ECLI:NL:GHAMS:2024:2927

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
200.329.389/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders met betrekking tot onjuiste hoofdsom en gebrek aan communicatie over betalingsregeling

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen vier gerechtsdeurwaarders, omdat zij de inleidende dagvaarding en het vonnis niet heeft ontvangen. Klaagster stelt dat de hoofdsom onjuist is, omdat zij het bedrag al had voldaan, en dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op haar verzoek om een betalingsregeling. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de klacht deels gegrond verklaard. Klaagster was veroordeeld tot betaling van een openstaande schuld van € 78,38 aan Infomedics, maar zij heeft dit bedrag op 31 juli 2021 al betaald. De gerechtsdeurwaarders hebben echter geen akte vermindering van eis ingediend, wat in strijd is met de zorgvuldigheidseisen. Het hof heeft vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders niet adequaat hebben gereageerd op het verzoek van klaagster om een betalingsregeling, wat ook door de kamer is bevestigd. De kamer heeft de gerechtsdeurwaarders een waarschuwing opgelegd en hen veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan klaagster. Het hof heeft deze beslissing bevestigd, met uitzondering van klachtonderdeel b, dat abusievelijk geheel ongegrond was verklaard. De gerechtsdeurwaarders zijn nu verplicht om het griffierecht van € 50,- aan klaagster te vergoeden binnen vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.329.389/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/712796 / DW RK 22/34
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 oktober 2024
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellante,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
2.
[geïntimeerde 2],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
3.
[geïntimeerde 3],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
4.
[geïntimeerde 4],
gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: [naam 1] .
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarders (respectievelijk gerechtsdeurwaarder 1, gerechtsdeurwaarder 2, gerechtsdeurwaarder 3 en gerechtsdeurwaarder 4) genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster is veroordeeld tot betaling van een openstaande schuld inclusief kosten. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij de inleidende dagvaarding en de betekening van het vonnis niet heeft ontvangen, dat de hoofdsom niet klopt omdat zij het bedrag al had voldaan en dat de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op haar aanbod tot het treffen van een betalingsregeling. Net als de kamer acht het hof de laatste twee klachtonderdelen gegrond.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 30 juni 2023 een beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 2 juni 2023 (ECLI:NL:TGDKG: 2023:115).
2.2.
Op 15 september 2023 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak stond voor het eerst op zitting op 8 februari 2024. Klaagster heeft zich twee dagen voor deze zitting afgemeld wegens ziekte. De mondelinge behandeling is vervolgens aangehouden tot 7 oktober 2024. Klaagster heeft vervolgens op de dag van de zitting laten weten weer niet te zullen verschijnen. De gerechtsdeurwaarders en hun gemachtigde zijn – zonder bericht van verhindering – ook niet ter zitting verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Voor zover in hoger beroep van belang, zijn die feiten de volgende.
3.1.
In een zich in het dossier bevindend exploot van dagvaarding is vermeld dat het exploot op 30 juli 2021 aan klaagster is betekend in verband met een vordering van Infomedics aan klaagster. De daarin vermelde hoofdsom van de vordering op klaagster bedraagt € 78,38. De dagvaarding is betekend door [naam 2] , toegevoegd gerechtsdeurwaarder te Amersfoort .
3.2.
Op 31 juli 2021 heeft klaagster € 78,38 overgemaakt aan Infomedics.
3.3.
Op 5 augustus 2021 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders klaagster meegedeeld dat zij de zitting kon voorkomen door betaling van € 179,76.
3.4.
Op 31 augustus 2021 is klaagster door de rechtbank Overijssel veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 118,95 (hoofdsom € 78,38 vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten en rente). In een zich in het dossier bevindend exploot is vermeld dat dit vonnis op 27 september 2021 door [naam 3] , toegevoegd gerechtsdeurwaarder te Amersfoort , aan klaagster is betekend.
3.5.
Op 5 oktober 2021 en 19 oktober 2021 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders klaagster gemaand de vordering inclusief kosten van € 435,03 te voldoen.
3.6.
Op 28 oktober 2021 heeft de advocaat van klaagster verzocht de vordering te verminderen en een betalingsregeling te treffen.

