ECLI:NL:GHAMS:2024:297

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2024
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
23-002386-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, eenvoudige mishandelingen en vernieling met betrekking tot meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling, poging tot zware mishandeling, eenvoudige mishandelingen en vernieling. De feiten vonden plaats in verschillende gemeenten, waaronder Zaandam, Aalsmeer en Soesterberg, en betroffen meerdere slachtoffers. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een zwager en een collega, en heeft ook mishandelingen gepleegd op medewerkers van een penitentiaire inrichting. Het hof heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de beschikbare bewijsmiddelen. De verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van de meeste tenlastegelegde feiten, maar voerde wel een noodweerverweer aan in één van de zaken. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekenbaar was vanwege een vastgestelde stoornis. De straf die aan de verdachte is opgelegd bestaat uit 188 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de opgelopen letsels en psychische gevolgen van de mishandelingen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen en de verdachte verplicht tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001674-23
datum uitspraak: 9 februari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 6 juni 2023 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-068636-22 en 13-270675-21 en 13-285278-21 en 15-259958-22 en 16-207204-21, alsmede 18-097874-20 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
thans gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw van de verdachte, de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] en haar vertegenwoordiger [vertegenwoordiger01] , naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-068636-22 (Zaak A):
1.
Primair
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [benadeelde partij02] meermalen (met kracht) op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft geslagen en/of heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad [benadeelde partij02] heeft mishandeld door deze meermalen te slaan en/of te stompen op/tegen/in het gezicht, althans op/tegen het hoofd;
Zaak met parketnummer 13-270675-21 (gevoegd; hierna: zaak B):
1.
hij op of omstreeks 7 oktober 2021 te Uithoorn en/of Aalsmeer, in elk geval Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] en/of Woningbouwvereniging [woningbouw01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak met parketnummer 13-285278-21 (gevoegd, hierna: zaak C):
1.
Primair
hij, op of omstreeks 20 oktober 2021 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij03] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [benadeelde partij03] meermaals, in elk geval eenmaal, met een deodorant bus(je) en/of met zijn vuist(en) in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/te stompen;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 20 oktober 2021 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij03] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij03] meermaals, in elk geval eenmaal, met een deodorant bus(je) en/of met zijn vuist(en) in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 20 oktober 2021 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij03] heeft mishandeld door die [benadeelde partij03] , meermaals, in elk geval eenmaal, met een deodorant bus(je) en/of met zijn vuist(en) in/op/tegen liet gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan/te stompen;
2.
hij, op of omstreeks 20 oktober 2021 te Aalsmeer en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door de ambtena(a)r(en), te weten, [verbalisant01] , hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam en/of [verbalisant02] , hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtena(a)r(en) hem had bevolen of van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan een (voorlopig) ademonderzoek en/of speekselonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak met parketnummer 16-207204-21 (gevoegd, hierna: zaak D):
1.
hij op of omstreeks 16 april 2021 te Soesterberg, gemeente Soest [benadeelde partij04] heeft mishandeld door met een hard voorwerp (te weten een glazen deodorant flesje) met kracht te slaan in en/of op en/of tegen het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [benadeelde partij04] ;
Zaak met parketnummer 15-259958-22 (gevoegd, hierna: zaak E):
1.
Primair
hij, op of omstreeks 22 juni 2022 te Westzaan, gemeente Zaanstad, aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een verwonding aan het voorhoofd dat een blijvend litteken heeft veroorzaakt, door die [benadeelde partij01]
- één of meerdere malen te slaan op het voorhoofd en/of het gezicht althans het lichaam, en/of
- door een of meerdere malen met een vuist of met vuisten in het gezicht of op het lichaam te slaan en/of te stompen;
Subsidiair
hij, op of omstreeks 22 juni 2022 te Westzaan, gemeente Zaanstad [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] :
- één of meerdere malen te slaan op het (voor)hoofd en/of gezicht althans het lichaam en/of
- één of meerdere malen met (een) vuist(en)in het gezicht te slaan en/of te stompen in het gezicht althans het lichaam,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, te weten een litteken op het voorhoofd van die [benadeelde partij01] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd ten aanzien van het in zaak A, zaak B, en zaak D tenlastegelegde. Ten aanzien van het onder C tenlastegelegde heeft de raadsvrouw een noodweerverweer gevoerd. Dat zal in de paragraaf ‘strafbaarheid van de dader’ worden besproken. Ten aanzien van het in zaak E primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het toebrengen van ‘zwaar lichamelijk letsel’.
