ECLI:NL:GHAMS:2024:2962

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.342.364/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en beëindiging van het bewind over goederen van betrokkene

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het bewind over de goederen van betrokkene. De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland had eerder, op 8 april 2024, het verzoek van betrokkene om het bewind op te heffen afgewezen. Betrokkene, die in hoger beroep ging, stelde dat zij in staat was haar financiën zelf te beheren, terwijl de bewindvoerder van mening was dat het bewind noodzakelijk bleef vanwege de kwetsbaarheid van betrokkene en haar eerdere betrokkenheid bij fraude. Het hof heeft de zaak behandeld en op 4 september 2024 een zitting gehouden waarbij zowel betrokkene als de bewindvoerder aanwezig waren. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat, gezien de financiële situatie van betrokkene en het gebrek aan samenwerking met de bewindvoerder. De beslissing van de kantonrechter is bekrachtigd, en het verzoek van betrokkene om het bewind op te heffen is afgewezen. Het hof heeft ook het verzoek van betrokkene om de bewindvoerder in de proceskosten te veroordelen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.342.364/01
zaaknummer rechtbank: 10864971 BM VERZ 24-11 NVDM
beschikking van de meervoudige kamer van 22 oktober 2024 in de zaak van
[betrokkene] ,
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: betrokkene,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen te Sittard,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bewindvoering [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- [dochter] , hierna te noemen: dochter [dochter] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de vraag of het bewind moet eindigen.
1.2
De kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) heeft in een beschikking van 8 april 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van betrokkene om het bewind dat over haar goederen is ingesteld op te heffen, afgewezen. Betrokkene is het daar niet mee eens en vindt dat zij haar financiën zelf kan regelen. De bewindvoerder is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Betrokkene is op 10 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De bewindvoerder heeft op 6 augustus 2024 een schriftelijke reactie op het beroepschrift van betrokkene ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van betrokkene van 2 augustus 2024 met bijlagen, en
- een bericht van de zijde van betrokkene van 27 augustus 2024 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 4 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- betrokkene, bijgestaan door haar advocaat,
- Bewindvoering [X] B.V., vertegenwoordigd door [bewindvoerder ] (hierna te noemen: de bewindvoerder).
Dochter [dochter] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Betrokkene is geboren [in] 1983 te [plaats] . Zij is de moeder van (onder anderen) [dochter] .
3.2
De kantonrechter heeft op 27 september 2019 een bewind over de goederen die aan betrokkene (zullen) toebehoren ingesteld omdat zij niet ten volle in staat was haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [bewindvoerder ] h.o.d.n. Bewindvoering [X] te [vestigingsplaats] tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van betrokkene om het bewind dat over haar goederen is ingesteld op te heffen, afgewezen.
4.2
Betrokkene verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het bewind op te heffen. Daarnaast verzoekt betrokkene de bewindvoerder tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling van de proceskosten van betrokkene, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van de beschikking van het hof, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf verstrijking van voornoemde termijn tot aan de dag van voldoening.
4.3
De bewindvoerder verzoekt de verzoeken van betrokkene af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:449, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt dat de rechter het bewind kan opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is de onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW, dan wel ambtshalve.
De standpunten
5.2
Betrokkene stelt dat er sprake is van een gewichtige reden op grond waarvan het bewind opgeheven dient te worden. Er is geen communicatie en (constructieve) samenwerking tussen betrokkene en de bewindvoerder. Betrokkene meent dat zij zelf haar financiën kan regelen. De bewindvoerder biedt betrokkene geen kans om zelfredzaam te worden en informeert betrokkene niet volledig over haar financiële situatie. Daarnaast is het bewind niet zinvol, omdat betrokkene ondanks het bewind de te betalen bedragen voor energie kan aanpassen, het rekeningnummer bij Eneco kan wijzigen en een nieuwe bankrekening kan openen. De schulden van betrokkene zijn zelfs gestegen. In eerste instantie was er slechts een kleine schuld, maar nu is er ook een latente schuld van € 8.000,-. Verder had betrokkene een schuld bij haar ex-partner van € 2.000,- en een schuld van € 132,- bij de gemeente. Er zou dus een bedrag van € 2.132,- aan schulden zijn, aldus betrokkene.
