ECLI:NL:GHAMS:2024:2860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.723/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De rechtbank Noord-Holland had op 15 maart 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 16 maart 2025. De ouders, [de vader] en [de moeder], zijn het eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij stellen dat niet meer voldaan wordt aan de gronden voor deze verlenging. De gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, verzet zich tegen het verzoek van de ouders en is van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en op 24 september 2024 de beschikking bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de zorgen over de persoonlijke problematiek van de ouders nog steeds bestaan en dat de veiligheid van de kinderen in hun thuissituatie onvoldoende gewaarborgd kan worden. De ouders hebben onvoldoende inzicht in wat zij nodig hebben aan hulp bij de opvoeding van de kinderen en de GI heeft zorgen over de opvoedsituatie. Het hof wijst zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de ouders af, omdat de perspectiefonderzoeken van de kinderen nog niet zijn afgerond en noodzakelijk zijn voor de verdere ontwikkeling van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.341.723/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/348691 / JU RK 24-192
Beschikking van de meervoudige kamer van 24 september 2024 in de zaak van
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende op een geheim adres,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.G.T. Meershoek te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats B] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- de minderjarige [minderjarige 3] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
- de minderjarige [minderjarige 4] , hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
- de pleegouders van [minderjarige 1] , en
- de pleegouders van [minderjarige 3] .
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft op 15 maart 2024 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 16 maart 2025 (hierna: de bestreden beschikking).
De ouders zijn het eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Zij vinden dat niet (meer) voldaan wordt aan de gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De GI is het wel eens met de bestreden beschikking. Het hof beslist dat de beslissing van de rechtbank in stand blijft en legt hierna uit waarom.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 25 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De GI heeft op 27 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- bijlagen van de zijde van de ouders van 4 juni 2024, en
- een bericht van de zijde van de ouders van 25 juli 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 7 augustus 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door twee gezinsvoogden,
- de pleegouders van [minderjarige 1] (aanwezig via videoverbinding),
- de pleegouders van [minderjarige 3] , en
- de raad, vertegenwoordigd door V.A.S. Regout.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) hebben een affectieve relatie. Uit deze relatie zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2016 te [plaats C] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018 te [gemeente] ,
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2019 te [gemeente] , en
- [minderjarige 4] , geboren [in] 2021 te [gemeente] (hierna gezamenlijk: de kinderen).
3.2
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
3.3
De kinderrechter in de rechtbank heeft de kinderen met ingang van 29 december 2022 voorlopig onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 16 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van de kinderen definitief uitgesproken tot 16 maart 2024.
3.4
De kinderrechter in de rechtbank heeft tevens een (spoed)machtiging verleend om de kinderen met ingang van 29 december 2022 dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van drie maanden, welke machtiging nadien steeds is verlengd, voor het laatst tot 16 maart 2024.
3.5
De ouders hebben tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 17 oktober 2023 inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van dit hof van 12 maart 2024 is de beschikking van 17 oktober 2023 bekrachtigd.
3.6
De kinderen verblijven in verschillende perspectiefbiedende pleeggezinnen.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, op het verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 16 maart 2025.
4.2
De ouders verzoeken primair de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen. Subsidiair verzoeken de ouders de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor kortere duur toe te wijzen en voor het overige aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het perspectiefonderzoek. Ter zitting in hoger beroep hebben de ouders hun subsidiaire verzoek aangevuld, in die zin dat zij verzoeken de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot medio/eind januari 2025.