Het hof komt tot bewezenverklaring van de in zaak A primair, zaak B, zaak C onder 1 primair en onder 2, zaak D en zaak E subsidiair ten laste gelegde feiten. Het hof is tot deze beslissingen gekomen op grond van de bewijsmiddelen zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie nog zullen worden opgenomen een aanvulling op dit arrest dat dan nog zal worden opgemaakt.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van zaak C feit 1
Onder zwaar lichamelijk letsel wordt op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Het hof stelt vast dat de verdachte de aangever heeft geslagen met zijn vuist, terwijl hij in zijn vuist een deodorant busje had dat uitstak tussen zijn vingers. Dit was kennelijk bedoeld als geïmproviseerd wapen. De verdachte heeft de aangever met kracht op het oog geslagen, waardoor de aangever op de grond is gevallen. Vervolgens is de verdachte de aangever (in ieder geval met zijn vuisten) blijven slaan op het lichaam en hoofd. De aangever heeft als gevolg van dit geweld een gebroken oogkas opgelopen. Uit het dossier blijkt dat hij zes maanden na de mishandeling nog steeds pijn had op de plekken waar zijn oogkas gebroken is geweest en dat andere plekken rondom zijn oogkas juist gevoelloos waren. Ook heeft de aangever een litteken in het aangezicht overgehouden aan de mishandeling. Het litteken was zes maanden na de mishandeling nog erg gevoelig. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien en gelet op de aard en de gevolgen van het toegebrachte letsel zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt, naar algemeen spraakgebruik sprake van zwaar lichamelijk letsel.
De gedraging van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Daarin betrekt het hof ook dat de verdachte op aangever door is blijven slaan terwijl hij op de grond lag, hij daarbij een voorwerp heeft gebruikt en dat het slaan met forse kracht moet hebben plaatsgevonden gelet op het letsel van de aangever (een gebroken oogkas). Het hof acht aldus de in zaak C onder 1 primair tenlastegelegde
zware mishandelingwettig en overtuigend bewezen.
Vrijspraak zaak E primair en subsidiair (partieel)
Het hof stelt vast dat de verdachte de aangeefster in ieder geval tweemaal hard met zijn vuisten op of tegen het hoofd heeft geslagen. De aangeefster is daarbij op de grond gevallen. Als gevolg van deze mishandeling heeft de aangeefster een hersenschudding en een kleine wond op haar voor- en achterhoofd opgelopen. Deze wonden moesten worden gelijmd. Ook heeft de aangeefster een klein litteken op haar voorhoofd, op de haargrens, overgehouden aan de mishandeling.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte toegebrachte letsel geen zwaar lichamelijk letsel is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de aangeefster weliswaar een (klein) litteken heeft op haar voorhoofd, nabij de haargrens, maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat dit dermate ontsierend of langdurig pijnlijk is geweest dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het voorgaande is het in zaak E primair tenlastegelegde, en het subsidiair tenlastegelegde ‘zwaar lichamelijk letsel’, niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken. Wel heeft de verdachte het slachtoffer mishandeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A, zaak B, zaak C onder 1 primair en onder 2, zaak D en zaak E subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
Primairhij op 19 maart 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet die [benadeelde partij02] meermalen met kracht op/tegen/in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B (gevoegd):
1.
hij op 7 oktober 2021 te Aalsmeer opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur die geheel of ten dele aan [slachtoffer01] en/of Woningbouwvereniging [woningbouw01] toebehoorde heeft beschadigd;
Zaak C (gevoegd):
1.
Primairhij op 20 oktober 2021 te Aalsmeer aan [benadeelde partij03] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken oogkas, heeft toegebracht door die [benadeelde partij03] meermaals met een deodorantbusje en met zijn vuisten in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 20 oktober 2021 te Aalsmeer en/of Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d lid 1 Wetboek van Strafvordering, gedaan door de ambtenaren, te weten, [verbalisant01] , hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam en [verbalisant02] , hoofdagent van de politie Eenheid Amsterdam, belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaren hem had bevolen of van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan een (voorlopig) ademonderzoek en speekselonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak D (gevoegd):
1.
hij op 16 april 2021 te Soesterberg, gemeente Soest, [benadeelde partij04] heeft mishandeld door met een hard voorwerp te weten een deodorantflesje met kracht te slaan op en/of tegen het hoofd van voornoemde [benadeelde partij04] ;
Zaak E (gevoegd):
1.
Subsidiairhij, op of omstreeks 22 juni 2022 te Westzaan, gemeente Zaanstad, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meerdere malen te slaan op het hoofd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, meermalen gepleegd.
Het in zaak D bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in zaak E bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde een geslaagd beroep op noodweer toekomt, en ten aanzien van dat feit derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de aangever de eerste klap heeft gegeven aan de verdachte, en dat de vechtpartij daarmee door de aangever is geïnitieerd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, nu er geen sprake was van gerechtvaardigde verdediging en de verdediging niet proportioneel en subsidiair was.
