Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het hoger beroep
5.De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep
alle tot het ondernemingsvermogen van verkoper(hof: de man)
behorende activa en passiva van de onderneming” heeft de rechtbank in de bestreden beschikking onder andere de auto, die in 2022 op de balans van de onderneming stond voor een bedrag van € 2.479,34, toegedeeld aan de man onder de verplichting de helft van de waarde aan de vrouw te vergoeden. Verder is de waarborgsom, op de balans van 2022 vermeld voor een bedrag van € 3.552,98, door de verhuurder verrekend met de achterstand in de huur. Tot het door de vrouw genoemde bedrag van € 26.311,30 behoort daarnaast nog eind 2022 een bedrag van € 5.153,02 aan immateriële vaste activa (goodwill), waarop wordt afgeschreven. Wanneer deze bedragen worden afgetrokken van het door de vrouw genoemde bedrag van € 26.311,30 resteert een bedrag van € 15.125,96 voor de inventaris. Volgens de koopovereenkomst hebben de man (als verkoper) en de koper op 15 januari 2023 overeenstemming bereikt over de overdracht van de onderneming per 1 februari 2023. Gelet op het korte tijdsverloop is het hof van oordeel dat de periodebalans per eind 2022 als uitgangspunt kan dienen om een indruk te krijgen van de waarde van de onderneming. Uitgaande van een boekwaarde van de inventaris van iets meer dan € 15.000,-, is het hof van oordeel dat de verkoopprijs van € 16.000,- niet onredelijk is, en in dit licht bezien heeft de vrouw onvoldoende onderbouwd waarom van een hogere waarde moet worden uitgegaan of waarom een taxatie aan de orde is, nog daargelaten dat de vrouw op geen enkele wijze heeft gesteld wat dan volgens haar een reële waarde zou zijn. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel dan ook in stand laten.