4.De klacht

De kamer heeft de klacht van klaagster als volgt samengevat:
a. klaagster heeft geen dagvaarding ontvangen. Uiteindelijk heeft zij deze via de mail ontvangen van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders;
klaagster heeft duidelijk aangegeven dat de hoofdsom niet klopte, omdat zij die op 31 juli 2021 al had voldaan aan Infomedics. Zij wilde niet dat de zaak voor het gerecht kwam, omdat dan nog meer kosten voldaan moeten worden;
klaagster heeft meerdere keren om een betalingsregeling gevraagd, maar heeft geen reactie ontvangen, waardoor de zitting bij de rechtbank is doorgegaan;
klaagster heeft het vonnis niet ontvangen, waardoor zij niet in verzet kon;
klaagster heeft gebeld met Infomedics, die haar vertelde dat het bedrag op 3 augustus 2021 op de rekening van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders stond en de dagvaarding pas daarna is opgesteld.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarders op klachtonderdeel c gegrond verklaard. De kamer heeft in haar beslissing overwogen dat klachtonderdeel b, voor zover dat ging over de verplichting om een akte vermindering van eis in te dienen, gegrond was. Onderaan de beslissing is dit klachtonderdeel kennelijk per abuis geheel “ongegrond” verklaard. Ook de overige klachtonderdelen zijn ongegrond verklaard. Voor het gegronde deel van de klacht heeft de kamer aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing opgelegd. De gerechtsdeurwaarders zijn daarnaast veroordeeld tot de betaling van het griffierecht aan klaagster.
Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarders
5.2.
Klaagster heeft in het inleidend klaagschrift haar klacht gericht tegen alle medewerkers van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. Nu in het verweerschrift niet is vermeld dat een specifieke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de behandeling van het dossier van klaagster, merkt ook het hof de klacht van klaagster aan als gericht tegen alle voornoemde gerechtsdeurwaarders.
Klachtonderdelen a en d
5.3.
Het hof merkt op dat de dagvaarding en het vonnis zijn betekend door respectievelijk [naam 2] en [naam 3] , beiden toegevoegd gerechtsdeurwaarder in [plaats 2] . Een (toegevoegd) gerechtsdeurwaarder die een ambtshandeling verricht is
zelfverantwoordelijk voor zijn of haar handelen, ook al is de opdracht tot het verrichten van die ambtshandeling in dit geval mogelijk gegeven door een gerechtsdeurwaarder die wél aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden is. De klachtonderdelen a en d, voor zover gericht tegen de gerechtsdeurwaarders, zijn alleen al daarom ongegrond. Het hof merkt overigens op dat als klaagster zou hebben beoogd deze klachtonderdelen tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarders [naam 2] en [naam 3] te richten, deze onderdelen ook ongegrond zouden moeten worden verklaard. Op grond van het bepaalde in de artikelen 156 en 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering leveren de exploten immers, behoudens tegenbewijs, dwingend bewijs op van wat de (toegevoegd) gerechtsdeurwaarders daarin hebben verklaard en klaagster heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat die verklaringen onjuist zijn.
Klachtonderdeel b
5.4.
De kamer heeft overwogen dat als klaagster het niet eens was met de in de dagvaarding gevorderde hoofdsom, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente, het op haar weg had gelegen om verweer te voeren in de gerechtelijke procedure of om nadien in verzet te gaan tegen het gewezen verstekvonnis. Als klaagster een procedure had willen voorkomen, had ze de vordering kunnen voldoen voordat de dagvaarding aan haar werd betekend. Het is niet verwijtbaar dat de gerechtsdeurwaarders de procedure niet hebben ingetrokken nadat klaagster op 31 juli 2021 alleen de hoofdsom had betaald. Wél verwijtbaar is dat de gerechtsdeurwaarders, nadat de door klaagster betaalde hoofdsom van € 78,38 was ontvangen, geen akte vermindering van eis hebben ingediend bij de rechtbank, aldus de kamer.
5.5.
Het hof heeft geen aanleiding om tot een andere beoordeling te komen dan de kamer. Het hof acht daarom, net als de kamer, klachtonderdeel b. deels gegrond.
Klachtonderdeel c
5.6.
Over klachtonderdeel c heeft de kamer overwogen dat de advocaat van klaagster op 28 oktober 2021 heeft verzocht een betalingsregeling met klaagster te treffen. Niet is gebleken dat op dit verzoek is gereageerd. Het door de gerechtsdeurwaarders gevoerde verweer dat klaagster nooit een concreet voorstel heeft gedaan ontslaat de gerechtsdeurwaarders niet van hun verantwoordelijkheid om op een dergelijk verzoek te reageren. De advocaat van klaagster heeft daarnaast verzocht de vordering te verminderen, maar ook daarop is niet gereageerd. Klachtonderdeel c is daarom gegrond, aldus de kamer.
5.7.
Het hof verenigt zich ook met deze overwegingen van de kamer. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Klachtonderdeel e
5.8.
Over klachtonderdeel e heeft de kamer overwogen dat de stelling van klaagster dat het bedrag op 3 augustus 2021 op de rekening van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders stond en dat de dagvaarding pas is opgesteld nadat klaagster haar betaling had gedaan, niet juist kan zijn aangezien de dagvaarding op 30 juli 2021 aan klaagster is betekend. Het hof verenigt zich ook met deze overweging van de kamer. Dat betekent dat klachtonderdeel e ongegrond is.
Maatregel
5.9.
De kamer heeft aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing opgelegd. Ook het hof is van oordeel dat het handelen van de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar is. De zorgvuldigheid vereist dat de interne systemen dusdanig worden ingericht dat er een notificatie volgt op de betaling door een debiteur. Op een verzoek om een betalingsregeling, ook als dit verzoek in algemene bewoordingen is gedaan, dient op adequate wijze te worden gereageerd. De behandeling in hoger beroep geeft ook geen aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarders een mildere maatregel op te leggen. Daarom vindt het hof, net als de kamer, de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
Geen proceskostenveroordeling in hoger beroep
5.10.
Nu de klachtonderdelen b (deels) en c gegrond zijn verklaard moeten de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) jo. artikel 47 Gdw worden veroordeeld tot vergoeding van het door klaagster in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- . De gerechtsdeurwaarders dienen dit bedrag binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de gerechtsdeurwaarders op te geven rekeningnummer.
5.11.
Het hoger beroep leidt tot oplegging van dezelfde maatregel als de kamer heeft opgelegd. Daarom ziet het hof af van een kostenveroordeling in hoger beroep op grond van artikel 43a lid 1 Gdw jo. artikel 47 Gdw.
Conclusie
5.12.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat klachtonderdeel c gegrond is, klachtonderdeel b deels gegrond is en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn en dat aan de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen met uitzondering van klachtonderdeel b, dat door de kamer abusievelijk geheel ongegrond is verklaard.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor zover klachtonderdeel b geheel ongegrond is verklaard;
- verklaart klachtonderdeel b gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover betrekking hebbende op de verplichting om een akte vermindering van eis in te dienen;
- veroordeelt de gerechtsdeurwaarders tot vergoeding aan klaagster van het door haar betaalde griffierecht in hoger beroep ten bedrage van € 50,- , binnen vier weken na heden;
- bevestigt de beslissing voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024 door de rolraadsheer.