ECLI:NL:GHAMS:2024:2857

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
200.341.145/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 16 februari 2024 de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar. De vader, die het eens is met de ondertoezichtstelling, is echter niet akkoord met een specifieke zinsnede in de beschikking waarin staat dat de kinderen zorgelijke uitspraken hebben gedaan over geweld door hem. De vader heeft op 13 mei 2024 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De moeder heeft op 3 juni 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 4 september 2024 zijn beide ouders, de raad en de gezinsvoogd aanwezig geweest.

De vader heeft zijn primaire verzoek om de ondertoezichtstelling te vernietigen ingetrokken, maar blijft bezwaar maken tegen de inhoud van de beschikking. De raad en de moeder zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat de ouders niet in staat zijn om in een vrijwillig kader afspraken te maken over de kinderen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en bekrachtigt de bestreden beschikking. De vader's verzoek om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is van misbruik van procesrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.341.145/01
zaaknummer rechtbank: C/13/745029 / JE RK 24-29
beschikking van de meervoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer ,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [platts B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder), bijgestaan door mr. I.M. van der Drift,
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [platts B] , locatie [platts B] , hierna te noemen: de GI,
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] , en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
1.2
De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 16 februari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uitgesproken voor de duur van een jaar. De vader is het op zichzelf eens met de ondertoezichtstelling, maar niet met de zinsnede in de beschikking waarin staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zorgelijke uitspraken erover doen dat zij door de vader zijn geslagen. Hij meent dat de zinsnede feitelijk onjuist is en wil dat dit gecorrigeerd wordt. Evenmin is hij het eens met de overweging van de rechtbank dat met de ondertoezichtstelling hulpverlening kan worden geboden in de vorm van solo parallel ouderschap. De moeder is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 3 juni 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 13 juni 2024 met een bijlage.
- een bericht van de zijde van de raad van 14 augustus 2024 met een bijlage.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting, op 3 september 2024, met [minderjarige 1] gesproken. De voorzitter heeft de inhoud van dit gesprek ter zitting zakelijk weergegeven.
2.5
De zitting heeft op 4 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V.D. Aelbers,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2014 te [plaats C] , en
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2018 te [plaats A] .
De ouders zijn getrouwd geweest en zijn op 10 maart 2023 gescheiden. Zij oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De kinderen wonen bij de moeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking, op verzoek van de raad, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 februari 2024 tot 16 februari 2025.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, primair het inleidende verzoek van de raad af te wijzen indien het hof van mening is dat bij het wegvallen van de geweldscomponent geen sprake is van een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen. Subsidiair verzoekt de vader de ondertoezichtstelling toe te wijzen conform de verzoeken van de raad met vaststelling van de juiste feiten en omstandigheden, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof juist acht.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn primaire verzoek ingetrokken.
4.3
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Daarnaast verzoekt de moeder de vader te veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader heeft ter zitting in hoger beroep zijn primaire verzoek ingetrokken, zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
Het wettelijk kader
5.2
Uit artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
De standpunten
5.3
De vader wil dat de ondertoezichtstelling in stand blijft, maar meent dat de kinderrechter verschillende onjuiste vaststellingen heeft gedaan in de bestreden beschikking. Zo stelt hij dat het feitelijk onjuist is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben laten weten door de vader te zijn geslagen. [minderjarige 1] heeft dit niet gezegd en van [minderjarige 2] lijkt de uitlating een voortvloeisel te zijn van een loyaliteitsconflict. Daarnaast is ten onrechte een beeld van de vader geschetst als gewelddadige ex-partner en vader, en is ten onrechte vermeld dat sprake is geweest van huiselijk geweld. Ook is de vader het niet eens met de overweging van de rechtbank dat met de ondertoezichtstelling hulpverlening kan worden geboden in de vorm van parallel solo ouderschap. Hoewel de vader van mening is dat partijen hulpverlening nodig hebben, hebben voorgaande vaststellingen ten onrechte doorwerking in de hulpverlening die ingezet zal worden. Ook met een lichtere vorm van hulpverlening denkt de vader in staat te zijn om samen met de vrouw afspraken te maken. De vader maakt zich zorgen dat de kinderen gedwongen worden om uitspraken te doen die onjuist zijn.
5.4
De raad is van mening dat de gronden voor een ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn. Er is geen sprake van gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van de ondertoezichtstelling. Verder stelt de raad dat uit het raadsonderzoek blijkt dat beide kinderen uitspraken hebben gedaan over dat de vader zou hebben geslagen, waarbij alleen [minderjarige 2] mogelijk het slachtoffer zou zijn en [minderjarige 1] mogelijk de angst zou ervaren dat het haar ook gebeurt. De raad begrijpt dat het voor de vader belangrijk is dat de informatie goed wordt verwoord in de beschikking.
