In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter in de rechtbank Amsterdam heeft op 16 februari 2024 de ondertoezichtstelling uitgesproken voor de duur van een jaar. De vader, die het eens is met de ondertoezichtstelling, is echter niet akkoord met een specifieke zinsnede in de beschikking waarin staat dat de kinderen zorgelijke uitspraken hebben gedaan over geweld door hem. De vader heeft op 13 mei 2024 hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. De moeder heeft op 3 juni 2024 een verweerschrift ingediend. Tijdens de zitting op 4 september 2024 zijn beide ouders, de raad en de gezinsvoogd aanwezig geweest.
De vader heeft zijn primaire verzoek om de ondertoezichtstelling te vernietigen ingetrokken, maar blijft bezwaar maken tegen de inhoud van de beschikking. De raad en de moeder zijn van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen getuige zijn geweest van huiselijk geweld en dat de ouders niet in staat zijn om in een vrijwillig kader afspraken te maken over de kinderen. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft en bekrachtigt de bestreden beschikking. De vader's verzoek om de moeder te veroordelen in de proceskosten wordt afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is van misbruik van procesrecht.