk ik. Ik weet nog dat ik vanuit Frankrijk kwam, rond de feestdagen. Toen kreeg ik van [de man] te horen dat [de moeder] zwanger was. Toen vertelde hij mij ook dat zij seksuele contacten had gehad met andere mannen. [de moeder] wilde abortus plegen, vanwege haar situatie: zij wist niet wie de vader van de ongeboren baby was, daarnaast had zij ook al een andere baby. [de man] wilde niet dat [de moeder] abortus zou plegen. Ik had daarna gevraagd om het telefoonnummer van [de moeder] . Ik wilde met haar spreken om van haar te horen hoe het zat met de zwangerschap. Ik heb [de moeder] toen gesproken en gevraagd naar de situatie. Zij bevestigde toen dat zij inderdaad zwanger was en seksuele contacten had gehad met meerdere mannen en dat zij abortus wilde plegen. Wij hebben niets afgesproken over de zwangerschap, maar ik wist dat [de man] graag een kind wilde. Ik respecteerde zijn wil, maar [de moeder] wilde echt abortus plegen.”
Ook wilde de man volgens [A] al voor de geboorte een DNA-test doen. Tijdens het verhoor heeft [A] namelijk verklaard: “Ik weet nog lang voordat de baby geboren was begon hij erover een DNA-test te willen doen. Hij was van plan dit te doen, en ik als grote broer heb hem verteld dit te laten doen. Ik heb hem geadviseerd dit te doen na de zwangerschap. Ik heb met [de man] besproken dat [de moeder] abortus wilde plegen en dat [de man] dit niet wilde. Hij wilde dit niet omdat hij geen kind had en hij wel graag een kind wilde. (…)”
De man heeft aangegeven dat de verklaring van [A] volstrekt onbetrouwbaar is, omdat hij de tijd niet correct in zijn hoofd heeft. Voor zover de man doelt op de uitlating van [A] ‘het was rond januari 2020 denk ik’ beschouwt het hof dit als een evidente vergissing in het jaartal. Niet ter discussie staat dat [de moeder] in januari 2021 door middel van een zwangerschapstest kennis had gekregen van haar zwangerschap. Uit de verklaring van de man tijdens de mondelinge behandeling van 28 februari 2024 blijkt dat [A] met hem hierover contact heeft gehad: “Papi heeft de man telefonisch verteld dat de moeder zwanger was van hem”.
De getuige [F] heeft verklaard, kort samengevat en voor zover relevant, dat [de moeder] hem bij gelegenheid van de intake op 5 maart 2021 heeft verteld dat zij zwanger was van een Congolese man met de Nederlandse nationaliteit met de naam [de man] . Zij vertelde eerst dat zij eigenlijk abortus wilde plegen omdat zij niet zeker wist wie de vader was. Zij had namelijk ook relaties gehad met andere mannen.
Tijdens zijn verhoor heeft de getuige twee screenshots overgelegd van WhatsApp-gesprekken tussen hem en de man. Op 30 maart 2021 heeft de man aan [F] de volgende tekst gestuurd:
“Hoi [F] ! Ik zal mijn kind kennen, maar Ik zal geduld hebben als het kind wordt geboren om DNA te maken”.[F] heeft verklaard dat hij hieruit heeft afgeleid dat de man misschien toch op de hoogte was dat hij wellicht niet de vader was. De moeder had namelijk tijdens het intakegesprek aan [F] verteld dat zij eigenlijk abortus wilde plegen omdat ze niet zeker wist wie de vader was doordat zij ook relaties had gehad met andere mannen maar dat de man graag wilde dat ze het kind zou houden.
Op 31 maart 2021 heeft de man aan [F] de volgende tekst gestuurd dat over zijn eerdere bericht van 30 maart 2021 ging
: “Ik was boos gisteren,vergeet dit bericht”.Tijdens het getuigenverhoor heeft de man desgevraagd bevestigd dat de WhatsApp-berichten van 30 en 31 maart 2021 van hem afkomstig zijn. Uit deze berichten begrijpt het hof dat de man in hetzelfde bericht waarin hij zei het kind te gaan erkennen, ook aangaf dat hij een DNA-test wilde gaan doen. Dit bericht heeft hij een dag later ingetrokken omdat hij naar eigen zeggen boos was op het moment van versturen. Tijdens de getuigenverhoren heeft de raadsheer-commissaris de man hiernaar gevraagd. De man heeft daarop geantwoord dat hij pas voor het eerst heeft nagedacht over een DNA-test toen de moeder eerder bevallen was dan hij had verwacht en er geen keizersnede bleek te zijn verricht. Over zijn bericht van 31 maart 2021, heeft de man verklaard dat hij boos was over het feit dat hij het geld naar de privérekening van [F] moest overmaken, in plaats van een rekening van de organisatie waar [F] werkt. Waarom de vader op 30 maart 2021 al een DNA test ter sprake bracht is daarmee echter niet duidelijk geworden.
Het hof stelt vast dat de getuigenverklaring van [A] aansluit bij het overgelegde WhatsApp-bericht van 30 maart 2021. De man heeft niet goed kunnen verklaren waarom hij al op 30 maart 2021 – vijf maanden voor de geboorte van [minderjarige] – een DNA test te berde heeft gebracht. Verder valt uit de getuigenverklaringen van [A] en [F] af te leiden dat de moeder tijdens haar zwangerschap tegenover derden niet geheimzinnig heeft gedaan over haar relaties met andere mannen in het conceptietijdvak. Een dergelijke openheid valt moeilijk te rijmen met de stelling van de man dat de vrouw hem bewust heeft misleid.
3.6
Het hof concludeert als volgt. De moeder heeft de door de man geschetste gang van zaken gemotiveerd betwist, en ook na bewijslevering kan het hof niet vaststellen dat ten tijde van de erkenning de door de man gestelde onjuiste voorstelling van zaken heeft bestaan. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat de man voorafgaand aan de erkenning reeds rekening heeft gehouden, of in ieder geval heeft moeten houden, met de mogelijkheid dat hij niet de biologische vader van het kind was. Bij die stand van zaken kan zijn beroep op dwaling of bedrog niet slagen. De door de man verzochte vernietiging van de erkenning is dan ook niet toewijsbaar. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
3.7
De man heeft in hoger beroep verzocht de moeder te veroordelen in de proceskosten van de procedure bij de rechtbank en die van het hoger beroep.
Gelet op de uitkomst van deze procedure bestaat voor een proceskostenveroordeling als door de man verzocht geen grond. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het hof zal eveneens de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de kosten van het deskundigenonderzoek bekrachtigen, gelet op de uitkomst van de procedure in hoger beroep.
3.8
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof,
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 29 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.