ECLI:NL:GHAMS:2024:2984

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
29 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.819/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen moeder en minderjarigen na ontzegging van omgang

In deze zaak gaat het om de omgang tussen de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en hun moeder, [de moeder]. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland heeft in een beschikking van 14 februari 2024 bepaald dat de moeder voor de duur van een jaar het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd. De moeder is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. De GI, die als verweerder optreedt, is het eens met de beslissing van de kinderrechter. De moeder verzoekt om een opbouwregeling voor contact met de kinderen, terwijl de GI en de vader van de kinderen de beslissing van de kinderrechter willen handhaven.

Tijdens de zitting op 30 september 2024 zijn de standpunten van de betrokken partijen besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij openstaat voor contact en dat het belangrijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De GI en de vader zijn van mening dat de moeder niet in staat is om aan de behoeften van de kinderen te voldoen en dat het in hun belang is om de ontzegging van omgang te handhaven. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert ook om de beschikking te bekrachtigen, gezien de onvoorspelbaarheid en onveiligheid die de kinderen hebben ervaren in de thuissituatie.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de kinderen momenteel onvoldoende veerkracht hebben om contact met hun moeder te hebben. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van de moeder af. Het hof benadrukt het belang van rust, structuur en voorspelbaarheid voor de kinderen en roept de GI op om zich in te spannen voor toekomstig contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.340.819/01
zaaknummer rechtbank: C/15/347930 / JU RK 24-48
beschikking van de meervoudige kamer van 29 oktober 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te 's-Gravenhage,
en
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] ,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in]
2013 te [gemeente] ;
- de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] )
,geboren [in] 2016 te [gemeente] .
- [de vader] (hierna: de vader), bijgestaan door mr. M.C. Rosier te Amsterdam.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen) en hun moeder.
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 14 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) bepaald dat het recht op omgang tussen de moeder en de kinderen wordt ontzegd voor de duur van een jaar, waarbij de regie over het opstarten en het herstel van de omgang bij de GI of een door de GI aan te wijzen instantie wordt belegd. De moeder is het daar niet mee
eens en wil dat er via een opbouwregeling weer contact komt met de kinderen. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 30 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 19 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast het volgende stuk ontvangen:
- een e-mailbericht van de moeder van 19 september 2024 met bijlagen.
2.4
[minderjarige 1] heeft per brief van 10 juli 2024 zijn mening kenbaar gemaakt. .
2.5
De zitting heeft op 30 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat, en
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
Uit de (inmiddels verbroken) relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) zijn de kinderen geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen wonen bij de vader.
3.2
De ouders hebben samen nog een kind, [minderjarige 3] . Zij is zes jaar oud en staat ook onder toezicht. De moeder heeft daarnaast nog een kind, [minderjarige 4] , van veertien jaar uit een eerdere relatie. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen samen met de moeder bij de grootouders (moederszijde).
3.3
Bij mondelinge uitspraak van 1 november 2022 van de kinderrechter, vastgelegd in een proces-verbaal, zijn de kinderen onder toezicht gesteld tot 1 november 2023. Deze ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 1 november 2024.
3.4
Bij genoemde mondelinge uitspraak van 1 november 2022 is ook een tijdelijke zorgregeling vastgesteld inhoudende dat de kinderen één keer per veertien dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder verblijven, waarbij de vader de kinderen zowel naar de moeder brengt als bij de moeder ophaalt. Bij spoedbeschikking van de kinderrechter van
19 januari 2023 is genoemde tijdelijke regeling opgeschort. Bij beschikking van de kinderrechter van 14 februari 2023 is vervolgens een tijdelijke zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen één keer per veertien dagen gedurende drie uur onder begeleiding contact met de moeder hebben op een in overleg tussen de GI en de moeder te bepalen dag.
3.5
Bij spoedbeschikking van 14 augustus 2023 heeft de kinderrechter bepaald dat de zorgregeling tussen de kinderen en de moeder wordt opgeschort voor de duur van zes weken en voor het overige wordt aangehouden. Vervolgens is bij beschikking van de kinderrechter van 24 augustus 2023 bepaald dat de moeder het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd voor de duur van zes maanden tot 14 februari 2024, waarbij de regie voor het opstarten en het herstel van de omgang bij de GI of een door de GI aan te wijzen instantie wordt belegd. Daarnaast is bepaald dat de moeder de post voor de kinderen verstuurt naar de GI of een door de GI aan te wijzen instantie, die zorg draagt dat de post bij de kinderen terecht komt. Videobellen kan worden hervat in overleg met de hulpverlening.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking bepaald dat de moeder tot 14 februari 2025 het recht op omgang met de kinderen wordt ontzegd, waarbij de regie voor het opstarten en het herstel van de omgang bij de GI of een door de GI aan te wijzen instantie wordt belegd. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de moeder de post voor de kinderen naar de GI of een door de GI aan te wijzen instantie verstuurt, die zorg draagt dat de post bij de kinderen terecht komt. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat videobellen kan worden hervat in overleg met de hulpverlening.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat er contact dient te zijn tussen de moeder en de kinderen, waarbij gestart wordt met een opbouw van contact één keer in de week gedurende drie uren onder begeleiding van de GI.
