ECLI:NL:GHAMS:2024:2826

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
200.340.793/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van dwangsommen na onjuist verstekvonnis in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de executie van dwangsommen die zijn verbeurd krachtens een verstekvonnis. Conrady Automobile GmbH & Co. KG heeft Bunq B.V. in een kort geding veroordeeld om gegevens te verstrekken over een rekening die niet correct was vermeld in het vonnis. Bunq heeft niet gereageerd op het verstekvonnis, omdat het rekeningnummer dat in het vonnis stond, onjuist was. Conrady stelt dat Bunq € 50.000 aan dwangsommen heeft verbeurd, maar het hof oordeelt dat Bunq niet aan de veroordeling kon voldoen vanwege de fout in het rekeningnummer. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke verschrijving en dat Bunq geen dwangsommen heeft verbeurd. Conrady is in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt het oordeel van de voorzieningenrechter. Het hof oordeelt dat de veroordeling in het verstekvonnis niet de strekking had om Bunq te veroordelen tot de prestatie die Conrady verlangt. Het hof bekrachtigt het vonnis en veroordeelt Conrady in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.340.793/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/747232/ KG ZA 24-169
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 oktober 2024
in de zaak van
CONRADY AUTOMOBILE GMBH & CO. KG,
gevestigd te Bitburg (Duitsland),
appellante,
advocaat: mr. J.C. Wery te Rotterdam,
tegen
BUNQ B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.J.J. Kerstens te Amsterdam.
Partijen worden hierna Conrady en Bunq genoemd.