5.5
De moeder vindt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en in stand moet blijven. Zij meent dat de kinderrechter de beslissing voldoende heeft gemotiveerd. Uit de stukken van de rechtbank blijkt dat de kinderen ook wegens andere feiten en omstandigheden dan het geweld onder toezicht zijn gesteld. Verder is de zinsnede die de vader aanhaalt al rechtgezet door de e-mail van de gezinsvoogd. Tot slot stelt de moeder dat de vader veroordeeld moet worden in de proceskosten, omdat hij misbruik maakt van het procesrecht. Zij hoopt dat met een proceskostenveroordeling een signaal afgegeven wordt aan de vader en dat de procedures zullen stoppen.
5.6
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de gesprekken die de gezinsvoogd met de ouders heeft op dit moment niet voldoende zijn. De ouders zullen binnenkort gesprekken met Altra hebben om te kijken welke vorm van hulpverlening zij nodig hebben. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling is gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de ouders. De ouders communiceren met elkaar over de kinderen via de e-mail, waarbij de gezinsvoogd in de cc wordt gezet, aldus de GI.
De beoordeling door het hof
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn getuige geweest van huiselijk geweld en van de echtscheidingsproblematiek van hun ouders. Voor zover de vader heeft willen betogen dat geen sprake is geweest van fysiek geweld, gaat hij er daarbij aan voorbij dat huiselijk geweld een bredere betekenis heeft. Het is de ouders niet gelukt om in een vrijwillig kader tot afspraken te komen ten aanzien van de kinderen. Momenteel verloopt de communicatie tussen de ouders nog steeds stroef. Gebleken is dat de GI intervenieert in het e-mailcontact tussen de ouders, omdat het de ouders niet lukt om afspraken met elkaar te maken over de kinderen. De kinderen zitten hierdoor in een loyaliteitsconflict, waardoor zij mogelijk zorgelijke uitspraken doen die wantrouwen kunnen oproepen bij (één van) de ouders. Naar het oordeel van het hof werden en worden de kinderen dan ook ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de GI ter zitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, omdat de GI in het vrijwillig kader niet kan werken aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Ook de vader, de moeder en de raad hebben zich op het standpunt gesteld dat de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is. Het hof is dan ook van oordeel dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.8
De vader heeft – naar het hof begrijpt – bezwaren tegen de weergave van het standpunt van de raad in de beschikking waarvan beroep, waarin onder 3.1 is opgenomen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben laten weten dat zij door de vader zijn geslagen. Dit deel van het standpunt van de raad is echter niet overgenomen in de beoordeling door de kinderrechter en maakt dus geen deel uit van de motivering van de beslissing tot ondertoezichtstelling. Het hof treedt niet in de beoordeling van de weergave van het standpunt van de raad bij de rechtbank. Wel overweegt het hof dat zowel de gezinsvoogd als de raad hebben laten weten dat uitsluitend [minderjarige 2] de uitspraak heeft gedaan dat hij door de vader is geslagen. Dit kan echter niet leiden tot een wijziging van de gronden van de beslissing, waarmee het hof zich verenigt. Het subsidiaire verzoek van de vader zal dan ook worden afgewezen.
5.9.
De vader heeft tot slot nog bezwaren tegen de overweging van de kinderrechter dat met de ondertoezichtstelling hulpverlening kan worden geboden in de vorm van parallel solo ouderschap en onder meer gewerkt kan worden aan het maken van duidelijke afspraken, zodat beide ouders weten waaraan zij zich moeten houden en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet langer de dupe zijn van de echtscheiding van de ouders. Het hof verwerpt de desbetreffende grief van de man. De gezinsvoogd heeft ter zitting in hoger beroep toegelicht dat ouders met Altra in gesprek zullen gaan om te beoordelen wat voor hulp zij nodig hebben; dat kan solo parallel ouderschap zijn, maar misschien dat hulp gericht op het verbeteren van de communicatie volstaat. Het hof hoopt dat partijen in het belang van de kinderen in staat zullen zijn op een goede, althans toereikende manier met elkaar over de kinderen te communiceren. Gelet op de echtscheidingsproblematiek en de communicatieproblemen, zoals daarvan in het dossier en ter zitting is gebleken, kan op dit moment niet al worden geconcludeerd dat hulpverlening gericht op het tot stand brengen van parallel solo ouderschap onnodig zal zijn.
5.1
Het hof ziet, gelet op de aard van de procedure, geen aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten. Van het door de moeder gestelde misbruik door de vader van zijn processuele bevoegdheden is onvoldoende gebleken. Het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de proceskosten zal dan ook worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
verzoekt de griffie krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. A.N. van de Beek en
mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van R. Hoff als griffier en is op 15 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.