4.3
De GI verzoekt het door de moeder ingestelde hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Krachtens het bepaalde in artikel 1:265g, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een zorgregeling wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om haar het contact met de kinderen voor de duur van één jaar te ontzeggen. Zij mist de kinderen en vindt het voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen van groot belang dat er weer contact komt tussen haar en de kinderen. De moeder staat open voor elke vorm van contact en houdt zich aan de gemaakte afspraken met betrekking tot het versturen van post aan de kinderen. Zij weet dat [minderjarige 1] op dit moment geen contact met haar wil en zij wil hem de ruimte geven, maar hoopt dat er - in elk geval ten aanzien van [minderjarige 2] - toegewerkt kan worden naar contactherstel. De moeder benadrukt dat zij aan zichzelf heeft gewerkt en meer regelmaat en structuur heeft aangebracht in haar leven.
5.3
De GI meent dat de kinderrechter een juiste beslissing heeft genomen. Volgens de GI staat het belang van de kinderen voorop. De omgang tussen de kinderen en de moeder is langere tijd onvoorspelbaar geweest en afspraken daarover kwamen onvoldoende van de grond, aldus de GI. Het is de moeder tot nu toe niet gelukt om inzicht te krijgen in haar eigen problematiek. Beide kinderen ervaren spanningen en geven nu aan geen contact meer met de moeder te willen. De GI richt zich binnen de ondertoezichtstelling niet meer op
contactherstel tussen de moeder en de kinderen, maar op verbetering van het contact tussen de ouders onderling en het bieden van ruimte en hulp aan de kinderen om hun verleden te verwerken.
5.4
De vader is net als de GI van mening, dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De moeder kan volgens de vader niet aansluiten bij de behoeften van de kinderen en komt de gemaakte afspraken niet, dan wel onvoldoende na, waardoor er bij de kinderen geen ruimte is om haar toe te laten. De vader hoopt dat er in de toekomst wel weer contact mogelijk is tussen de kinderen en de moeder.
Het advies van de raad
5.5
De raad adviseert om de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het draait volgens de raad om sensitief ouderschap. De kinderen willen gezien en gehoord worden. Beide kinderen hebben onvoorspelbaarheid en onveiligheid meegemaakt in de thuissituatie en ook na het uiteengaan van de ouders in het contact met de moeder, aldus de raad. Uitgangspunt is volgens de raad de dat kinderen contact hebben met de beide ouders, maar het is de moeder ondanks de inzet van hulpverlening tot op heden niet gelukt om voorspelbaar te zijn voor de kinderen en om aan te sluiten bij hun behoeften. Op dit moment hebben de kinderen onvoldoende veerkracht om hiermee om te gaan en dat maakt dat zij nu hebben laten weten geen contact met de moeder te willen, aldus de raad. De raad staat achter de ontzegging van de omgang op dit moment, maar vindt wel dat de GI inspanningen moet (blijven) verrichten om contactherstel in de toekomst mogelijk te maken. De hulpverlening voor de kinderen dient er volgens de raad (mede) op gericht te zijn dat zij leren om te gaan met een moeder die onvoorspelbaar is en dat zij daarin ondersteund worden, bijvoorbeeld door middel van psycho-educatie.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en hetgeen op de zitting in hoger beroep is besproken, is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel onvoorspelbaarheid en onveiligheid meegemaakt in de thuissituatie toen de ouders nog samen waren. Na het uiteengaan van de ouders is er sprake van onvoorspelbaarheid en onveiligheid voor de kinderen in het contact met de moeder. De moeder is op momenten zowel emotioneel als fysiek niet beschikbaar geweest voor de kinderen en dit heeft ervoor gezorgd dat de kinderen het vertrouwen in hun moeder zijn verloren. Er is in het kader van de ondertoezichtstelling al diverse hulpverlening ingezet, maar desondanks is het de moeder niet gelukt om het patroon van het niet nakomen van gemaakte afspraken te doorbreken en heeft zij niet aan de gestelde voorwaarden voor het contactherstel met de kinderen voldaan. Hierdoor blijft het voor de kinderen onduidelijk wat zij van hun moeder mogen verwachten en dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat [minderjarige 1] en inmiddels ook [minderjarige 2] het contact met de moeder afwijzen.
Ter zitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat het op zich goed gaat met beide kinderen, maar dat [minderjarige 2] sinds de zomervakantie wat brutaler gedrag vertoont en soms feiten en fictie door elkaar haalt. Beide kinderen hebben creatieve therapie gevolgd. [minderjarige 1] heeft het traject twee maanden geleden afgerond, maar bij [minderjarige 2] sloot de therapie minder goed aan en wordt er op dit moment gezocht naar een alternatief in de vorm van een paardencoach traject.
5.7
Het hof acht het van groot belang dat er voor de kinderen, gelet op hun kwetsbaarheid en het gedrag dat [minderjarige 2] nu vertoont, rust, structuur en voorspelbaarheid is zodat zij de ruimte krijgen om – onder begeleiding van hulpverlening - toe te komen aan het verwerken van de ingrijpende gebeurtenissen die in hun leven in relatie met hun moeder hebben plaatsgevonden. Het hof is het met de raad eens dat er op dit moment onvoldoende veerkracht bij de kinderen is om contact te hebben met hun moeder en oordeelt dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen nu dan ook niet in hun belang is.
Wel acht het hof het van belang dat de GI zich (blijft) inspannen om contactherstel tussen de moeder en de kinderen in de toekomst mogelijk te maken. In dat kader blijft het belangrijk dat de moeder aan de kinderen laat zien dat zij betrouwbaar kan zijn en de belangen van de kinderen voorop kan zetten om te voorkomen dat de kinderen opnieuw worden gekwetst. Aangezien het de moeder tot nu toe niet is gelukt om inzicht te krijgen in haar eigen problematiek en aan te sluiten bij de belevingswereld en de behoeften van de kinderen acht het hof het, conform het advies van de raad ter zitting , van belang dat de GI ook hulpverlening ter versterking van de kinderen inzet waarbij de kinderen leren omgaan met de onvoorspelbaarheid van hun moeder
5.8
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F. Kleefmann, M.T. Hoogland en E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 29 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.