In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De bedreigingen vonden plaats in de periode van 30 april 2021 tot en met 18 mei 2021, waarbij de verdachte de aangeefster, werkzaam als juridisch adviseur bij de gemeente Haarlem, dreigend heeft benaderd. De verdachte heeft onder andere geuit dat hij weet waar de aangeefster woont en dat hij haar dood zou schieten. Het hof heeft vastgesteld dat de bedreigingen van zodanige aard waren dat deze bij de aangeefster redelijke vrees konden opwekken voor haar leven en veiligheid. De advocaat-generaal heeft gepleit voor een bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor de vrees van de aangeefster. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op het feit dat de aangeefster op de hoogte zou raken van de bedreigingen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, met een voorwaardelijk deel van 2 jaar. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het hof benadrukte het belang van de veiligheid van ambtenaren in hun functie.