In de woning van de zus van de verdachte heeft zich een conflict afgespeeld waarbij enerzijds de aangever en anderzijds de verdachte en zijn zus waren betrokken. Op enig moment is de aangever door de verdachte en zijn zus uit de woning gezet. De aangever heeft in de buurt van de voordeur gewacht omdat zijn huissleutel nog in de woning lag. Over wat er vervolgens is gebeurd, lopen de lezingen enigszins uiteen. De aangever stelt dat hij naar de verdachte is toegelopen toen deze de woning uitkwam en hem vervolgens met een vlakke hand in het gezicht heeft geduwd, waarna de verdachte een paar stappen naar achter zette, een deodorantbusje/ flesje tevoorschijn haalde en in zijn rechtervuist pakte waarbij het uitstak tussen de rechter wijsvinger en middelvinger, en hem met dat busje in zijn hand met kracht op het oog heeft geslagen, waardoor hij op de grond is gevallen. Vervolgens is de verdachte de aangever (in ieder geval met zijn vuisten) blijven slaan op het lichaam en hoofd. Volgens de aangever zou de verdachte nadat hij de woning uitkwam en voordat de aangever hem duwde, tegen zijn zus hebben gezegd “als er wat gaat gebeuren hier, dan bel je geen politie”. Ook zou de verdachte hebben geroepen “als ik sla, sla ik direct met een flesje deodorant”.
De verdachte heeft verklaard dat hij meteen met een vuist in zijn gezicht werd geslagen toen hij buitenkwam, dat de aangever niet was te stoppen en dat hij zichzelf heeft verdedigd. De zus van de verdachte heeft niet veel willen verklaren, maar wel gezegd dat de aangever meteen nadat de verdachte de deur opendeed een klap gaf in het gezicht van de verdachte, waarna de verdachte heeft teruggeslagen.
Het hof gaat uit van de lezing van de aangever om de volgende redenen. Allereerst heeft de aangever met zijn verklaring ook zichzelf belast, in die zin dat hij heeft verklaard dat hij als eerste fysiek geweld (duw) gebruikte nadat hij de woning was uitgezet. Daarnaast is zijn verklaring over het deodorantbusje en het niet moeten bellen van de politie zo specifiek en beschrijft het een zeer opmerkelijke handelswijze, dat het hof het onaannemelijk acht dat de aangever dit heeft verzonnen. Uit het bewijs volgt dat de verdachte een deodorantbusje heeft gebruikt als geïmproviseerd wapen. Het hof gaat ervan uit dat de aangever de verdachte in zijn gezicht heeft geduwd waarna de verdachte een paar stappen naar achteren deed, een busje deodorant heeft gepakt en in zijn vuist heeft gebruikt als geïmproviseerd wapen, waarna hij de aangever heeft geslagen, en vervolgens nog een aantal keer heeft geslagen. Ook gaat het hof ervanuit dat de verdachte tegen zijn zus heeft gezegd “als er wat gaat gebeuren hier, dan bel je geen politie” (voordat de aangever hem duwde) en dat de verdachte heeft geroepen “als ik sla, sla ik direct met een flesje deodorant”.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte doordat de aangever hem in zijn gezicht duwde. Echter, de daarop volgende handelingen van de verdachte kunnen, gelet op zijn kennelijke bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. De verdachte heeft immers eerst een aantal stappen terug gezet, om vervolgens – met het kennelijke doel om dit als geïmproviseerd wapen te gebruiken – een deodorantbusje te pakken en de aangever hiermee te slaan en te blijven slaan. Het aanvalsgerichte karakter leidt het hof bovendien af uit de omstandigheden dat de verdachte nog vóór de wederrechtelijke aanranding heeft gezegd dat er geen politie moet worden gebeld als er iets gaat gebeuren en heeft geroepen dat hij direct met een flesje (busje) deodorant slaat, als hij slaat. Dit aanvalsgerichte handelen van de verdachte staat in de weg aan een geslaagd beroep op noodweer, zodat het verweer wordt verworpen. Ten overvloede overweegt het hof dat het handelen van verdachte ook niet geboden was, nu hij met het nemen van enkele stappen naar achter reeds afstand tot de aangever had gecreëerd, terug de woning in had kunnen gaan, en niet is gebleken dat de aangever zich daarna nog agressief opstelde richting de verdachte.
