ECLI:NL:GHAMS:2024:287

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
23-002789-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vrijspraak medeplegen van afpersing; veroordeling diefstal met geweld en diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1999, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van afpersing en diefstal met geweld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de afpersing, maar hem wel veroordeeld voor diefstal met geweld en diefstal door twee of meer verenigde personen. De feiten vonden plaats op 15 januari 2019 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige diefstal heeft gepleegd. Het slachtoffer werd geslagen en haar bezittingen, waaronder een telefoon en geld, werden afgenomen. Het hof heeft de verdachte een taakstraf van 240 uren opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een delictvrij leven probeert op te bouwen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die het slachtoffer heeft geleden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002789-21
datum uitspraak: 25 januari 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-252626-19 (zaak A) en 13-669056-19 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1999,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
In zaak A :
1.
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een iPhone X oordoppen en/of oorbellen en/of een iPhone oplader en/of sigaretten en/of een aansteker en/of twee lippenstiften en/of een Turks paspoort en/of een ov-chipkaart en/of een pinpas en/of een telefoon en/of EUR 360,00, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde partij01] de woorden toe te voegen “kom we gaan pinnen” en/of die [benadeelde partij01] (meermalen) met de platte hand en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [benadeelde partij01] uit een voertuig te trekken en/of die [benadeelde partij01] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of gas te geven en/of weg te rijden terwijl die [benadeelde partij01] op de motorkap van het voertuig zat en/of die [benadeelde partij01] van de motorkap van het voertuig te trekken
en
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij01] heeft gedwongen tot de afgifte van een iPhone X en/of oordoppen en/of oorbellen en/of een iPhone oplader en/of sigaretten en/of een aansteker en/of twee lippenstiften en/of een Turks paspoort en/of een ov-chipkaart en/of een pinpas en/of
een telefoon en/of EUR 360,00, in elk geval enig goed, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde partij01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [benadeelde partij01] de woorden toe te voegen “kom we gaan pinnen” en/of die [benadeelde partij01] (meermalen) met de platte hand
en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [benadeelde partij01] uit een voertuig te trekken en/of die [benadeelde partij01] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of gas te geven en/of weg te rijden terwijl die [benadeelde partij01] op de motorkap van het voertuig zat en/of die [benadeelde partij01] van de motorkap van het voertuig te trekken
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [benadeelde partij01] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door die [benadeelde partij01] (meermalen) met de platte hand en/of de vuist op de rechter schouder en/of arm te slaan en/of die [benadeelde partij01] uit een voertuig te trekken en/of die [benadeelde partij01] met een telefoon tegen het hoofd te slaan en/of (daarbij) (meermalen) in een (rijdend) voertuig onverhoeds de blote borst (onder de kleding) en/of de blote vagina (onder de kleding) van die [benadeelde partij01] met zijn hand te vast te pakken en/of te strelen, althans te betasten;
In zaak B
hij op of omstreeks 24 mei 2019 te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer verpakkingen sushi en/of een flesje frisdrank, althans een of meer levensmiddelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] (vestiging [adres02] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld voor de in zaak A onder 2 tenlastegelegde aanranding.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er slechts één bron is, te weten de aangeefster, zodat niet is voldaan aan het bewijsminimum om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar heeft aangerand door haar borsten te betasten, onder haar kleding te gaan met zijn hand en haar vagina te betasten. De verdachte ontkent van meet af aan dat hij bij de aangeefster seksuele handelingen heeft verricht. In zoverre staan de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar.
Het hof is van oordeel dat de bovenstaande verklaring van de aangeefster in onvoldoende mate wordt gesteund door ander bewijs, zodat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 2 is tenlastegelegd en de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien het in zaak A onder 1 eerste cumulatief tenlastegelegde
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er voldoende steunbewijs voorhanden is voor de verklaring van de aangeefster.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de aangeefster tegenstrijdig over het geweld heeft verklaard, zodat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het geconstateerde letsel kan daarbij niet als steunbewijs gelden.
