Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
Eigen Haard heeft vervolgens een memorie van antwoord in incident en in de hoofdzaak genomen, met producties.
3.Feiten
Waar nodig aangevuld met andere feiten zijn die feiten de volgende
oals mijn client al aangeeft woonde hij al ruimte tijd gezamenlijk met zijn vader (tot 2021) en met zijn moeder (tot 2022). Daarna zelfstandig met zijn gezin.Hij voerde met hun een duurzaam gemeenschappelijke huishouding. Hij kan aantonen dat hij minimaal twee jaren het adres [straat] 2311 als hoofdverblijf heeft gehad Daarnaast verleende hij mantelzorg aan zijn ouders.Daarnaast verzoek ik U ook vriendelijk om rekening te houden met zijn situatie. Hij moet onderdak kunnen bieden aan zijn gezin. Beëindiging van het contract heeft als gevolg dat ze op straat staan.Client is dan ook niet van plan om vrijwillig de woning te verlaten. (…)”
4.Beoordeling
grieven 1 en 4betoogt [appellant] dat Eigen Haard hem ten onrechte in dit kort geding heeft betrokken. Hij is namelijk niet de gebruiker of bewoner van de woning. Sterker nog, Eigen Haard heeft bij haar huisbezoeken zelf vastgesteld dat er anderen in de woning verbleven, aldus [appellant] . Dit betoog van [appellant] is onaannemelijk en deze grieven falen. Het is immers niet in geschil dat [appellant] al geruime tijd op het adres van de woning staat ingeschreven en op 1 december 2023 Eigen Haard heeft verzocht de huurovereenkomst op zijn naam te zetten vanwege het overlijden van zijn moeder op 19 juli 2022. Eigen Haard heeft dit verzoek afgewezen, waarop de financieel adviseur van [appellant] zich tot Eigen Haard heeft gewend, stellende dat [appellant] al geruime tijd met zijn ouders in de woning woonde en daarna met zijn gezin en dat hij niet bereid was om de woning vrijwillig te verlaten. Dat [appellant] bij huisbezoeken van Eigen Haard niet zelf in de woning is aangetroffen kan hieraan niet afdoen. Ook als [appellant] de woning in gebruik zou hebben gegeven aan derden ontslaat hem dit niet van zijn verplichtingen jegens Eigen Haard op grond van artikel 7:268 lid 5 BW.
grief 2. De omvang van deze vorderingen is door [appellant] in het geheel niet betwist en deze kunnen dan ook worden toegewezen in dit kort geding, ook gezien de mate van samenhang met de gevorderde ontruiming. Het is voldoende aannemelijk dat deze vorderingen ook in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Voor zover [appellant] een beroep heeft willen doen op rechtsverwerking door te stellen dat Eigen Haard lange tijd heeft stilgezeten na het overlijden van zijn moeder kan hem dit niet baten. [appellant] heeft zelf immers pas op 1 december 2023 aan Eigen Haard laten weten dat zijn moeder was overleden en op geen enkele wijze is gebleken dat Eigen Haard hiervan anderszins op de hoogte had kunnen zijn, nog daargelaten dat een enkel stilzitten van Eigen Haard onvoldoende grond oplevert voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Het betoog dat Eigen Haard onvoldoende spoedeisend belang zou hebben bij haar vorderingen omdat het om een zeer gering bedrag zou gaan kan ook niet slagen. In de eerste plaats vanwege de samenhang met de vordering tot ontruiming en in de tweede plaats omdat ook een instelling als Eigen Haard gebaat is bij een sluitende exploitatie van haar sociale woningbestand.
grief 3.