Het verweer wordt verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat er ook geen andere omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 188 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest, en daarnaast de maatregel van de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de tbs-maatregel) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met de oplegging een (eventueel deels voorwaardelijke) gevangenisstraf. Subsidiair verzoekt zij, indien het hof afwijkt van haar verzoek te volstaan met de oplegging van een gevangenisstraf, om aanhouding teneinde een zorgmachtiging te laten voorbereiden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregelen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van zijn zwager, een poging tot zware mishandeling van een collega en aan mishandelingen van een medewerkster van een penitentiaire inrichting en een medewerker van het detentiecentrum waar de verdachte in het kader van een eerder aan hem opgelegde isd-maatregel verbleef. De verdachte heeft ieder van deze slachtoffers tot bloedens toe geslagen, veelal zonder enige (noemenswaardige) aanleiding. Ten aanzien van alle slachtoffers is gebleken dat zij in ieder geval enkele maanden lichamelijk of mentaal flink zijn aangedaan door hetgeen hen is overkomen. Met het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van de slachtoffers in ernstige mate geschonden en hen pijn en (zwaar) letsel toegebracht. Dergelijk handelen zorgt niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de direct betrokkenen, maar ook bij de indirect betrokkenen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een vernieling en aan het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Dit zijn hinderlijke feiten. De verdachte heeft blijk gegeven zich niets aan te trekken van een bevel van het bevoegde gezag.
Met uitzondering van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, hebben alle bewezenverklaarde feiten een gewelddadig karakter. De verdachte richt zijn agressie daarbij zowel op personen als op goederen. Het geweld komt in de meeste gevallen uit het niets op en richt zich ook tegen medewerkers van de penitentiaire inrichting.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte onder meer gelet op:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 15 januari 2024;
  • de inhoud van over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland van 23 december 2021, 28 maart 2022, 4 april 2023, 11 september 2023 en 19 december 2023;
  • de inhoud van het Pro Justitia-rapport opgesteld door [psychiater01] , psychiater, en [psycholoog01] , psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatric en Psychologie (hierna: NIFP), locatie Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), gedateerd 12 september 2022. De advocaat-generaal en de verdediging hebben ter terechtzitting van 26 januari 2024 (nogmaals) ingestemd met het gebruik van dit rapport;
  • hetgeen de psychiater [psychiater01] ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2023 naar voren heeft gebracht.
Op te leggen maatregel (voor de feiten in zaken A en zaak C, onder 1)
Oplegging van de tbs-maatregel is blijkens artikel 37a, eerste lid, onder a Sr alleen mogelijk indien vastgesteld kan worden dat er bij de verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens (hierna: een stoornis) bestond. De strafrechter heeft een eigen verantwoordelijkheid in die vaststelling, en is niet gebonden aan de door deskundigen uitgebrachte adviezen. Voor de vaststelling of sprake is van een ‘stoornis’ in de zin van artikel 37a Sr is de rechter niet beperkt tot de stoornissen en ziekten die worden beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders V (DSM V).
De verdachte heeft grotendeels geweigerd om mee te werken aan het door [psychiater02] (psychiater) en [psycholoog02] (psycholoog) verrichte onderzoek, alsmede aan de observatie in het PBC. De verdachte is een weigerachtige observandus als bedoeld in artikel 37a, vierde lid, Sr. De deskundigen hebben de aanwezigheid van een stoornis daardoor niet met zekerheid kunnen vaststellen of uitsluiten. Het hof zal, ter beantwoording van de vraag of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde een stoornis bestond, acht slaan op de diverse rapportages die over hem zijn uitgebracht. Het hof neemt daarbij in het bijzonder de onderstaande rapportages in beschouwing.
PBC-rapport 12 september 2022
De verdachte is van 30 juni 2022 tot 11 augustus 2022 ter observatie opgenomen in het PBC, waar door een multidisciplinair team onderzoek is gedaan naar zijn geestvermogens. De deskundigen hebben hun bevindingen neergelegd in hun rapport van 12 september 2022.
Dit rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De verdachte heeft in zeer beperkte mate zijn medewerking aan het onderzoek verleend. Naar inschatting van de onderzoekers is deze weigering om mee te werken niet geheel uit onvermogen voortgekomen. Het eigenstandig diagnostisch onderzoek is hierdoor beperkt gebleven. Er is dan ook nagenoeg geen zicht ontstaan op de gedachten en belevingswereld, drijfveren en verwachtingen van de verdachte. Hoewel er uit de beschikbare stukken en uit het forensisch milieuonderzoek een uitermate zorgelijk beeld naar voren komt, is het niet mogelijk gebleken om onafhankelijk tot voldoende onderbouwde en te verantwoorden conclusies te komen.
De verdachte heeft een problematische jeugd gehad. De verdachte is verslaafd geboren en de verdachte heeft vanaf jonge leeftijd te maken gehad met fysieke en affectieve verwaarlozing. Op de lagere school laat hij gedragsproblemen zien, welke in de jaren daarna verergeren. Vanaf zijn achttiende jaar bouwt hij een uitgebreid strafblad op en komt hij onder meer terecht in een inrichting voor stelselmatige daders. Naast het alcoholgebruik dat als criminogene factor wordt gesignaleerd, is er ook sprake van drugsgebruik: veelvuldig cannabisgebruik en later ook bijkomend xtc- en cocaïnegebruik. Terugkerende agressie- en impulsregulatieproblemen worden ook gezien zonder dat de verdachte onder invloed van middelen verkeert. Dit geeft aanleiding om te denken aan het bestaan van een complexere, mogelijk ook meer psychiatrisch bepaalde problematiek.