Oordeel hof
Feiten en omstandigheden
Het hof gaat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De aangeefster en de medeverdachte hebben in de middag van 15 januari 2019 met elkaar afgesproken in Amsterdam en vrijwillig seksuele handelingen bij elkaar verricht in de auto van de medeverdachte. Later die middag hebben ze de verdachte opgehaald in de buurt van station Sloterdijk. Na enige tijd zijn de verdachte en de aangeefster naar een [winkel01] gegaan om te pinnen met de pinpas van de aangeefster bij een ING-geldautomaat. De geldautomaat slikte die pinpas in, waarna de verdachte met de aangeefster naar een filiaal van de Rabobank is gegaan. Daar heeft de aangeefster € 360,00 in contanten van haar rekening opgenomen, waarna zij en de verdachte naar de medeverdachte zijn teruggegaan en in de auto zijn gestapt. De verdachte had op dat moment het door de aangeefster opgenomen geld in zijn bezit en heeft (een groot deel van) dat geld aan de medeverdachte gegeven. Vervolgens zijn de beide verdachten en de aangeefster naar de omgeving van station Sloterdijk gereden. Toen de aangeefster zich daar buiten de auto bevond en de medeverdachte wilde wegrijden is zij op de motorkap gaan zitten. Toen de aangeefster van de motorkap af was zijn de verdachte en de medeverdachte weggereden en hebben zij de aangeefster achtergelaten. Zij is omstreeks 17.00 uur door de politie hevig overstuur aangetroffen op de Basisweg. De telefoon van de aangeefster heeft ongeveer 40 minuten daarvoor een zendmast in de buurt van de Basisweg (Naritaweg) aangestraald. Ongeveer een half uur nadat de aangeefster is aangetroffen heeft die telefoon een zendmast in de [adres03] aangestraald, een straat in de omgeving van het woonadres van de medeverdachte. De telefoon van de aangeefster is op 19 januari 2019 via de winkel [winkel02] in Amsterdam verkocht. Bij de aangeefster is letsel geconstateerd, waaronder bloeduitstortingen bij/op haar rechterschouderblad, rechterschouder, rechterbovenbeen en beide ellebogen.
De aangeefster heeft verklaard dat nadat de verdachte bij haar en de medeverdachte in de auto was gestapt, de medeverdachte haar pinpas wilde hebben. Toen zij dit weigerde heeft de verdachte haar op haar rechterschouder en rechterbovenarm geslagen. Daarna trok de verdachte de aangeefster uit de auto en heeft hij Iphone X oordopjes, oorbellen, een Iphone oplader, sigaretten met aansteker, twee lippenstiften, een Turks paspoort, een ov-chipkaart en een bankpas van de Rabobank uit haar zakken gehaald. Toen de verdachte en de medeverdachte de aangeefster achterlieten hebben zij haar telefoon meegenomen.
Betrouwbaarheid van de aangeefster
Anders dan de raadsman acht het hof de hiervoor genoemde verklaring van de aangeefster betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs, nu de aangeefster op die onderdelen consistent heeft verklaard en deze steun vinden in andere bewijsmiddelen. Zo hebben zowel de aangeefster als de verdachte verklaard dat zij met de medeverdachte in de auto hebben gezeten, dat er geld is opgenomen bij de Rabobank en (grotendeels) door de verdachte aan de medeverdachte is gegeven en dat de aangeefster in de buurt van Sloterdijk de auto moest verlaten, waarna de medeverdachte en de verdachte zijn weggereden. Daarnaast passen de verwondingen die worden beschreven in de letselverklaring bij het slaan tegen de rechterschouder en bovenarm. De verklaring van de aangeefster vindt bovendien steun in de omstandigheid dat de telefoon van de aangeefster na het incident een zendmast aanstraalde in de omgeving van de woning van de medeverdachte en in het feit dat de telefoon enkele dagen na het incident is verkocht. Het hof verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Op grond van de verklaringen van de aangeefster en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het onder 1 eerste cumulatief ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend is bewezen.
Vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder 1 tweede cumulatief ten laste gelegde
Nu uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de aangeefster is gedwongen tot afgifte van de genoemde goederen, wordt de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tweede cumulatief ten laste gelegde medeplegen van afpersing.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 eerste cumulatief en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 15 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, iPhone X oordoppen, oorbellen, een iPhone oplader, sigaretten, een aansteker, twee lippenstiften, een Turks paspoort, een ov-chipkaart, een telefoon en EUR 360,00, die toebehoorden aan [benadeelde partij01] , heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [benadeelde partij01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door [benadeelde partij01] op de rechter schouder en arm te slaan
Zaak B:
hij op 24 mei 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verpakkingen sushi en een flesje frisdrank, toebehorende aan winkelbedrijf [winkel01] (vestiging [adres02] ).