4.3
De GI verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, dan wel hun verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 15 maart 2024 terecht geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om over het verzoek van de GI te beslissen, zodat ook het hof daarvan uitgaat. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op basis van artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
De standpunten
5.3
De ouders stellen dat niet (meer) wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders zijn beiden aan de slag gegaan met hun persoonlijke problematiek en zij hebben hun thuissituatie verbeterd. De omgangsmomenten met de kinderen verlopen overwegend positief en de ouders hebben laten zien dat zij in staat zijn om de kinderen een warm, liefdevol en veilig onderkomen te geven. De moeder heeft recent meegewerkt aan diagnostisch onderzoek en de vader slikt medicatie. Het gaat nu goed met de moeder en niet bewezen kan worden dat de vader in het verleden een psychose heeft gehad. Het perspectiefonderzoek van [minderjarige 1] zal binnenkort starten en op de website van de William Schrikker Gezinsvormen staat vermeld dat een dergelijk onderzoek drie tot vier maanden duurt. De vader is de afgelopen periode minder vaak bij de omgangsmomenten geweest, omdat hij zich niet goed voelde of naar het ziekenhuis moest. Hij heeft diabetes. Er is weinig vertrouwen tussen de ouders en de GI. De vader reflecteert wel op zijn negatieve gedrag richting de GI.
5.4
De GI is van mening dat de bestreden beschikking bekrachtigd moet worden. Er wordt nog steeds voldaan aan de gronden voor een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De GI maakt zich zorgen over de persoonlijke problematiek van de ouders en de invloed daarvan op de veiligheid van de kinderen, nu de ouders niet of nauwelijks aan hun problematiek hebben gewerkt. De ouders hebben tijdens de begeleide omgangsmomenten onvoldoende regie, gezag en overzicht over de kinderen en zij kunnen de dynamiek van vier kinderen niet aan. De vader vertelt daarnaast verhalen aan de kinderen en de begeleiders die niet overeenkomen met de werkelijkheid en hij heeft moeite om zijn boosheid onder controle te houden. Ook hebben de ouders geen inzicht in wat de kinderen nodig hebben en accepteren zij geen hulp. De vader is gestopt met zijn hulpverleningstraject bij BuurtzorgT en is psychosegevoelig. De GI vraagt zich af hoe de ouders zelfstandig de zorg voor de kinderen kunnen dragen als zij alleen op woensdag tijd voor de kinderen hebben.
5.5
De pleegouders van [minderjarige 1] hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige 1] een lief kind is, dat zij veel vriendinnen heeft en dat ze het goed doet op school. Tijdens de omgangsmomenten keert zij in zichzelf en is zij af en toe wat stiller. Als zij vervolgens weer thuiskomt, ontdooit ze en pakt ze de draad weer op. Ze is gesloten, maar dat is haar karakter. Als er iets vervelends gebeurt, pakt [minderjarige 1] de draad snel weer op en doet dan alsof er niets is gebeurd. De pleegouders weten niet of dat gerelateerd is aan andere zaken. De vroege puberteit waarvan bij [minderjarige 1] (nu 8 jaar oud) sprake is zet door, maar haar hormoonbehandeling is nog niet gestart omdat de ouders daar geen toestemming voor geven.
5.6
De pleegouders van [minderjarige 3] hebben ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat het goed gaat met [minderjarige 3] en dat hij een druk jongetje is. Uit diagnostisch onderzoek moet blijken of hij ADHD of een vorm van autisme heeft. Hij moet beziggehouden worden en is er aan toe om naar school te gaan. [minderjarige 3] maakt snel vrienden. De pleegouders merken niet veel aan hem als zij hem vertellen dat een omgangsmoment niet doorgaat, maar hij vraagt wel altijd naar [minderjarige 2] .
Het advies van de raad
5.7
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De zorgen over de opvoedsituatie van de ouders zijn niet weggenomen. De ouders hebben onvoldoende inzicht in wat zij nodig hebben aan hulp bij de opvoeding van de kinderen. Het lukt hen met moeite om twee uur per week beschikbaar te zijn voor de kinderen en de vader is niet elk omgangsmoment aanwezig. Het is van belang dat de vader niet boos wordt waar de kinderen bij zijn en dat hij niet wild of ruw met hen speelt. Een psychiater heeft vastgesteld dat de vader psychotisch is (geweest). De vader reageert verbaal heftig in het contact met de GI. De kinderen hebben ouders nodig die sensitief en responsief zijn en die hen rust en stabiliteit bieden. Er is op dit moment nog geen sprake van een rustige en stabiele omgeving voor de kinderen. Het perspectiefonderzoek is belangrijk en moet worden afgewacht. Daarnaast moet onderzoek gedaan worden naar de trauma’s bij de kinderen en welke behandeling zij daarvoor nodig hebben.