5.3
De bewindvoerder vindt het bewind nog steeds noodzakelijk. Betrokkene is labiel en heeft tweemaal meegewerkt aan fraude (bij verschillende banken). Ook heeft zij bankrekeningen geopend bij twee verschillende banken. Betrokkene reageert niet op de e-mails van de bewindvoerder en werkt niet mee. Omdat betrokkene geen bankafschriften wil overleggen, kan de bewindvoerder geen toeslagen voor betrokkene aanvragen. Daarnaast leert zij niet om te gaan met haar geld, omdat haar moeder haar schulden blijft betalen. Op dit moment is de totale schuld van betrokkene ongeveer € 10.000,-, bestaande uit onder andere een latente schuld van € 8.000,- bij de Open Bank. Wel is er spaargeld en is het budget van betrokkene nu op orde, aldus de bewindvoerder.
De beoordeling
5.4
Ter zitting in hoger beroep heeft betrokkene grief 1, voor zover die betrekking heeft op de bevoegdheid van [bewindvoerder ] om namens de bewindvoerder op te treden, ingetrokken, zodat die grief in zoverre niet meer beoordeeld hoeft te worden.
Voor zover betrokkene heeft aangevoerd dat de – naar het hof begrijpt – schriftelijke reactie van de bewindvoerder niet door een advocaat is ondertekend en daarom buiten beschouwing gelaten moet worden, overweegt het hof als volgt. De vraag of de schriftelijke reactie als processtuk toelaatbaar is kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven aangezien het hof daarvan in de beoordeling geen gebruik zal maken. Het hof zal slechts acht slaan op hetgeen de bewindvoerder bij de rechtbank en ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht.
5.5
Het hof dient te beslissen over het verzoek van betrokkene om het bewind op te heffen. Het hof zal dit verzoek, evenals de kantonrechter, afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene in 2022 betrokken is geweest bij fraude met haar bankrekening. Als gevolg daarvan is een latente schuld ontstaan van € 8.000,-. Betrokkene erkent dat zij daarbij betrokken was, maar voert aan dat zij slachtoffer was en dat het haar niet meer zal overkomen. Een en ander heeft zich echter nog betrekkelijk recent afgespeeld en ter zitting heeft betrokkene daarover ook geen openheid van zaken gegeven. Het hof heeft dan ook niet de overtuiging dat betrokkene hierin voldoende weerbaar is. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat betrokkene (ook nu nog) kwetsbaar is voor misbruik door derden en dat zij daartegen beschermd dient te worden. Verder is komen vast te staan dat betrokkene, ondanks het bewind, nieuwe bankrekeningen heeft geopend, energiebedragen is blijven veranderen en haar rekeningnummer bij de energiemaatschappij telkens heeft aangepast. Het ontbreekt aan samenwerking met de bewindvoerder, waardoor bijvoorbeeld ook geen toeslagen en kinderalimentatie kunnen worden aangevraagd. Door het gebrek aan samenwerking is het ook niet mogelijk geweest een zelfredzaamheidstraject te starten. Niet is dan ook komen vast te staan dat betrokkene haar financiën op verantwoorde wijze weer zelf zou kunnen beheren. De bewindvoerder heeft verklaard uitvoering te kunnen geven aan het bewind en dat het budget op orde is, waaruit het hof afleidt dat voorzetting van het bewind zinvol is. Voortzetting van het bewind is verder nodig en zinvol gelet op de toelichting van de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep dat betrokkene zonder beschermingsbewind niet (meer) zou kunnen beschikken over een bankrekening als gevolg van de geconstateerde (bank)fraude. Het hof kan de wens van betrokkene om financieel op eigen benen te staan goed begrijpen. Gelet op het voorgaande is het hof echter van oordeel dat de noodzaak voor bewind nog steeds bestaat en dat het bewind nog steeds zinvol is. Dat de samenwerking tussen de bewindvoerder en betrokkene stroef verloopt leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook bekrachtigen.
Proceskosten
5.6
Het hof ziet, gelet op de uitkomst van deze procedure, geen aanleiding om de bewindvoerder in de kosten van de procedure te veroordelen, zoals betrokkene heeft verzocht. Het hof wijst dit verzoek van betrokkene daarom af.
5.7
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.