1.De zaak in het kort

1.1.
Bunq is op 16 januari 2024 bij verstek veroordeeld om Conrady gegevens te verstrekken die horen bij een door Conrady opgegeven rekening die bij Bunq zou worden aangehouden. Het desbetreffende vonnis is aan Bunq betekend, maar Bunq heeft niet gereageerd. Conrady stelt dat Bunq € 50.000 aan dwangsommen heeft verbeurd.
1.2.
Gebleken is dat in het rekeningnummer dat Conrady in haar dagvaarding heeft vermeld en dat in het dictum van het verstekvonnis is overgenomen, twee cijfers zijn verwisseld en dat bij Bunq geen rekening wordt aangehouden met dat rekeningnummer. Bunq heeft aangevoerd dat zij daarom niet heeft kunnen voldoen aan de veroordeling die haar in het verstekvonnis was opgelegd, en dat ze daarom geen dwangsommen kan hebben verbeurd.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het standpunt van Bunq gevolgd en geoordeeld dat Conrady geen aanspraak op dwangsommen heeft. Daartegen komt Conrady in dit hoger beroep op.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Conrady is bij dagvaarding van 25 april 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 29 maart 2024, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer, heeft gewezen tussen Bunq als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Conrady als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Bunq heeft de zaak bij exploot van 29 april 2024 bij vervroeging op de rol doen plaatsen.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in kort geding;
- memorie van antwoord.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 september 2024. Partijen hebben de zaak bij die gelegenheid laten toelichten door hun advocaten, aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5.
Conrady heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen in conventie van Bunq zal afwijzen, met (in geval van vernietiging) veroordeling van Bunq in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten.
Bunq heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Conrady in de kosten van (naar het hof begrijpt) het geding in hoger beroep, met nakosten en rente.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in rov. 2 (2.1. tot en met 2.15.) van het bestreden vonnis beschreven welke feiten tussen partijen vaststaan. In hoger beroep is niet in geschil dat de vaststaande feiten juist zijn weergegeven, zodat het hof van deze feiten uitgaat.
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen vaststaan en voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep relevant zijn, komen de vaststaande feiten neer op het volgende.
3.1.
Bunq is een Nederlandse bank. Conrady handelt in auto’s.
3.2.
Conrady meende in september 2023 een Mercedes-Benz te kopen van dealer Gomes Noord-Holland B.V. te Alkmaar. Zij heeft de koopsom à € 53.000 op 13 september 2023 overgemaakt naar de door de verkoper opgegeven rekening bij Bunq, met nummer [# 1] .
3.3.
Op 14 september 2023 bleek Conrady dat de identiteit van Gomes Noord-Holland B.V.
was gestolen en dat het opgegeven bankrekeningnummer niet toebehoorde aan Gomes Noord-Holland B.V.
3.4.
Conrady heeft op 14 september 2023 aangifte van oplichting gedaan bij de Duitse politie, Bunq op de hoogte gesteld en de desbetreffende gegevens naar haar opgestuurd.
3.5.
Op 28 september 2023 heeft Bunq aan Conrady geantwoord dat ze kennis had genomen van de aangifte, en maatregelen had getroffen zodat de bewuste rekeninghouder zijn actie niet kan herhalen, maar dat ze geen details over haar onderzoek aan Conrady zou verschaffen.
3.6.
Bij e-mail van 2 oktober 2023 heeft Conrady Bunq verzocht om opgave van de naam en adresgegevens van de rekeninghouder.
3.7.
De bank van Conrady heeft haar op 16 oktober 2023 bericht dat haar betaling van € 53.000 niet kan worden teruggeboekt.
3.8.
Bij kortgedingdagvaarding van 4 januari 2024 heeft Conrady voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam gevorderd dat, kort gezegd, Bunq wordt veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom, Conrady binnen 24 uur de naam en adresgegevens te verstrekken van de houder van de rekening met nummer [# 2] en, als het bedrag van € 53.000 niet meer op die rekening staat, van de rekeninghouder(s) naar wie het bedrag is overgemaakt.
3.9.
Bunq is in dat kort geding niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft Bunq bij verstekvonnis van 16 januari 2024 veroordeeld (voor zover hier relevant) om binnen één werkdag na de betekening van het vonnis aan Conrady te melden “wie (naam, adres, woonplaats) houder is/zijn van rekeningnummer [# 4] ”, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag, met een maximum van € 50.000. Bunq is ook veroordeeld in de proceskosten à per saldo € 1.787,25 excl. rente.
3.10.
Het verstekvonnis is op 17 januari 2024 aan Bunq betekend. Daarbij is haar, onder vermelding van rekeningnummer [# 3] , bevel gedaan om de in het verstekvonnis beschreven gegevens te verstrekken en om € 1.938,72, met rente, wegens proces- en explootkosten te betalen.
3.11.
Bunq heeft niet op het exploot gereageerd. Ze heeft niets betaald en geen gegevens verstrekt.
3.12.
In opdracht van Conrady heeft een deurwaarder bij exploot van 20 februari 2024 aan Bunq aangezegd dat ze € 50.000 aan dwangsommen heeft verbeurd en bevel gedaan om dit bedrag, vermeerderd met proces- en explootkosten à € 2.083,31, aan Conrady te betalen.
3.13.
Op 22 februari 2024 heeft Bunq aan Conrady meegedeeld dat het in het verstekvonnis genoemde rekeningnummer niet bestaat, dat Bunq dus niet aan het vonnis kan voldoen, maar dat zij bereid is in overleg te treden en alsnog de gevraagde informatie te verstrekken.
3.14.
Conrady heeft dezelfde dag aan Bunq bericht dat er sprake was van een kennelijke verschrijving en dat het juiste rekeningnummer is [# 1] , wat ook zou blijken uit de factuur en het betalingsbewijs die als producties waren gehecht aan de dagvaarding die ten grondslag lag aan het verstekvonnis. Conrady handhaafde haar standpunt dat Bunq het maximum aan dwangsommen had verbeurd.
3.15.
Op 23 februari 2024 heeft Bunq de gevraagde gegevens aan Conrady verstrekt, onder de vermelding dat dit niet kan worden gezien als het naleven van een veroordeling. De rekeninghouder zou een zekere “ [naam] ” uit Roemenië zijn. Op 5 maart 2023 heeft Bunq aan Conrady inzicht gegeven in het transactieverloop van de rekening van “ [naam] ”.
3.16.
Omdat Bunq niet betaalde, heeft de deurwaarder op 23 februari 2024 ten laste van Bunq executoriaal derdenbeslag gelegd. Dat beslag is opgeheven nadat Bunq € 52.083,31 op de derdengeldrekening van de deurwaarder had gestort en partijen hadden afgesproken dat ze over dit bedrag zouden beschikken met inachtneming van het oordeel van de voorzieningenrechter.
3.17.
Nadat de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis had beslist dat Bunq geen dwangsommen heeft verbeurd, heeft de deurwaarder aan Conrady de bedragen betaald die haar overigens toekomen, en het restant teruggeboekt naar Bunq.

