Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
,geboren [in] 2016 te [gemeente] .
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de omgang tussen de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun moeder, [de moeder]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft in een beschikking van 14 februari 2024 bepaald dat de moeder voor de duur van een jaar het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De GI, die als verweerder optreedt, is het eens met de beslissing van de kinderrechter. De moeder verzoekt om een opbouwregeling voor contact met de kinderen, terwijl de GI en de vader van de kinderen de beslissing van de kinderrechter willen handhaven.
Tijdens de zitting op 30 september 2024 zijn de standpunten van de betrokken partijen besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor contact en dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De GI en de vader zijn van mening dat de moeder niet in staat is om aan de behoeften van de kinderen te voldoen en dat het in hun belang is om de ontzegging van omgang te handhaven. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert ook om de beschikking te bekrachtigen, gezien de onvoorspelbaarheid en onveiligheid die de kinderen hebben ervaren in de thuissituatie.
Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de kinderen momenteel onvoldoende veerkracht hebben om contact met hun moeder te hebben. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af. Het hof benadrukt het belang van rust, structuur en voorspelbaarheid voor de kinderen en roept de GI op om zich in te spannen voor toekomstig contactherstel.