De verdachte laat vanaf zijn adolescentie een antisociaal gedragspatroon zien. Door zijn zorgmijdende opstelling lukt het niet, ondanks diverse diagnostische trajecten, om een duidelijk beeld van de verdachte te krijgen. In de afgelopen jaren zijn verschillende diagnoses (LVB, persoonlijkheidsstoornis, alcohol- en middelengebruik, autisme en psychose/psychotische overschrijdingen en combinaties daarvan) genoemd als onderliggende oorzaak voor de negatieve spiraal met maatschappelijke teloorgang waarin de verdachte al langer verkeert.
De in het verleden gestelde diagnoses kunnen door de onderzoekers noch bevestigd noch uitgesloten worden. Er zijn aanwijzingen voor problematisch gebruik van alcohol en cannabis (en mogelijk andere middelen), maar er is te weinig inzicht ontstaan over de mate van het gebruik en de invloed ervan op het functioneren van de verdachte om een stoornis in engere zin te kunnen classificeren of uit te sluiten. Er zijn ook aanwijzingen voor het bestaan van zowel een neurobiologische ontwikkelingsstoornis als een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een autismespectrumstoornis, maar het is ook niet uit te sluiten dat een stagnatie in de persoonlijkheidsontwikkeling (ontstaan door zijn levensloop) onderliggend kan zijn. Tijdens de klinische observatie kon wel vastgesteld worden dat er geen sprake is van een floride psychotisch beeld. Echter, het optreden van mogelijke psychotische overschrijdingen ontstaan in het kader van overvraging en/of overprikkeling bij een eventueel bestaande LVB, autismespectrumstoornis, persoonlijkheidsstoornis en/of een combinatie van dit alles, kan niet geheel uitgesloten worden aangezien bij de verdachte wel eerder een psychotisch beeld werd gediagnosticeerd en effectief werd behandeld.
Dat er sprake is van een zeer zorgelijk en waarschijnlijk complex beeld bij de verdachte, die sinds minstens de helft van zijn leven op sociaal maatschappelijk gebied op meerdere levensterreinen disfunctioneert, een uitgebreid strafblad heeft met een zorgmijdende opstelling en de laatste jaren toenemend agressie-incidenten laat zien, is evident.
(…)
Desalniettemin valt op dat er bij de verdachte sprake is van een veelheid van historische risicofactoren, onder andere: de justitiële voorgeschiedenis, schending van voorwaarden behandeling en toezicht, leeftijd eerste veroordeling, type slachtoffers, netwerkinvloeden, gedragsproblemen voor het twaalfde jaar, hulpverleningsgeschiedenis, arbeidsverleden en instabiliteit financiën. Ook klinisch geldend voor het afgelopen jaar zijn er de nodige risicofactoren die zorg oproepen, zoals op het gebied van probleeminzicht, impulsiviteit, antisociaal gedrag, vijandigheid, meewerken aan de behandeling, copingvaardigheden en het schenden van voorwaarden en afspraken.
Verklaring deskundige [psychiater01] (psychiater) ter terechtzitting in eerste aanleg van 23 mei 2023
Ter terechtzitting is de [psychiater02] , psychiater, als deskundige gehoord. Deze deskundige heeft zakelijk
weergegeven het volgende meegedeeld.
De eerder gestelde diagnoses bevreemden niet en zijn voorstelbaar. De uitgebreide voorgeschiedenis van de verdachte baart zorgen. De verdachte heeft meer dan de helft van zijn leven problemen op veel levensterreinen. De verdachte is in aanraking gekomen met zowel de geestelijke gezondheidszorg als met detenties. Er is nauwelijks een periode geweest dat de verdachte niet in beeld is gekomen bij het een of het ander.
Ondanks alle interventies, treedt er geen verbetering op. Dit komt ook omdat de verdachte
zich zorgmijdend opstelt. Incidenten zullen zich herhalen, omdat er niet voldoende is ingegrepen. In het geval de rechtbank tot oplegging van een tbs-maatregel komt, zal begonnen worden met nadere diagnostiek. In een voldoende stevig kader, zullen er zeker behandelmogelijkheden zijn.
