ECLI:NL:GHAMS:2024:2805

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
23-002393-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot zwaar lichamelijk letsel en veroordeling voor mishandeling met een naald

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte niet kan worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waardoor hij van het primair tenlastegelegde is vrijgesproken.

Echter, het hof heeft wel vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde, namelijk mishandeling, heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer met een (vervuilde) naald in de duim geprikt, wat heeft geleid tot pijn en letsel. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer en de bewijsstukken in het dossier in overweging genomen en oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de mishandeling.

De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de mishandeling en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002393-23
datum uitspraak: 1 augustus 2024
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-131377-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 augustus 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De politierechter heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem is tenlastegelegd.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 23 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] met een (vervuilde) naald in haar (rechter)duim, althans lichaam heeft geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 23 mei 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] met een (vervuilde) naald in haar (rechter)duim, althans lichaam te prikken, ten gevolge waarvan die [benadeelde] pijn en/of letsel heeft ondervonden en/of verdachte een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van die [benadeelde] teweeg heeft gebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Met de raadsvrouw en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat waaruit blijkt dat de verdachte het slachtoffer [benadeelde] heeft geprikt met een naald. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat een prikje met een naald niet tot een bewezenverklaring van (poging zware) mishandeling kan leiden. In dit geval is immers niet vast te stellen dat sprake was van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording, noch van pijn en/of letsel.
Het hof is van oordeel dat dit verweer door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd wordt. Uit de aangifte volgt immers dat de aangeefster zag dat de verdachte zijn rechterhand strekte in de richting van de hand van de aangeefster. Direct voelde zij een prikje in haar duim. Zij zag dat zij een prikgaatje in haar duim had en zag een beetje bloed. Bij de rechter-commissaris heeft de aangeefster verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte iets tussen zijn vingers had en dit doelbewust op haar duim plaatste. Zij dacht ‘auw’. Zij voelde iets prikken en het bloedde. Kort na het incident zijn naalden bij de verdachte aangetroffen. In het dossier bevindt zich bovendien een foto van de duim van de aangeefster (p. 2 van proces-verbaal met nummer 2023114599). Hierop heeft het hof ter terechtzitting waargenomen dat op de duim een rood plekje te zien is. Het hof is van oordeel dat dit letsel past bij de toedracht zoals door de aangeefster is gesteld. Het dossier geeft geen aanknopingspunten voor een alternatieve toedracht.
Naar het oordeel van het hof kan de subsidiair tenlastegelegde mishandeling dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 mei 2023 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door [benadeelde] met een naald in haar duim te prikken, ten gevolge waarvan die [benadeelde] pijn en letsel heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsvrouw heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring geen langere onvoorwaardelijke straf op te leggen dan de duur van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer met een naald in haar duim te prikken. Hiermee heeft hij een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en heeft hij ervoor gezorgd dat zij enige tijd in angst heeft geleefd of zij eventuele ziektes zou hebben opgelopen. Het hof acht de mishandeling des te kwalijker nu het slachtoffer op het moment van het incident werkzaam was op een opvanglocatie van het Leger des Heils. Dit is in strafverzwarende zin meegewogen en woog ook mee bij de beslissing dat een andere dan een vrijheidsbenemende straf niet in aanmerking kwam.
Ook op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is acht geslagen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur – die de duur van de ondergane voorlopige hechtenis niet overstijgt – passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij fysiek letsel heeft opgelopen in de vorm van een rood prikgaatje op haar duim en uit de onderbouwing van haar vordering volgt welke ingrijpende psychische gevolgen dit voor haar heeft gehad. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij is in het bijzonder gelet op de ernst van de aantasting van de persoonlijke integriteit van benadeelde partij en de context waarbinnen deze aantasting is begaan.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 mei 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. V.M.A. Sinnige, mr. P.F.E. Geerlings en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Vermeijden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 augustus 2024.