De beoordeling
5.8
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De kinderen zijn eind december 2022 door middel van een spoedmachtiging uit huis geplaatst in verschillende pleeggezinnen, omdat er grote zorgen bestonden over de psychische gesteldheid van de ouders en mogelijk seksueel misbruik van de kinderen en de moeder. Ook bestonden er zorgen over huiselijk geweld en de zeer vervuilde staat van de woning. De kinderen hebben daardoor lange tijd in een onstabiele en onveilige thuissituatie gewoond.
5.9
Hoewel de ouders inmiddels een schone en opgeruimde woning hebben, bestaan er nog steeds grote zorgen over de kinderen. Gebleken is dat er sterke aanwijzingen zijn dat de kinderen getraumatiseerd zijn. Ter zitting in hoger beroep heeft de GI verklaard dat er inmiddels gestart is met diagnostisch onderzoek voor [minderjarige 1] , welk onderzoek gericht is op hechting en trauma. [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] staan nog op de wachtlijst voor diagnostisch onderzoek, maar deze onderzoeken kunnen naar verwachting pas in januari 2025 starten. Ook heeft de GI naar voren gebracht dat in september 2024 gestart zal worden met het perspectiefonderzoek van [minderjarige 1] en dat dit onderzoek een half jaar zal duren. De GI probeert op dit moment te regelen dat [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ook meegenomen kunnen worden in het perspectiefonderzoek van [minderjarige 1] , maar loopt hierbij tegen praktische problemen aan (waaronder prijsplafonds en verschillende consortia). Mogelijk kunnen de onderzoeken naar de perspectieven van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] daardoor (ook) pas in januari 2025 gestart worden. Verder is gebleken dat de GI van mening is dat [minderjarige 1] hormoonbehandeling zou moeten krijgen om haar vroege puberteit te remmen, maar dat de ouders daarvoor geen toestemming geven. De GI heeft daarom recent een verzoek tot vervangende toestemming voor de medische behandeling van [minderjarige 1] ingediend bij de rechtbank, maar het is nog onbekend wanneer die zaak behandeld zal worden.
5.1
Het hof is van oordeel dat de zorgen over de persoonlijke problematiek van de ouders niet zijn weggenomen. Zo zijn er nog steeds zorgen over het gedrag van de vader tijdens de omgangsmomenten met de kinderen en is nog onvoldoende duidelijk of de ouders gelet op hun eigen problematiek op de juiste wijze kunnen aansluiten bij de kinderen. Naar het oordeel van het hof kan de veiligheid van de kinderen daarom op dit moment onvoldoende gewaarborgd worden in de thuissituatie van de ouders. Gelet op het voorgaande zal het hof het primaire verzoek van de ouders afwijzen. Ook zal het hof het subsidiaire verzoek van de ouders afwijzen, aangezien de perspectiefonderzoeken van de kinderen naar verwachting niet afgerond zullen zijn voordat de machtiging tot uithuisplaatsing verloopt in maart 2025. De perspectiefonderzoeken zijn noodzakelijk om vast te kunnen stellen wat de kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen (blijven) ontwikkelen en dienen dan ook te worden afgewacht om vervolgstappen ten aanzien van de kinderen te bepalen. Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is nog steeds noodzakelijk, zoals bedoeld in artikel 1:265b BW. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
5.11
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover (nog) aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. I.L.I. Bossert als griffier en is op 24 september 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.