Hetgeen in zaak A onder 1 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde en onder zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit gepleegd wordt door twee of meer verenigde personen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft subsidiair oplegging van een taakstraf bepleit, meer subsidiair in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een gewelddadige diefstal. Het slachtoffer was naar Amsterdam gekomen voor een afspraak (date) met de medeverdachte. Nadat zij een leuke tijd hadden gehad hebben zij de verdachte opgehaald, waarna de date een geheel andere wending nam. Het slachtoffer is geslagen en haar spullen, waaronder haar telefoon zijn weggenomen. Ook moest zij een geldbedrag opnemen, waarna dat geld haar is afgenomen. Nadat zij door de verdachten was achtergelaten op een industrieterrein is zij in ontredderde toestand aangetroffen door de politie. Slachtoffers van feiten als de onderhavige ondervinden daarvan doorgaans langere tijd psychisch leed en/of gevoelens van onveiligheid, hetgeen blijkens de op de terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring ook in deze zaak het geval is.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof heeft echter, in strafverminderende zin, rekening gehouden met de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en ook blijken uit een verslag van de reclassering van 2 januari 2024. De verdachte heeft na zijn laatste detentieperiode ervoor gekozen om een delictvrij bestaan op te bouwen en zijn ervaringsdeskundigheid op het gebied van justitiecontacten op een positieve manier in te zetten. Hij heeft een vaste baan als [baan01] en een stabiele relatie. Zijn verloofde is in verwachting van hun eerste kind. Tot slot heeft het hof acht geslagen op het tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na de melden duur passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg en in hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, te weten op 26 maart 2019. In eerste aanleg is de zaak afgerond met een eindbeslissing op 12 oktober 2021, twee jaar en zes maanden na de aanvang van de redelijke termijn. Vervolgens heeft de verdachte hoger beroep ingesteld op 15 oktober 2021 en is de behandeling in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 25 januari 2024, twee jaar en drie maanden na instellen van het rechtsmiddel. Nu het hof geen gevangenisstraf maar een taakstraf zal opleggen en daarbij ook heeft gelet op het tijdsverloop zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk op de redelijke termijn van berechting is gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt (na aanvulling) € 22.735,40 bestaande uit € 20.485,40 aan materiële schade en € 2.250,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22.577,96. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof is gebleken dat er in de vordering zoals deze is ingediend een kennelijke rekenfout zit met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding die ziet op de materiële post “reiskosten”. Het hof leest de vordering verbeterd, wat betekent dat de vordering ter zake van deze post op € 388,07 uitkomt en de totale gevorderde materiële schade op € 20.626,00.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het vonnis kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke aansprakelijkheid.
De raadsman heeft de vordering betwist ten aanzien van de materiële schadepost ‘tegemoetkoming studievertraging’, en verzoekt de benadeelde partij wat betreft dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Hij stelt dat deze post onvoldoende onderbouwd is. Er zijn geen gegevens overgelegd van het verloop van het schooljaar tot aan de tenlastegelegde gebeurtenissen, terwijl die gemakkelijk hadden kunnen worden aangeleverd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
Het hof zal de vordering wat betreft de materiële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.987,59, nu dit gedeelte van de vordering door de verdediging niet is betwist en het hof dit gedeelte niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
De gevorderde parkeerkosten en alle reiskosten, behalve de reiskosten van en naar de psycholoog, komen naar het oordeel van het hof niet voor vergoeding in aanmerking. Verder matigt het hof de opgevoerde post ‘Apple iPhone X’. Uit het dossier blijkt dat de aangeefster het toestel twee maanden in bezit had en zodoende ook twee maanden in gebruik had. Het toestelkrediet van die twee maanden (€ 67,00), kan dan ook niet worden toegewezen. Het hof zal de vordering ten aanzien van de materiële schade dan ook afwijzen tot een bedrag van € 308,41.
De benadeelde partij zal voor de overig gevorderde materiële schade van € 18.330,00, bestaande uit de posten ‘tegemoetkoming studievertraging’ en ‘schoolgeld 2018-2019’, niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof geen volledig beeld gekregen van de presentie en de prestaties van de benadeelde partij in het eerste deel van het schooljaar. Gelet hierop is het hof – anders dan de rechtbank – van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van dit onderdeel van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt. Dat levert een onevenredige belasting voor het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij daarom niet in de vordering worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Het hof zal de vordering wat betreft de immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, waarbij het hof ook heeft gekeken naar soortgelijke gevallen in de jurisprudentie. Door het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer lichamelijk letsel in de vorm van diverse bloeduitstortingen opgelopen. Daarnaast is er, gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen die het handelen van de verdachte - blijkens de toelichting op de vordering - voor het slachtoffer heeft gehad, ook sprake van een aantasting in persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. De overig gevorderde immateriële schade (€ 1.250,00) zal worden afgewezen.
Resumerend zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 2.987,59. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag – hoofdelijk – zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 15 januari 2019.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A (parketnummer 13-252626-19) onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en in zaak B (parketnummer 13-669056-19) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.987,59 (tweeduizend negenhonderdzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 1.987,59 (duizend negenhonderdzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 1.558,41 (duizend vijfhonderdachtenvijftig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 308,41 (driehonderdacht euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige (de posten ‘tegemoetkoming studievertraging’ en ‘schoolgeld 2018-2019’) niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.987,59 (tweeduizend negenhonderdzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) bestaande uit € 1.987,59 (duizend negenhonderzevenentachtig euro en negenenvijftig cent) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 39 (negenendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 januari 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. van der Heijden en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 januari 2024.
Mr. Jeltes is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.