Reclasseringsrapport van 19 december 2023
In aanvulling op het reclasseringsadvies van 11 september 2023 is door [naam01] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, een voorlichtingsrapport opgesteld, gedateerd 19 december 2023. Dit rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De heer [verdachte01] heeft een uitgebreid uittreksel justitiële documentatie, waarop de laatste jaren een toename van ernst en frequentie waarneembaar is. Dit baart ons zorgen. Tevens zien wij dat een isd-traject is mislukt.
De heer [verdachte01] verblijft thans in preventieve hechtenis in verband met nieuwe verdenkingen, vanaf aanhouding tot het uitbrengen van onderhavig adviesrapport zijn er meerdere overplaatsingen geweest doordat betrokkene niet te handhaven is in de verschillende gevangenissen. Hij verblijft momenteel op de afdeling [afdeling01] (beheers problematische gedetineerden) van [detentieadres01] alwaar hij inmiddels eenmalig intern is overgeplaatst. Wij begrijpen uit het dossier dat er, naast het geweld richting de politie, regelmatig sprake is geweest van geweld richting medewerkers binnen penitentiaire inrichtingen.
Wanneer wij het reclasseringsadvies van 11 september 2023 en aanvullende informatie uit de [detentieadres01] analyseren kunnen wij enkel bevestigend concluderen dat betrokkene een man is die in zowel een vrijwillig als in een justitieel kader elke vorm van begeleiding afwijst en waarbij in toenemende ernst en frequentie sprake is van geweldsdelicten. Hij komt over als uitermate agressief, onvoorspelbaar en dwingend. Beveiliging van de maatschappij lijkt noodzakelijk, waarbij alleen een langdurige intensieve behandeling mogelijk tot gedragsverandering zou kunnen leiden. Een beveiligingsmaatregel lijkt op zijn plaats.
De risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden worden ingeschat als hoog.
Overwegingen ten aanzien van stoornis en toerekenbaarheid
Op grond van wat over de persoon van de verdachte bekend is geworden en hetgeen over hem is gerapporteerd zoals hierboven vermeld, zijn er zeer duidelijke aanwijzingen voor het bestaan van een stoornis, waarbij in het bijzonder (een combinatie van) de volgende stoornissen in beeld komt/komen: persoonlijkheidsstoornis, problematisch gebruik van in ieder geval alcohol en cannabis, een neurobiologische en/of verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een autismespectrumstoornis en psychotische problematiek. Volgens psychiater [psychiater02] is er in het leven van de verdachte nauwelijks een periode geweest dat hij niet in beeld was bij de GGZ of justitie en zijn de eerder bij de verdachte gestelde diagnoses niet bevreemdend en voorstelbaar. De PBC-rapporteurs spreken over een “zeer zorgelijk en waarschijnlijk complex beeld bij de verdachte” en overwegen dat de verdachte “sinds minstens de helft van zijn leven op sociaal maatschappelijk gebied op meerdere levensterreinen disfunctioneert”. Weliswaar is door de beperking van het onderzoek naar de verdachte dit beeld
gedragsdeskundigniet eenduidig te duiden - zo begrijpt het hof het PBC rapport - , maar dat staat niet in de weg aan de vaststelling dat sprake is van een stoornis als bedoeld in artikel 37a Sr. Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde in zaken A en C, onder 1, sprake was van een stoornis als bedoeld in artikel 37a Sr. Hierbij betrekt het hof dat bij de verdachte eerder verschillende relevante diagnoses zijn gesteld, dat de verdachte meermaals en in verschillende settings (door zijn houding: veelal zonder succes) in behandeling is geweest voor psychische problematiek en dat sprake is van een kennelijk zeer langdurig disfunctioneren op meerdere levensterreinen. Het hof ziet zich in deze omstandigheden gesterkt in het oordeel dat eerder bij de verdachte gediagnosticeerde psychische problematiek ten tijde van het in zaken A en C, onder 1, bewezenverklaarde aanwezig was en thans nog aanwezig is.
