In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor hij van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken.
Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een (vervuilde) naald in de duim geprikt, wat heeft geleid tot pijn en letsel. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsstukken in het dossier in overweging genomen en oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling.
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.