ECLI:NL:GHAMS:2024:2964

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.338.095/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige voor onderzoek naar opvoedsituatie van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2024 een beschikking gegeven in hoger beroep met zaaknummer 200.338.095/01. De zaak betreft de benoeming van een deskundige om onderzoek te verrichten naar de opvoedsituatie van twee minderjarige kinderen, geboren in 2015 en 2017. De moeder, verzoekster in hoger beroep, woont in [plaats A] en is vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Braspenning. De gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] fungeert als verweerder in deze procedure. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een adviserende rol in deze zaak.

Het hof heeft in een eerdere beschikking van 30 juli 2024 besloten dat er een deskundigenonderzoek moet plaatsvinden, waarbij de opvoedsituatie van de kinderen centraal staat. De betrokken partijen, waaronder de GI en de moeder, hebben hun instemming gegeven voor het onderzoek en de vragen die aan de deskundige gesteld zullen worden. De deskundige, drs. [X], gz-psycholoog/orthopedagoog, is benoemd om het onderzoek uit te voeren. Het hof heeft een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen, de pedagogische behoeften en de rol van de moeder.

De deskundige dient uiterlijk op 31 maart 2025 te rapporteren over de resultaten van het onderzoek. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van dit rapport en zal de betrokken partijen de gelegenheid geven om op de resultaten te reageren. De beschikking is openbaar uitgesproken door de rechters van het hof, waarbij mr. M.T. Hoogland als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.338.095/01
zaaknummer rechtbank: C/15/340289 / JU RK 23-849
beschikking van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats B] ,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te [gemeente] (hierna: [minderjarige 1] );
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 te [gemeente] (hierna: [minderjarige 3] );
- [pleegmoeder] (hierna: de pleegmoeder).
In de zaak heeft een adviserende taak gehad:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem
hierna: de raad.