Mede gelet op de wijze waarop de verdachte bij het bewezenverklaarde veelal uit het niets is overgegaan tot het gebruik van behoorlijk (zwaar) geweld, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de stoornis de gedragskeuzen en het handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde zodanig heeft beïnvloed dat de feiten hem in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Nadere overwegingen ten aanzien van de tbs-maatregel
Het hof stelt vast dat op de in zaken A en C bewezenverklaarde misdrijven naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is het hof van oordeel dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van de tbs-maatregel eist. Daartoe overweegt het hof dat de verdachte een uitgebreid strafblad heeft met meerdere onherroepelijke veroordelingen voor geweldsdelicten, waarop tevens (qua aantal en ernst) een zorgwekkende trend is te zien. Het hof acht het bewezenverklaarde handelen van de verdachte verontrustend. Zelfs in een gesloten, gecontroleerde setting kan de verdachte zonder aanleiding gewelddadig worden. Dit beeld past naadloos bij de constatering door de reclassering (in het geciteerde reclasseringsrapport) dat de verdachte in verschillende gevangenissen niet was te handhaven en daarom meerdere keren is overgeplaatst. Een eerdere isd-maatregel en andere eerdere behandelingen, en ook eerder reclasseringstoezicht, hebben niet kunnen voorkomen dat de verdachte opnieuw geweldsdelicten heeft begaan. Ook is de verdachte bij herhaling zorgmijdend gebleken, en lijkt (al dan niet vrijwillige) behandeling in een niet-beveiligde setting volstrekt niet haalbaar. Dit wordt bevestigd in het reclasseringsrapport van 19 december 2023, waarin de risico’s op recidive, letsel en onttrekking als hoog worden ingeschat. Dit alles benadrukt de noodzaak voor beveiliging en langdurige behandeling.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen andere mogelijkheid dan oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging. De maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de ter beschikkingstelling niet is gemaximeerd.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek
De raadsvrouw heeft het verzoek gedaan om, indien het hof niet volstaat met oplegging van een gevangenisstraf, het onderzoek aan te houden ten einde onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een zorgmachtiging.
Het hof wijst het aanhoudingsverzoek af. Zoals hierboven overwogen, ziet het hof geen mogelijkheid voor behandeling in een andere of lichtere setting dan in een gesloten forensische setting met een hoge mate van beveiliging. Het hof is van oordeel dat beveiliging en langdurige behandeling noodzakelijk is. Gelet op de beperkte duur van een zorgmachtiging en het lage beveiligingsniveau binnen de reguliere zorg acht het hof een zorgmachtiging geen passende en realistische mogelijkheid, waardoor het hof geen aanleiding ziet over te gaan tot aanhouding ten behoeve van het voorbereiden van een dergelijke machtiging.
Op te leggen straf (ten aanzien van alle feiten)
Het hof acht, naast de tbs-maatregel, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 188 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

Vorderingen benadeelde partijen

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.915,71. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.387,43. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde schade bestaat uit de volgende schadeposten:
  • verlies van arbeidsvermogen (€ 2.160,00);
  • eigen risico (€ 370,80);
  • medicijnen (€ 12,63);
  • kosten voor de orthodontist (€ 43,74);
  • twee sets Airpods (€ 219,99 en € 104,25);
  • parkeerkosten (€ 4,-);
  • immateriële schade, bestaande uit zowel fysiek als psychisch letsel (€ 1.000,00).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met uitzondering van de kosten voor de behandeling door de orthodontist. Op dat onderdeel verzoekt de advocaat-generaal het hof de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade bestaande uit het verlies van arbeidsvermogen (€ 2.160,00), het eigen risico (€ 370,80), de medicatie (€ 12,63) en de parkeerkosten (€ 4,-) voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen overweegt het hof daartoe dat de betreffende schade voldoende is toegelicht en onderbouwd in het schriftelijk verzoek tot schadevergoeding, en dat de verdediging de vordering op dit onderdeel inhoudelijk niet heeft betwist. Daarnaast is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de aangeefster thans traumatherapie ondergaat, hetgeen naar het oordeel van het hof steun geeft aan het gegeven dat zij gedurende een jaar verlies aan arbeidsvermogen heeft gehad.
Ook de gevorderde vergoeding van materiële schade bestaand uit de kapotte sets Airpods komt naar het oordeel van het hof voor vergoeding in aanmerking. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde deze Airpods in haar broekzak had en dat zij ten gevolge van het geweld door de verdachte op de grond is gevallen zodat voldoende vaststaat dat de Airpods daardoor zijn beschadigd. Het hof gaat wat betreft de vaststelling van de hoogte van de schade uit van een aftrekpercentage van 20% per jaar over beide sets. Dat betekent dat het hof de vordering ten aanzien van deze kostenpost zal toewijzen tot een bedrag van € 175,99 voor de één jaar oude Airpods Pro, en tot een bedrag van € 88,96 voor de twee jaar oude Airpods.