4.Eerste aanleg

4.1.
Bunq heeft in eerste aanleg gevorderd – samengevat en voor zover in hoger beroep relevant – dat de dwangsommen worden opgeheven, althans verminderd tot nihil althans tot een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag, en dat Conrady wordt gelast om te gehengen en gedogen dat de deurwaarder een bedrag van € 50.000 aan Bunq terugbetaalt. In reconventie heeft Conrady – voor zover in dit hoger beroep relevant – een spiegelbeeldige vordering jegens Bunq ingesteld.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft de vordering in conventie van Bunq toegewezen en – voor zover in dit hoger beroep relevant – de vordering in reconventie van Conrady afgewezen. Ze heeft geoordeeld – kort gezegd – dat er geen sprake is geweest van een kennelijke verschrijving op grond waarvan Bunq de veroordeling anders moest interpreteren dan volgens de letterlijke tekst van het dictum, dat Bunq vanwege de vermelding van een verkeerd rekeningnummer niet aan het vonnis kon voldoen, en dat Bunq dus geen dwangsommen kan hebben verbeurd. De voorzieningenrechter heeft de dwangsommen opgeheven. Conrady is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie.

5.Beoordeling

5.1.
Conrady heeft in dit hoger beroep haar eis gewijzigd en vordert nu dat Bunq wordt veroordeeld tot betaling van € 50.000, met rente en kosten. In hun processtukken hebben partijen geen aandacht besteed aan de vraag of Conrady bij deze geldvordering het vereiste spoedeisende belang heeft. Het hof kan de beantwoording van deze vraag evenwel in het midden laten, omdat het hierna tot het voorlopige oordeel komt dat de vordering van Conrady op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar is.
5.2.
Conrady heeft in hoger beroep tien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd. Met die grieven bestrijdt ze vanuit verschillende invalshoeken rov. 5.8 en 5.9 van dat vonnis, waar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Bunq geen dwangsommen heeft verbeurd omdat ze niet aan de veroordeling in het vonnis van 16 januari 2024 kon voldoen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3.
Tussen partijen staat vast dat het dictum van het vonnis van 16 januari 2024 géén rechterlijke verschrijving bevat, en dat de uitleg van dat dictum, in het licht en met inachtneming van de processtukken en overwegingen die tot dat dictum hebben geleid, slechts tot de conclusie kan leiden dat Bunq is veroordeeld om aan Conrady gegevens met betrekking tot rekeningnummer [# 2] te verstrekken. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen bevestigd dat tussen hen óók vaststaat dat Bunq aan de letterlijke tekst van de veroordeling niet kon voldoen. Conrady betoogt dat Bunq niettemin € 50.000 aan dwangsommen heeft verbeurd, omdat Bunq in de twintig dagen na betekening van het vonnis niet heeft vastgesteld – hetzij door onderzoek in haar eigen administratie hetzij door contact met (de advocaat van) Conrady – dat in het dictum van het vonnis van 16 januari 2024 een verkeerd rekeningnummer staat en dat het de bedoeling van Conrady was dat Bunq haar gegevens verstrekte met betrekking tot rekeningnummer [# 1] .
5.4.
Het hof verwerpt dit standpunt. De veroordeling in het vonnis van 16 januari 2024 heeft niet de strekking om Bunq te veroordelen tot de prestatie die Conrady van haar blijkt te verlangen. Wat er ook zij van de verplichtingen van een bank die jegens een derde als Conrady een prestatie moet verrichten als die waartoe Bunq bij het vonnis van 16 januari 2024 is veroordeeld, niet kan worden aanvaard dat Bunq moet worden geacht dwangsommen te hebben verbeurd wegens het niet-verrichten van een prestatie waartoe zij – naar tussen partijen dus in confesso is – niet is veroordeeld (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
5.5.
De grieven treffen dus geen doel. Voor zover stellingen die Conrady heeft aangevoerd hierboven niet zijn besproken, heeft Conrady bij die bespreking geen belang omdat die stellingen – zo al juist – niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Omdat Conrady in het hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld, wordt ze veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- explootkosten € 112,37
- griffierecht € 2.175,00
- salaris advocaat €
4.426,00(tarief IV, 2 punten à € 2.213)
Totaal € 6.713,37

6.Beslissing

Het hof:
6.1
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt Conrady in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Bunq vastgesteld op € 6.713,37 en op € 178,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mr. K.A.J. Bisschop, mr. R.M. de Winter en mr. A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2024.