1.De procedure in hoger beroep

1.1
Het hof handhaaft hetgeen is overwogen en beslist in zijn beschikking van 30 juli 2024. Bij die beschikking is overwogen – kort samengevat – dat het hof aanleiding ziet om een (beperkt) onderzoek op de voet van artikel 810a lid 2 Rv te laten verrichten, namelijk naar de opvoedsituatie van de kinderen en daartoe een deskundige te noemen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door het hof te benoemen deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen.
1.2
Bij bericht van 20 augustus 2024 heeft de GI gereageerd op het door het hof voorgenomen onderzoek. De GI kan zich vinden in een deskundigenonderzoek en staat achter de door het hof opgestelde onderzoeksvragen. Wel hoopt de GI dat het onderzoek spoedig kan starten zodat de kinderen niet te lang (wederom) onduidelijkheid hebben over hun perspectief.
1.3
Bij bericht van 23 augustus 2024 heeft de moeder gereageerd op het door het hof voorgenomen onderzoek. De moeder is akkoord met het deskundigenonderzoek, de aangewezen deskundige en de onderzoeksvragen.
1.4
Naar aanleiding van de reacties van partijen heeft het hof het NIFP benaderd. Het NIFP heeft medegedeeld dat drs. [X] , gz-psycholoog/orthopedagoog, bereid is tot het verrichten van voormeld onderzoek.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof zal, op voordracht van het NIFP, drs. [X] , gz-psycholoog/orthopedagoog, benoemen tot deskundige om onderzoek te laten doen en daarbij de volgende vragen te beantwoorden:
1. Hoe kan de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen worden beschreven? Wat zijn daarbij eventuele aandachtspunten? Is er sprake van trauma’s? Indien blijkt dat er sprake is van een verstoorde ontwikkeling op één of meer ontwikkelingsgebieden en of trauma’s, wat kan hiervan de oorzaak zijn?
2. Hoe is de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder te beschrijven?
- op basis van klinische impressies
- op basis van psychologisch testonderzoek
3. Wat zijn de specifieke pedagogische en affectieve behoeften van de kinderen? Hebben de kinderen een ‘opvoedplus’ omgeving nodig?
4. Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder in relatie tot de opvoedingsbehoeften van de kinderen?
5. In hoeverre beïnvloedt de eventueel geconstateerde problematiek van de moeder haar affectieve en pedagogische vaardigheden in relatie tot de kinderen?
6. Wat zijn de (contra)indicaties voor opvoeding en verzorging van de kinderen in de thuissituatie, mede gelet op eventuele problematiek van de moeder?
7. In hoeverre is (terug)plaatsing van de kinderen (op korte of lange termijn) bij de moeder in het belang van de kinderen?
8. Indien tot (terug)plaatsing bij de moeder wordt overgegaan, is hulpverlening dan aangewezen? Zo ja, voor wie, in welke vorm, waar dient deze op gericht te zijn en hoe zullen de betrokkenen zich hiertegenover opstellen c.q. van kunnen profiteren?
9. Indien niet wordt overgegaan tot terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, hoe kan het contact tussen de kinderen in dat geval worden vormgegeven? Is hulpverlening hierbij aangewezen?
10. Indien niet wordt overgegaan tot terugplaatsing van de kinderen bij de moeder, welke rol is voor de moeder weggelegd, al dan niet in combinatie met de pleegmoeder (tante)? Is een vorm van co-verzorgerschap haalbaar?
11. Wat zijn de (contra)indicaties voor continuering van het verblijf van de kinderen in het pleeggezin?
12. Indien de contra-indicaties zodanig zijn dat de kinderen niet langer bij de pleegmoeder kunnen verblijven, waar is het belang van de kinderen dan het meest mee gediend; plaatsing in een neutraal pleeggezin, plaatsing terug bij de moeder met hulp of een andere optie?
13. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de kinderen en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
2.3
Het hof zal de deskundige een afschrift van het procesdossier toezenden.
2.4
De deskundige dient de onderzochten (voor zover meerderjarig) de gelegenheid te geven opmerkingen te maken over het rapport en uit het rapport van de deskundige dient te blijken dat dit is gebeurd.
2.5
De deskundige dient het hof schriftelijk te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Het hof zal de deskundige verzoeken uiterlijk
31 maart 2025het deskundigenrapport uit te brengen.
2.6
Na binnenkomst van het rapport van de deskundige zal het hof een afschrift van dat rapport toezenden aan de (advocaten van de) verzoekers in hoger beroep en de belanghebbenden en ieder van hen de gelegenheid bieden daarop te schriftelijk reageren tot uiterlijk één dag voorafgaand aan de nader te bepalen voortgezette mondelinge behandeling.
2.7
Teneinde de deskundige in de gelegenheid te stellen het onderzoek te verrichten en belanghebbenden de gelegenheid te bieden daarop te reageren, zal het hof de behandeling van de zaak aanhouden tot een nader te bepalen mondelinge behandeling.
2.8
Het hof zal mr. A.V.T. de Bie benoemen tot raadsheer-commissaris tot wie de deskundige zich door tussenkomst van de griffie kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
2.9
Het hof zal in afwachting van de resultaten van het onderzoek iedere verdere beslissing aanhouden.
2.1
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
alvorens verder te beslissen in beide zaken:
gelast op de voet van artikel 810a, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de hiervoor in rechtsoverweging 2.1 geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige drs. [X] , gz-psycholoog/orthopedagoog, p/a NIFP [adres] ;
bepaalt dat de onderzochten alle door de deskundige gewenste medewerking dienen te verlenen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek na afloop daarvan definitief zullen worden begroot en voor rekening van ’s Rijks kas zullen worden gebracht;
benoemt tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich kan wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft:
mr. A.V.T. de Bie;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking via NIFP Noord-Holland aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat uit het onderzoek moet blijken dat onderzochten door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken, alsmede de reactie daarop van de deskundige; mocht bespreking niet mogelijk zijn geweest, dan vermeldt het bericht de reden daarvan;
bepaalt dat de deskundige uiterlijk op
31 maart 2025door middel van een schriftelijk ondertekend bericht het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
bepaalt dat de ouders, de pleegvader, de GI en de raad tot uiterlijk één week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingsdatum de gelegenheid hebben op de resultaten van het onderzoek te reageren;
bepaalt dat de behandeling van de zaken zal worden aangehouden in afwachting van de resultaten van het onderzoek en een nader te bepalen mondelinge behandeling.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. T.M. Subelack en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.