De materiële schade zoals hierboven door het hof behandeld (in totaal € 2.812,38) is voldoende onderbouwd en er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en de het strafbare feit. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel opgelopen, te weten meerdere wondjes en blauwe plekken in het gezicht en in/aan de mond. Ook heeft het bewezenverklaarde handelen psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Zo volgt zij therapie voor traumaverwerking wegens nachtmerries en angstaanvallen. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 1.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van kosten gemaakt voor de orthodontist betrekt het hof daarbij dat de benadeelde partij blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 23 mei 2023 heeft aangegeven de orthodontist maandelijks te betalen en voor de losgeraakte bracket geen extra kosten te hebben gemaakt. Ter terechtzitting in hoger beroep is het tegendeel onvoldoende gebleken.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 16.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof moet in hoger beroep oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor zover deze in hoger beroep nog aan de orde is, moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering, gelet op het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging, niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen zwaar letsel, te weten een gebroken oogkas en (later) een litteken in het aangezicht, opgelopen. Dat letsel heeft ook veel gevolgen gehad, in die zin dat de benadeelde partij thans nog pijnlijke, gevoelige en (ook juist) gevoelloze plekken in het gezicht rond de breuk heeft. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 2.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij04]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00 en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering voor het overige af te wijzen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak D bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen letsel, te weten een wond aan het voorhoofd en (later) een litteken, opgelopen. Ook heeft het bewezenverklaarde handelen psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. De benadeelde partij is door het bewezenverklaarde in een burn-out geraakt, waarvoor behandeling nodig is geweest. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 1.500,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.385,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.385,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen en dat de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering toe te wijzen tot het door de rechtbank toegewezen bedrag.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak E subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van materiële schade bestaande uit de kosten gemaakt uit het eigen risico (€ 385,00) voor toewijzing in aanmerking komt. De vordering is voldoende onderbouwd, er is sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen de schade en het strafbare feit en de schade is niet door de verdediging betwist. Nu deze kosten het hof ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen zal het verzoek om vergoeding van deze kosten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf na te noemen datum. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel opgelopen, te weten een hersenschudding, een wond op het voor- en achterhoofd en (later) een litteken in het aangezicht. Ook heeft het bewezenverklaarde handelen psychische gevolgen gehad voor de benadeelde partij. Zo heeft zij last gehad van nachtmerries en herbelevingen, alsmede andere stress- en spanningsgerelateerde klachten, waarvoor zij EMDR-therapie heeft gevolgd. Ook is gebleken dat het concentratievermogen en geheugen van de benadeelde partij nog niet volledig zijn hersteld. De benadeelde partij heeft in dat verband recht op vergoeding van immateriële schade. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vast op € 3.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
  • de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
  • de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Wettelijke rente en gijzeling
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het oplopen van de wettelijke rente niet aan de verdachte te wijten is, nu de inhoudelijke behandeling van de zaken in eerste aanleg door meerdere aanhoudingen lang op zich heeft laten wachten. Tevens heeft de raadsvrouw verzocht om, indien het hof komt tot het opleggen van de tbs-maatregel, de gijzeling die aan de schadevergoedingsmaatregel is verbonden op één dag te bepalen.
Het hof overweegt als volgt. De wettelijke rente vangt aan vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. In dit geval is dit steeds op de pleegdatum van het betreffende feit. De duur van het proces is op die aanvangsdatum niet van invloed. Voorts overweegt het hof dat het feit dat de tbs-maatregel wordt opgelegd, niet maakt dat de gijzeling niet langer opportuun is. Immers, in beginsel is ook in het geval van oplegging van tbs resocialisatie van de veroordeelde aan de orde. Nu niet op voorhand vaststaat dat de verdachte nooit in de gelegenheid zal zijn de vorderingen te voldoen en de raadsvrouw haar verzoek enkel heeft gemotiveerd door te verwijzen naar de mogelijke oplegging van de tbs-matregel, ziet het hof geen reden om af te wijken van het opleggen van gijzeling of om de gijzeling op één dag te bepalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 184, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2021 in de zaak met parketnummer 18-097874-20 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen.
Het hof zal, gelet op de oplegging van de tbs-maatregel, de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak E primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte in zaak A primair, zaak B, zaak C onder 1 primair en onder 2, zaak D en zaak E subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A primair, zaak B, zaak C onder 1 primair en onder 2, zaak D en zaak E subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
188 (honderdachtentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.812,38 (drieduizend achthonderdtwaalf euro en achtendertig cent)bestaande uit
€ 2.812,38 (tweeduizend achthonderdtwaalf euro en achtendertig cent) materiële schadeen
€ 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het in zaak A bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.812,38 (drieduizend achthonderdtwaalf euro en achtendertig cent) bestaande uit € 2.812,38 (tweeduizend achthonderdtwaalf euro en achtendertig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 48 (achtenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 maart 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij03] ter zake van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij03] , ter zake van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 oktober 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij04]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij04] ter zake van het in zaak D bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro)ter zake van
immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij04] , ter zake van het in zaak D bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 april 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het in zaak E subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.385,00 (drieduizend driehonderdvijfentachtig euro)bestaande uit
€ 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het in zaak E subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.385,00 (drieduizend driehonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 43 (drieënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 juni 2022.
Wijst af de vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 maart 2021, parketnummer 18-097874-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. P. Greve en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. M.C. de Rade, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 februari 2024.
mr. P. Greve is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]